ECLI:NL:GHAMS:2024:3028

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
30 oktober 2024
Zaaknummer
000503-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding voor kosten van rechtsbijstand in strafzaak en verzoekschriftprocedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 oktober 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland. Het hoger beroep werd ingesteld door de appellant, die verzocht om vergoeding van kosten van rechtsbijstand in verband met een strafzaak en een verzoekschriftprocedure. De rechtbank had het verzoek eerder afgewezen, omdat er vermoedens bestonden dat de appellant onroerend goed had verzwegen terwijl hij een uitkering ontving. Het hof heeft de relevante stukken en het advies van de advocaat-generaal in overweging genomen. Tijdens de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer was de appellant niet aanwezig.

Het hof heeft vastgesteld dat de zaak tegen de appellant is geëindigd met een sepot en dat hij altijd heeft ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan een strafbaar feit. De onschuldpresumptie, zoals neergelegd in artikel 6 van het Europees verdrag voor de Rechten van de Mens, speelt een belangrijke rol in deze beoordeling. Het hof oordeelt dat er gronden van billijkheid zijn om de kosten van rechtsbijstand toe te kennen, ondanks de eerdere afwijzing door de rechtbank. Uiteindelijk heeft het hof besloten om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en de appellant een vergoeding toe te kennen van in totaal € 5.478,85 voor de gemaakte kosten van rechtsbijstand.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 000503-24 (530 Sv)
parketnummer in eerste aanleg: 15-314881-22
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Noord-Holland van 17 juni 2024 op het verzoekschrift op de voet van de artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1962,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. E. Şahin,
Geldropseweg 126C, 5611 SM Eindhoven.

1.Procesverloop

Het hoger beroep is op 3 juli 2024 ingesteld door verzoeker (hierna appellant).
Op 6 september 2024 heeft de advocaat-generaal het advies van het Openbaar Ministerie kenbaar gemaakt.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 15 oktober 2024 de advocaat-generaal en de advocaat van appellant ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Appellant is niet in raadkamer verschenen.

2.Inhoud van het verzoek

Het verzoek - zoals aangevuld onder c in raadkamer in hoger beroep - strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 4.458,85;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure in eerste aanleg ten bedrage van € 680,00;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure in hoger beroep ten bedrage van € 340,00.

3.Beoordeling

De rechtbank heeft het verzoek afgewezen -kort gezegd- omdat het vermoeden bestaat dat appellant tegenover de gemeente heeft verzwegen dat zij over onroerend goed beschikte terwijl zij een uitkering had.
Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
Ingevolge het bepaalde in artikel 534, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn. Dit betekent enerzijds dat bij verzoeken op de voet van de artikelen 530 en 533 Sv als uitgangspunt vergoeding plaatsvindt, maar anderzijds dat het de rechter vrij staat op gronden van billijkheid vergoeding achterwege te laten of slechts gedeeltelijk toe te kennen. Deze oordeelsvrijheid wordt begrensd door de onschuldpresumptie zoals (ook) neergelegd in artikel 6, tweede lid, van het Europees verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De onschuldpresumptie verlangt dat – ongeacht de aard van de aan de strafzaak gekoppelde procedure en ongeacht de vraag of de strafprocedure is geëindigd met een vrijspraak dan wel een sepot – de motivering van het oordeel in de gekoppelde procedure (in casu: de onderhavige verzoekschriftprocedure) niet alsnog neerkomt op het uiten van de mening dat hij of zij zich schuldig heeft gemaakt aan het overtreden van een strafrechtelijke norm en daarmee aan het plegen van een strafbaar feit (EHRM (GK) 11 juni 2024, appl. nos. 32483/19 & 35049/19, Nealon & Hallam t. het Verenigd Koninkrijk).
Het hof stelt vast dat de zaak tegen appellante is geëindigd met een sepot en dat appellante steeds heeft ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan een strafbaar feit. Ook in de bestuursrechtelijke procedure is verweer gevoerd. Volgens mededeling van de advocaat is de bestuursrechtelijke procedure over het vermeende handelen van verzoekster overigens nog niet afgerond. Het hof acht, in het licht van het hiervoor genoemde toetsingskader en mede gelet op de omstandigheid dat de schuld van verzoekster is weersproken, gronden van billijkheid om het verzoek toe te kennen.
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de strafzaak ten bedrage van € 4.458,85.
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure ten bedrage van € 1.020,00.

4.Beslissing

Het hof:
Vernietigt de beschikking waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Wijst het verzochte toe.
Kent op de voet van artikel 530 Sv aan appellant een vergoeding toe van € 5.478,85 (vijfduizend vierhonderdachtenzeventig euro en vijfentachtig cent).
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellant.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. A.M.P. Geelhoed, M.J.A. Duker en J.H. van der Werff, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 29 oktober 2024.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 5.478,85 (vijfduizend vierhonderdachtenzeventig euro en vijfentachtig cent) op bankrekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. Advocatenkantoor Sahin o.v.v. [ovv].
Amsterdam, 29 oktober 2024,
mr. A.M.P. Geelhoed, voorzitter.