ECLI:NL:GHAMS:2024:3028
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Toekenning van schadevergoeding voor kosten van rechtsbijstand in strafzaak en verzoekschriftprocedure
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 oktober 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland. Het hoger beroep werd ingesteld door de appellant, die verzocht om vergoeding van kosten van rechtsbijstand in verband met een strafzaak en een verzoekschriftprocedure. De rechtbank had het verzoek eerder afgewezen, omdat er vermoedens bestonden dat de appellant onroerend goed had verzwegen terwijl hij een uitkering ontving. Het hof heeft de relevante stukken en het advies van de advocaat-generaal in overweging genomen. Tijdens de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer was de appellant niet aanwezig.
Het hof heeft vastgesteld dat de zaak tegen de appellant is geëindigd met een sepot en dat hij altijd heeft ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan een strafbaar feit. De onschuldpresumptie, zoals neergelegd in artikel 6 van het Europees verdrag voor de Rechten van de Mens, speelt een belangrijke rol in deze beoordeling. Het hof oordeelt dat er gronden van billijkheid zijn om de kosten van rechtsbijstand toe te kennen, ondanks de eerdere afwijzing door de rechtbank. Uiteindelijk heeft het hof besloten om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en de appellant een vergoeding toe te kennen van in totaal € 5.478,85 voor de gemaakte kosten van rechtsbijstand.