ECLI:NL:GHAMS:2024:3027
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen beschikking rechtbank Amsterdam inzake verzoek tot vergoeding rechtsbijstand
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam, die op 22 februari 2024 werd gegeven. De verzoeker, geboren in 1984 en vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. W. de Vries, heeft op 14 maart 2024 hoger beroep ingesteld. Het verzoek betreft een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in verband met een strafzaak en de bijbehorende verzoekschriftprocedures. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen sprake was van een strafzaak tegen de verzoeker, waardoor het verzoek om vergoeding niet-ontvankelijk werd verklaard.
Tijdens de behandeling van het hoger beroep op 15 oktober 2024 heeft de advocaat-generaal het standpunt van het Openbaar Ministerie toegelicht. De verzoeker was niet aanwezig in de raadkamer. Het hof heeft vastgesteld dat de verzoeker inmiddels als verdachte is aangemerkt in het strafrechtelijk onderzoek Lavrec, wat betekent dat er geen sprake is van een einde van de zaak zoals bedoeld in artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof heeft de argumenten van de raadsman, die stelde dat de verzoeker eerder als verdachte was aangemerkt en dat de vervolging was beëindigd, niet gevolgd. Het hof oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er ten tijde van de beslissing geen strafzaak tegen de verzoeker was en dat het verzoek om vergoeding prematuur was. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank in zoverre vernietigd en de verzoeken om vergoeding afgewezen. De beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam en is uitgesproken op 29 oktober 2024.