ECLI:NL:GHAMS:2024:3026

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
30 oktober 2024
Zaaknummer
000500-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam inzake schadevergoeding na schuldigverklaring zonder straf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 oktober 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een verzoekschrift dat was ingediend door de appellant, die in eerste aanleg was schuldig bevonden aan diefstal zonder oplegging van straf of maatregel. De appellant had verzocht om schadevergoeding voor de ondergane verzekering en kosten van rechtsbijstand. Het hof heeft vastgesteld dat het hoger beroep tijdig was ingesteld en dat de appellant ontvankelijk was in zijn verzoek. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren voor het toekennen van een schadevergoeding, omdat de appellant de diefstal had gepleegd. Het hof heeft echter geoordeeld dat de enkele schuldigverklaring niet automatisch betekent dat er geen gronden van billijkheid zijn voor het toekennen van een schadevergoeding. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en heeft de appellant een schadevergoeding van € 130,00 toegekend voor de ondergane verzekering en een vergoeding van € 1.020,00 voor de kosten van rechtsbijstand in de verzoekschriftprocedure. De beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof, waarbij de voorzitter en de griffier de beschikking hebben ondertekend. De voorzitter heeft tevens de tenuitvoerlegging van de beschikking bevolen.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 000499-24 (530 Sv) en 000500-24 (533 Sv)
parketnummer in eerste aanleg: 13-290279-23
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikkingen van de raadkamer van de rechtbank Amsterdam van 14 mei 2024 op het verzoekschrift op de voet van de artikel 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1984,
domicilie kiezende ten kantore van haar advocaat, mr. T.T.H.M. Bruers,
Cornelis Lelyplein 6, 1062 HX Amsterdam.

1.Procesverloop

Het hoger beroep is op 28 mei 2024 ingesteld door verzoeker (hierna appellant).
Op 11 oktober 2024 heeft de advocaat-generaal het standpunt van het Openbaar Ministerie kenbaar gemaakt.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 15 oktober 2024 de advocaat-generaal en de advocaat van appellant ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Appellant is niet in raadkamer verschenen.

2.Inhoud van het verzoek

Het verzoek - zoals gewijzigd in raadkamer in hoger beroep - strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering in de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € ,00;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure in eerste aanleg ten bedrage van € 680,00;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure in hoger beroep ten bedrage van € 340,00.

3.Ontvankelijkheid

Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
In de strafzaak met voormeld parketnummer heeft de politierechter bij vonnis van 11 januari 2024 geoordeeld dat verzoeker de diefstal heeft gepleegd en beslist tot schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel. De zaak is daarmee geëindigd met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van het verzoek op de voet van artikel 533 Sv
Artikel 533 eerste lid luidt:
“Indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten, kan de rechter, op verzoek van de gewezen verdachte, hem een vergoeding uit ’s Rijks kas toekennen voor de schade welke hij tengevolge van ondergane inverzekeringstelling, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden. Onder schade is begrepen het nadeel dat niet in vermogensschade bestaat.”
Nu de verdachte geen straf of maatregel is opgelegd, is appellant ontvankelijk in het inleidende verzoek. Dat artikel 9a Sr is toegepast, doet – anders dan de advocaat-generaal heeft geadviseerd - hier niet aan af.
4. Beoordeling
Appellant is op 3 november 2023 in verzekering gesteld en diezelfde dag in vrijheid gesteld.
Ingevolge het bepaalde in artikel 534, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De rechtbank heeft geoordeeld dat geen gronden van billijkheid aanwezig zijn omdat appellant de diefstal heeft gepleegd. Nu de wet ruimte laat om bij toepassing van artikel 9a Sr een vergoeding toe te kennen, kan de enkele schuldigverklaring, die voorafgaat aan de toepassing van artikel 9a Sr, er niet reeds toe te leiden dat gronden van billijkheid tot toekenning van een schadevergoeding ontbreken.
Het hof zal de beschikking waarvan beroep derhalve vernietigen en opnieuw recht doen.
Aan het hof zijn geen andere redengevende omstandigheden gebleken die nopen tot afwijzing van het verzoek.
Het hof acht gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van een vergoeding ter zake van door appellant ondergane verzekering en voorlopige hechtenis tot een bedrag van € 130,00.
Ten aanzien van het verzoek op de voet van artikel 530 Sv
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure ten bedrage van € 1.020,00.

4.Beslissing

Het hof:
Vernietigt de beschikking waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Wijst het verzochte toe.
Kent op de voet van artikel 533 Sv aan appellant een vergoeding toe van € 130,00 (honderddertig euro).
Kent op de voet van artikel 530 Sv aan appellant een vergoeding toe van € 1.020,00 (duizend twintig euro).
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellant.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. A.M.P. Geelhoed, M.J.A. Duker en J.H. van der Werff, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 29 oktober 2024.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van 1.150,00 (duizend honderdvijftig euro) op bankrekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. Stichting Derdengelden El Assrouti Advocaten o.v.v. [ovv].
Amsterdam, 29 oktober 2024,
mr. A.M.P. Geelhoed, voorzitter.