ECLI:NL:GHAMS:2024:3024
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen beschikking inzake vergoeding rechtsbijstand in strafzaak
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de raadkamer van de rechtbank Amsterdam, waarin een verzoek om vergoeding van kosten van rechtsbijstand werd afgewezen. De appellant, geboren in 1977, had op 24 mei 2024 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 22 mei 2024. De advocaat-generaal heeft op 9 oktober 2024 zijn standpunt kenbaar gemaakt, waarna op 15 oktober 2024 een openbare behandeling in raadkamer plaatsvond. De appellant was niet aanwezig tijdens deze zitting.
Het verzoek van de appellant betreft een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in verband met de strafzaak en de verzoekschriftprocedure. De totale kosten bedragen € 3.524,70, waarvan € 2.504,70 voor de strafzaak en € 1.020,00 voor de verzoekschriftprocedure. Het hof heeft vastgesteld dat de strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel, en dat er gronden van billijkheid zijn voor toekenning van de gevraagde vergoeding.
Het hof oordeelt dat de eerdere beslissing van de rechtbank niet in stand kan blijven, omdat deze impliciet de schuld van de appellant aan een strafbaar feit suggereert, wat in strijd is met de onschuldpresumptie. Het hof vernietigt de beschikking van de rechtbank en kent de appellant de gevraagde vergoeding toe. De beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam op 29 oktober 2024, en de voorzitter heeft de tenuitvoerlegging van de beschikking bevolen.