ECLI:NL:GHAMS:2024:3020

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
30 oktober 2024
Zaaknummer
000468-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding na detentie en justitieel toezicht in Frankrijk

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam. Het hoger beroep werd ingesteld door de verzoeker, die schadevergoeding vorderde voor de gevolgen van zijn detentie en justitieel toezicht in Frankrijk, als gevolg van een Europees Aanhoudingsbevel. De verzoeker, geboren in 1974, stelde dat hij schade had geleden door zijn inverzekeringstelling in Nederland en detentie in Frankrijk, en vorderde een totaalbedrag van € 441.200,00, inclusief kosten voor rechtsbijstand.

Het hof heeft vastgesteld dat de verzoeker op 10 juni 2018 in Frankrijk werd aangehouden en dat hij op 22 september 2022 werd vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Het hof oordeelde dat de verzoeker recht had op een schadevergoeding van € 390,00 voor de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis, maar wees de overige schadeposten af, omdat deze niet in voldoende causaal verband stonden tot de detentie in Frankrijk. Daarnaast werd een vergoeding van € 340,00 voor de kosten van rechtsbijstand toegewezen.

De beslissing van het hof vernietigde de eerdere beschikking en deed opnieuw recht, waarbij het hof de verzoeken van de appellant gedeeltelijk toekende. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een causaal verband tussen de gevorderde schade en de detentie, en bevestigt de toepassing van de relevante artikelen uit het Wetboek van Strafvordering.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 000761-24 (530 Sv) en 000468-24 (533 Sv)
parketnummer in eerste aanleg: 13-320797-21
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Amsterdam van 26 maart 2024 op het verzoekschrift op de voet van de artikel 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedatum] 1974,
[adres]

1.Procesverloop

Het hoger beroep is op 8 april 2024 ingesteld door verzoeker (hierna appellant).
Op 20 september 2024 heeft de advocaat-generaal het standpunt van het Openbaar Ministerie kenbaar gemaakt.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 15 oktober 2024 de advocaat-generaal, appellant en de advocaat van appellant ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord.

2.Inhoud van het verzoek

Het verzoek strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van ondergane inverzekeringstelling in Nederland alsmede detentie en ondergaan justitieel toezicht in Frankrijk als gevolg van een door Nederland uitgevaardigd Europees Aanhoudingsbevel in de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 441.200,00;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure in hoger beroep ten bedrage van € 340,00.

3.Beoordeling

Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
Verzoeker is verdachte geweest van verboden wapenbezit en heling en is op 10 juni 2018 in Frankrijk aangehouden op grond van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgaande van de Nederlandse autoriteit. Verzoeker is de volgende dag door de Franse autoriteit onder justitieel toezicht geplaatst en heengezonden. Op 26 september 2018 is door de Franse rechter toestemming gegeven voor de overlevering van verzoeker aan Nederland. Verzoeker zegt daarna niets meer van de Franse overheid te hebben vernomen. Op 20 oktober 2021 is verzoeker aangehouden in Breda. Verzoeker zegt dat hij al die tijd in Frankrijk heeft gewacht op een bericht van de overheid en dat hij gedurende die periode in zijn vrijheid was beperkt. De dag van de aanhouding in Breda was hij vanuit Frankrijk naar Nederland omdat hij medische hulp nodig had. Op 22 september 2022 is de verdachte van het tenlastegelegde vrijgesproken.
Verzoeker verzoekt onder sub a. om vergoeding van schade door hem geleden tengevolge van de strafzaak in de periode vanaf zijn aanhouding in Frankrijk op 10 juni 2018 tot en met zijn vrijspraak in Nederland op 22 september 2022, althans in ieder geval tot en met de ondergane verzekering in Nederland op 21 oktober 2021. Deze schade bestaat uit:
i. € 130,00 aan immateriële schade vanwege ondergane verzekering op 21 oktober 2021;
ii. € 130,00 aan immateriële schade vanwege vrijheidsbeneming in Frankrijk op 10 juli 2018;
iii. € 380.000,00 aan inkomstenderving omdat hij vanaf zijn aanhouding in Frankrijk tot aan zijn vrijspraak niet heeft kunnen werken voor zijn toenmalige werkgever te Abu Dhabi;
iv. € 60.000 voor woonkosten vanwege zijn verblijf in Frankrijk van 10 juni 2018 tot 21 oktober 2021.
Ingevolge het bepaalde in artikel 534, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Op grond van artikel 533, eerste en tweede lid Sv kan verzocht worden om een vergoeding van schade als gevolg van verzekering, klinische observatie, voorlopige hechtenis en uitleveringsdetentie.
Uit het dossier blijkt dat verzoeker zijn vrijheid is ontnomen van 10 juni 2018 tot 11 juni 2018, naar het hof aanneemt in een politiecel in Frankrijk en dat hij op 21 oktober 2021 in verzekering is gesteld in Nederland.
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding ter zake van door appellant ondergane verzekering en voorlopige hechtenis tot een bedrag van € 390,00.
Verzoeker heeft niet aangetoond, noch aannemelijk gemaakt dat de periode dat hij in Frankrijk onder justitieel toezicht is geplaatst, gelijk gesteld dient te worden met een situatie van verzekering of een uitleveringsdetentie als bedoeld in artikel 533 Sv. De gevorderde schade onder iii en iv betreffen dan ook schadeposten van materiele aard die naar het oordeel van het hof in onvoldoende causaal verband staan tot de ondergane detentie in Frankrijk.
Het hof zal het onder a. sub iii en iv verzochte afwijzen.
Ten aanzien van het verzoek op de voet van artikel 530 Sv
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure in hoger beroep ten bedrage van € 340,00
Gelet op het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen en opnieuw recht doen.

4.Beslissing

Het hof:
Vernietigt de beschikking waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Kent op de voet van artikel 533 Sv aan appellant een vergoeding toe van € 390,00 (driehonderdnegentig euro).
Kent op de voet van artikel 530 Sv aan appellant een vergoeding toe van € 340,00 (driehonderdveertig euro).
Wijst het meer of anders verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellant.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. A.M.P. Geelhoed, M.J.A. Duker en J.H. van der Werff, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 29 oktober 2024.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 730,00 (zevenhonderddertig euro) op bankrekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. [t.n.v.] o.v.v. [o.v.v.]
Amsterdam, 29 oktober 2024,
mr. A.M.P. Geelhoed, voorzitter.