In deze zaak heeft de Vereniging van Eigenaren (VvE) een besluit genomen tot wijziging van de splitsingsakte, wat leidde tot een vordering van [geïntimeerde] tot vernietiging van dit besluit. De VvE heeft de wijziging aangenomen met een meerderheid van stemmen, maar [geïntimeerde] heeft niet voor de wijziging gestemd en stelt dat hij schade lijdt door deze wijziging. De rechtbank heeft de vordering van [geïntimeerde] toegewezen, omdat de VvE niet voldoende heeft aangetoond dat [geïntimeerde] geen schade lijdt door het besluit. De VvE is in hoger beroep gegaan tegen deze uitspraak.
Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waarbij het heeft vastgesteld dat de VvE onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat [geïntimeerde] geen schade lijdt. [geïntimeerde] heeft betoogd dat de wijziging van de splitsingsakte zijn mogelijkheden om het appartement te verkopen en te verhuren aanzienlijk beperkt, wat leidt tot een waardevermindering van zijn eigendom. Het hof heeft geconcludeerd dat de VvE niet heeft voldaan aan de bewijslast en dat het besluit op grond van artikel 5:140b lid 1 BW moet worden vernietigd.
De slotsom is dat het hof het bestreden vonnis van de rechtbank bekrachtigt en de VvE veroordeelt in de kosten van het geding in principaal appel. Dit arrest is gewezen door een meervoudige kamer van het Gerechtshof Amsterdam en openbaar uitgesproken op 29 oktober 2024.