ECLI:NL:GHAMS:2024:3

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
2 januari 2024
Zaaknummer
200.309.737/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwalificatie van de overeenkomst tussen depothouder en Mediahuis als arbeidsovereenkomst met toewijzing van transitievergoeding en billijke vergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kwalificatie van de overeenkomst tussen [depothouder] en Mediahuis. De centrale vraag was of [depothouder] als depothouder werkte op basis van een arbeidsovereenkomst of als zelfstandig opdrachtnemer. Het hof oordeelde, in lijn met het Deliveroo-arrest van de Hoge Raad, dat de overeenkomst kwalificeert als een arbeidsovereenkomst. Dit oordeel was gebaseerd op verschillende gezichtspunten, waaronder de aard en duur van de werkzaamheden, de wijze waarop deze werden uitgevoerd, en de inbedding van het werk in de organisatie van Mediahuis. Het hof concludeerde dat [depothouder] feitelijk weinig vrijheid had in de uitvoering van haar werkzaamheden en dat Mediahuis in belangrijke mate invloed uitoefende op de werkwijze en organisatie. De arbeidsovereenkomst was zonder de vereiste toestemming opgezegd, wat leidde tot de toewijzing van de door [depothouder] verzochte transitievergoeding van € 26.970,00 en een billijke vergoeding van € 50.000,00. De uitspraak benadrukt de noodzaak om de feitelijke gang van zaken te beoordelen bij de kwalificatie van arbeidsrelaties.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.309.737/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 9434657 EA VERZ 21-566
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 9 januari 2024
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. S.J. Snellenburg te Heilig Landstichting,
tegen
MEDIAHUIS DISTRIBUTIE B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. E. Damen te Haarlem.
Partijen worden hierna [depothouder] en Mediahuis genoemd.

1.De zaak in het kort

In deze zaak gaat het om de vraag of [depothouder] als depothouder bij Mediahuis werkte op basis van een arbeidsovereenkomst of als zelfstandig opdrachtnemer. Het hof oordeelt langs de gezichtspunten van het Deliveroo-arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2023:443) dat de overeenkomst tussen partijen kwalificeert als een arbeidsovereenkomst. Omdat Mediahuis de arbeidsovereenkomst met [depothouder] zonder de vereiste toestemming heeft opgezegd, leidt dit ertoe dat de in eerste aanleg door [depothouder] verzochte transitievergoeding en billijke vergoeding, die door de kantonrechter waren afgewezen, alsnog worden toegewezen.

2.Het geding in hoger beroep

[depothouder] is bij beroepschrift, met producties, ontvangen ter griffie van het hof op 25 april 2022, in hoger beroep gekomen van de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) op 24 januari 2022 onder bovenvermeld zaaknummer heeft gegeven (hierna: de bestreden beschikking).
Op 25 oktober 2022 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep, met producties, van Mediahuis ingekomen.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 8 november 2023 - beiden aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen - laten toelichten, [depothouder] door mr. Snellenburg voornoemd en Mediahuis door mr. Damen voornoemd en mrs. R. Schepers en M. Bouman, beiden advocaat te Amsterdam. Voorafgaand aan de zitting heeft Mediahuis nog een aanvullende productie (productie 7) in het geding gebracht.
De zaak is gelijktijdig - maar niet formeel gevoegd - behandeld met een achttiental zaken waarin Mediahuis in hoger beroep is gekomen van een beschikking van de kantonrechter Amsterdam (ECLI:NL:RBAMS:2022:6002) onder zaaknummer 9719583 EA VERZ 22-115 gegeven op 17 oktober 2022. In die - op onderdelen vergelijkbare - zaken zijn achttien Amsterdamse depothouders (hierna ook: de depothouders) in overwegende mate in het gelijk gesteld en heeft de kantonrechter - oordelend dat er sprake was van arbeidsovereenkomsten - de verzochte vergoedingen, zij het deels gematigd, toegewezen.
Alle bij de zitting aanwezige partijen hebben desgevraagd verklaard aan te sluiten bij de in de andere zaken ingenomen standpunten.
Uitspraak is bepaald op heden.
[depothouder] heeft het hof verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - de in eerste aanleg subsidiair gedane verzoeken alsnog toe te wijzen, met veroordeling van Mediahuis in de kosten van het geding in beide instanties.
Mediahuis heeft geconcludeerd tot primair bekrachtiging, met veroordeling van [depothouder] in de kosten van het hoger beroep en subsidiair, voor het geval het hof oordeelt dat de rechtsverhouding tussen partijen gekwalificeerd moet worden als een arbeidsovereenkomst, de verzoeken van [depothouder] tot toekenning van een billijke vergoeding, tot veroordeling van Mediahuis tot betaling van de transitievergoeding en de gefixeerde schadevergoeding en de verzoeken ten aanzien van de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten af te wijzen, met veroordeling van [depothouder] in de kosten van het hoger beroep met rente.
Beide partijen hebben bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten

De kantonrechter heeft in 1.1. tot en met 1.10. van de bestreden beschikking de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten, komen de feiten neer op het volgende.
3.1.
[depothouder] , geboren op [geboortedatum] en nu dus 58 jaar oud, heeft vanaf 22 juli 2000 werkzaamheden voor Mediahuis verricht, aanvankelijk op basis van een ‘Agenten-overeenkomst’ als bezorger voor Noordhollandse Dagbladen B.V., een rechtsvoorgangster van Mediahuis.
3.2.
In 2001 is [depothouder] depothouder geworden. Op 4 maart 2009 hebben partijen (Mediahuis toen nog onder de naam DistriQ B.V., hierna: DistriQ) daartoe een overeenkomst ondertekend voor de maandagen tot en met zaterdagen. Vanaf 18 april 2014 zijn partijen eveneens een overeenkomst met elkaar aangegaan voor de zondagen. Beide overeenkomsten zijn voorgedrukte formulieren die met de hand zijn ingevuld. Bovenaan de overeenkomst staat ‘
Overeenkomst van opdracht ex. Artikel 7:400 BW’.
3.3.
In artikel 3 van de twee overeenkomsten is opgenomen dat de basisvergoeding per week € 516,75 respectievelijk € 49,50 bedraagt.
3.4.
Op de overeenkomsten zijn algemene voorwaarden van toepassing. Daarin staat, voor zover hier van belang:
‘3.1 De Depothouder is verantwoordelijk voor de volgende werkzaamheden:

het tijdig doen bezorgen van kranten (…) al dan niet door middel van bezorgers;

indien nodig het opzetten c.q. instandhouden van een bezorgerskorps en eventueel andere freelancers, het doen aangaan van bezorgerovereenkomsten etc.;

naleving van de wettelijke regels bij het inschakelen van bezorgers (…);

het verzorgen van de bij het depot behorende administratie (…);

het behandelen en correct afhandelen van bezorgklachten, alsmede het nemen van alle redelijkerwijs mogelijke maatregelen ter voorkoming van bezorgklachten (…).
3.2
De Depothouder moet zorgdragen voor een goede gang van zaken op het depot in de ruimste zin des woords met betrekking tot de bezorging van de kranten (…) en de andere producten in het algemeen.
(…)
4.1
Het staat Depothouder vrij de in artikel 3 genoemde taken zelf uit te voeren dan wel zich te laten vervangen met dien verstande dat de bepalingen uit de Arbeidstijdenwet inzake tewerkstelling van jongeren en uit de WAV gerespecteerd dienen te worden.
4.2
De Depothouder staat ervoor in dat zijn vervanger zich aan allen bepalingen genoemd in de Overeenkomst houdt.
4.3
Ingeval van vervanging blijft de Depothouder volledig verantwoordelijk voor de uitvoering van de opdracht.
4.4
Depothouder dient ervoor te zorgen dat DistriQ er te allen tijde mee bekend is wie feitelijk de leiding van het depot heeft, en wel door tijdig aan DistriQ mededeling te doen van vervanging onder opgave van de naam van de vervanger en het adres (…) en telefoonnummers waar hij/zij bereikbaar is.
(…)
5.5
Depothouder kan zijn administratie betreffende zijn bezorgerskorps uitbesteden aan een daartoe bestemd administratiekantoor en is hiervoor een vergoeding verschuldigd aan het administratiekantoor.
(…)
11.1
De Overeenkomst kan door de Depothouder of door DistriQ (…) tegen het einde van een periode worden opgezegd, mits met inachtneming van een opzegtermijn van tenminste drie periodes. Eén periode bestaat uit vier weken. Deze opzegtermijn wordt verlengd met één periode voor ieder jaar dat de Overeenkomst ten tijde van de opzegging heeft geduurd, met dien verstande dat de opzegtermijn nimmer langer dan zes periodes zal bedragen. (…)’
3.5.
[depothouder] beheerde een groot depot (tegen de 6.000 abonnees, verdeeld over negen ochtendkranten) en maakte voor de uitvoering van de werkzaamheden gebruik van twee assistent-depothouders en veertig bezorgers. [depothouder] sloot daartoe overeenkomsten van opdracht met de bewuste hulppersonen.
3.6.
Voor haar administratieve taken als depothouder maakte [depothouder] gebruik van de diensten van Florijn Beheer (hierna: Florijn), een afdeling van Mediahuis. Florijn ondersteunde [depothouder] onder meer bij het sluiten van overeenkomsten met de hulppersonen en verzorgde de uitbetaling van de bezorgers en overige distributiemedewerkers (naar het hof heeft begrepen: vanuit de rekening van Mediahuis).
3.7.
In een ‘
Handboek FLO’ van Florijn & Mediahuis (hierna: het handboek) zijn diverse procedures opgenomen voor onder meer het aangaan van overeenkomsten, het selecteren van hulppersonen, ziek- en hersteldmeldingen en vervanging. Het handboek wordt van tijd tot tijd eenzijdig door Mediahuis gewijzigd. In de meest recente (overgelegde) versie (2020) is op pagina vijf de volgende disclaimer opgenomen:
‘DisclaimerDit handboek is gebaseerd op interpretaties van de meest recente wetgeving en dient als richtlijn voor een correcte werkwijze. De beschreven procedures zijn niet dwingend, echter het niet juist hanteren ervan kan leiden tot nadelige gevolgen waarvoor de opdrachtgever (de depothouder, hof
) persoonlijk verantwoordelijk kan worden gesteld. Aan dit handboek kunnen geen rechten worden ontleend.’
3.8.
Op 7 juli 2020 heeft [depothouder] een ongeval gehad op de scooter toen zij van het depot naar huis reed. Zij heeft op de Intensive Care gelegen en heeft daarna vijf operaties ondergaan.
3.9.
[depothouder] is (zelfs in het ziekenhuis, ook op de Intensive Care) door blijven werken, in die zin dat zij de administratie is blijven doen. Haar overige taken als depothouder heeft zij op enig moment aan haar assistent-depothouders overgedragen, aan wie vervolgens door Mediahuis de vergoedingen werden betaald.
3.10.
[depothouder] heeft vanaf 10 juli 2020 een Ziektewetuitkering ontvangen en geen vergoeding(en) meer van Mediahuis.
3.11.
Uit een door Mediahuis opgesteld en overgelegd overzicht blijkt dat het klachtenpromillage (het aantal klachten van abonnees) van [depothouder] - anders dan daarvoor - vanaf 13 juli 2020 steeds boven de door Mediahuis gestelde norm (van 2 promille) lag.
3.12.
Na een telefoongesprek tussen [depothouder] en Mediahuis op 5 januari 2021, heeft Mediahuis de overeenkomst met [depothouder] bij brief van 8 januari 2021 opgezegd tegen 8 juli 2021.
3.13.
Bij brief van 1 juli 2021 heeft [depothouder] bezwaar gemaakt tegen de opzegging, zich op het standpunt stellend dat sprake is van een arbeidsovereenkomst.
3.14.
[depothouder] is nog steeds (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt en ontvangt een WIA-uitkering.

4.Eerste aanleg

4.1.
[depothouder] heeft in eerste aanleg verzocht om - voor zover in hoger beroep nog van belang en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - bij beschikking (i) te verklaren voor recht dat sprake is van een arbeidsovereenkomst, (ii) Mediahuis te veroordelen tot betaling van € 21.318,00 aan gefixeerde schadevergoeding, van € 26.970,00 aan transitievergoeding en tot toekenning van een billijke vergoeding van € 50.000,00 (het hof begrijpt steeds: bruto), vermeerderd met rente en kosten.
4.2.
De kantonrechter heeft - kort gezegd - geoordeeld dat sprake is van een overeenkomst van opdracht en niet van een arbeidsovereenkomst. Zij heeft de verzoeken van [depothouder] afgewezen en [depothouder] veroordeeld in de kosten van het geding.

5.Beoordeling

5.1.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [depothouder] in hoger beroep op.
Kwalificatie
5.2.
Kern van het geschil is de vraag of de overeenkomst die tussen partijen heeft bestaan kwalificeert als een overeenkomst van opdracht of als een arbeidsovereenkomst.
5.3.
In zijn arrest van 24 maart 2023 (Deliveroo, ECLI:NL:HR:2023:443) heeft de Hoge Raad ten aanzien van de zogenaamde kwalificatievraag bevestigd dat door uitleg aan de hand van de Haviltex-maatstaf moet worden vastgesteld welke rechten en verplichtingen partijen zijn overeengekomen (rov 3.2.3) en dat als de overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst deze als zodanig moet worden aangemerkt. Voor de kwalificatie is niet van belang of partijen de bedoeling hadden de overeenkomst al dan niet onder de wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst te laten vallen (rov. 3.2.4). Voorts heeft de Hoge Raad overwogen (rov. 3.2.5) dat de vraag of een overeenkomst als arbeidsovereenkomst moet worden aangemerkt afhangt van alle omstandigheden in onderling verband bezien, waarbij onder meer van belang kunnen zijn:
(a) de aard en duur van de werkzaamheden;
(b) de wijze waarop de werkzaamheden en de werktijden worden bepaald;
(c) de inbedding van het werk en degene die de werkzaamheden verricht in de organisatie en de bedrijfsvoering van degene voor wie de werkzaamheden worden verricht;
(d) het al dan niet bestaan van een verplichting het werk persoonlijk uit te voeren;
(e) de wijze waarop de contractuele regeling van de verhouding van partijen is tot stand gekomen;
(f) de wijze waarop de beloning wordt bepaald en waarop deze wordt uitgekeerd;
(g) de hoogte van deze beloningen;
(h) de vraag of degene die de werkzaamheden verricht daarbij commercieel risico loopt;
(i) of degene die de werkzaamheden verricht zich in het economisch verkeer als ondernemer gedraagt of kan gedragen, bijvoorbeeld bij het verwerven van een reputatie, bij acquisitie, wat betreft fiscale behandeling, en gelet op het aantal opdrachtgevers voor wie hij werkt of heeft gewerkt en de duur waarvoor hij zich doorgaans aan een bepaalde opdrachtgever verbindt.
Daarbij heeft de Hoge Raad overwogen dat het gewicht dat toekomt aan een contractueel beding bij beantwoording van de vraag of een overeenkomst als arbeidsovereenkomst moet worden aangemerkt, mede afhangt van de mate waarin dat beding daadwerkelijk betekenis heeft voor de partij die de werkzaamheden verricht (rov. 3.2.5).
5.4.
Het hof zal hierna per gezichtspunt van het Deliveroo-arrest (hiervoor aangehaald onder 5.3 a tot en met i) bespreken wat partijen zijn overeengekomen en in hoeverre dat gezichtspunt voor [depothouder] daadwerkelijk betekenis heeft gehad bij de uitvoering door [depothouder] van de overeengekomen werkzaamheden.
Ad (a) aard en duur van de werkzaamheden
5.5.
Als niet weersproken staat vast dat de werkzaamheden die [depothouder] (eerst als bezorger en later als depothouder) verrichtte eenvoudig van aard zijn en dat die ongeschoold kunnen worden verricht. [depothouder] zelf heeft de middelbare school afgemaakt en gesteld noch gebleken is dat enige (verdere) vooropleiding vereist is. Het contract dat partijen met elkaar zijn aangegaan betreft een contract voor onbepaalde tijd met een opzegtermijn die afhangt van de uiteindelijke duur van de werkzaamheden. Ter zitting is aan de orde geweest (en dit blijkt ook uit de onder 3.12 genoemde brief) dat Mediahuis met inachtneming van een opzegtermijn van zes maanden heeft opgezegd. Dit is de maximale termijn van artikel 11.1 van de algemene voorwaarden (zie 3.4). [depothouder] heeft 21 jaar en dus lang voor Mediahuis gewerkt.
5.6.
Het hof merkt op dat de overeengekomen opzegtermijn kenmerken heeft van een arbeidsrechtelijke opzegtermijn als bedoeld in artikel 7:672 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ook die hangt af van de tijd dat de arbeidsovereenkomst geduurd heeft.
Ad (b) de wijze waarop de werkzaamheden en werktijden worden bepaald
5.7.
Tussen partijen is in geschil of [depothouder] vrij was haar werk te verrichten zoals zij wilde op de tijden die zij wilde. Volgens Mediahuis hoefde [depothouder] niet aanwezig te zijn op het depot en kon zijzelf of de bezorger de looproute bepalen. Met de werkzaamheden op het depot zouden hooguit twee uur zijn gemoeid en [depothouder] kon bovendien de depottaken uitbesteden. [depothouder] stelt zich op het standpunt dat noch de werkzaamheden, noch de werktijden in de praktijk vrij ingevuld konden worden.
5.8.
Het hof volgt Mediahuis niet in haar betoog. Alhoewel er geen werktijden zijn overeengekomen en contractueel - onder voorwaarden - is vastgelegd dat [depothouder] zich mocht laten vervangen zodat [depothouder] in zo’n geval niet zelf op het depot aanwezig hoefde te zijn, waren de werktijden in de praktijk niet flexibel. [depothouder] werkte in de nacht/ochtend, dat wil zeggen voor de bezorging van de ochtendkrant. Vaststaat dat de kranten op een bepaald moment in het depot werden bezorgd ( [depothouder] stelt om 03.00 uur en Mediahuis om 04.00 uur), dat daarna een grote hoeveelheid kranten (tegen de 6.000, zie 3.5) moest worden afgeteld en per titel in de juiste aantallen klaargelegd voor de diverse bezorgers die de kranten vervolgens ophaalden. Ook staat vast dat de kranten vóór 07.00 uur moesten worden bezorgd. Dit was een strak timeframe waarin een hoop werk verzet moest worden. [depothouder] bezorgde soms zelf ook (waar zij een aparte vergoeding voor ontving) en was na 07.00 uur nog verantwoordelijk voor eventuele nabezorging, klachtafhandeling en haar administratieve taken. Bovendien moest zij - zo stelt zij - altijd bereikbaar zijn, ten minste voor de veertig bezorgers die in haar depot werkzaam waren. Ter zitting heeft [depothouder] dit (onweersproken) toegelicht met het voorbeeld dat zij zelf altijd om 02.30 uur opstond maar om 01.30 kon worden gebeld door een bezorger die niet lekker was en daarom die dag niet kon bezorgen.
5.9.
Het hof leidt uit de geschetste feitelijke gang van zaken af dat er heel weinig ruimte was om het werk anders in te richten en dit op andere tijden te verrichten of te laten verrichten. Dat [depothouder] in theorie en op papier allerlei keuzes had (zoals de keuze om zich al dan niet door Florijn te laten ondersteunen en de keuze om bepaalde taken door haar assistenten te laten verrichten) neemt niet weg dat zij die vrijheid in werkelijkheid niet had. Gelet op de grote aantallen bezorgers, de samengestelde beloningsstructuur van die bezorgers en de feitelijke betaling van de bezorgers door Mediahuis zelf lag de keuze voor een ander (door [depothouder] zelf aanvullend te bekostigen) administratiekantoor dan Florijn zozeer niet voor de hand dat dit niet als een in de economische realiteit van [depothouder] serieus bestaande mogelijkheid beschouwd kan worden. Gelet op de omvang van de door haar in korte tijd te verrichten werkzaamheden (en de daarop afgestemde aanwezigheid van twee assistenten) lag het langdurig en volledig overlaten van alle taken van [depothouder] aan die assistenten ook niet als een duurzaam alternatief voor de hand. Schrijnend is dan ook de vaststelling dat toen die ‘optie’ zich - na het ongeval van [depothouder] - noodzakelijkerwijs aandiende, de kwaliteit van de bezorging zodanig achteruit ging dat Mediahuis daarin reden heeft gezien om de langjarige overeenkomst met [depothouder] op te zeggen.
5.10.
Ook ten aanzien van de werkwijze had [depothouder] minder vrijheid dan op papier staat. [depothouder] heeft in dit verband vrij treffend aangevoerd dat er niet zoveel wijzen zijn waarop het werk kon worden verricht. Wat het argument van Mediahuis met betrekking tot de looproutes betreft, is tijdens de zitting onweersproken door de depothouders naar voren gebracht (en [depothouder] heeft zich bij dit standpunt aangesloten) dat deze werd bepaald aan de hand van door Mediahuis opgestelde looplijsten met daarop aanwijzingen voor de bezorger, die afkomstig waren van Mediahuis. In de praktijk bepaalde dus niet de depothouder of de bezorger de looproute maar deed Mediahuis dit en zij gaf daar soms ook nog instructies voor de bezorgers bij.
5.11.
Ook had Mediahuis, anders dan zij heeft betoogd, in vergaande mate invloed op de administratieve taken die [depothouder] verrichtte. Alhoewel Mediahuis het presenteert alsof de depothouders de keuze hadden om Florijn al dan niet in te schakelen, bestond er op dit punt feitelijk geen keuzevrijheid. Het hof heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling vastgesteld dat alle depothouders in de aanhangige procedures (inclusief [depothouder] ) met Florijn werkten. Mede gelet op het feit dat zij geen van allen verstand van administratieve, personeels- en juridische zaken hadden, was het geen reële optie niet met Florijn te werken. In het geval van de Amsterdamse depothouders komt daar nog bij dat de door Mediahuis in rekening gebrachte vergoeding voor de door Florijn verrichte werkzaamheden – bedragen tussen € 6,05 en € 30,25, nog daargelaten de vraag of die een volledige vergoeding voor de door Mediahuis met Florijn gemaakte kosten waren - door Mediahuis werd gecompenseerd en dus voor rekening van Mediahuis kwam. Verder werd er gewerkt volgens het onder 3.7 genoemde handboek. In dit 58 pagina’s tellende handboek staan allerlei procedures, klemmende adviezen en stappenplannen beschreven. Hoewel er in de disclaimer is vermeld dat dit slechts richtlijnen zijn, staat daar tevens in dat de depothouders ingeval van niet-naleving ‘verantwoordelijk’ (het hof begrijpt: aansprakelijk) konden worden gesteld. De depothouders, waaronder [depothouder] , volgden daarom de in het handboek opgenomen regels als voorgeschreven procedures en richtlijnen, die daarmee in de praktijk fungeerden als instructies.
5.12.
Verder was het feitelijk ook niet zo dat de depothouders (volledig) verantwoordelijk waren voor de selectie van de bezorgers. Niet in geschil is dat er een langdurig groot tekort aan bezorgers was. Via de site www.bezorgdekrant.nl trachtte Mediahuis bezorgers voor haar depots aan te trekken, wat (vooral ook) in haar eigen belang was. Mediahuis stuurde de gegevens van degenen die zich aanmeldden vervolgens door naar (door haar) bepaalde depothouders. Volgens Mediahuis selecteerden de depothouders de bezorgers op deze wijze zelf, maar - zelfs als dat zo moet worden gezien - neemt dit niet weg dat Mediahuis een belangrijke rol speelde in die selectie. Dat blijkt ook uit het feit dat een bezorger - zo is tijdens de mondelinge behandeling door Mediahuis erkend - voor het aandragen van een nieuwe bezorger uit het eigen netwerk een bonus van tot wel € 1.000,00 ontving van Mediahuis. Deze kosten nam Mediahuis voor eigen rekening en kwamen dus niet voor rekening van de depothouders, ook al waren zij ‘op papier’ jegens Mediahuis verantwoordelijk voor de bezorging.
5.13.
Tot slot is onder deze noemer nog van belang dat Mediahuis via een rayonmanager (deze functie werd vroeger Inspecteur genoemd) ook bemoeienis had met de werkzaamheden van [depothouder] als depothouder. Volgens Mediahuis zag die bemoeienis uitsluitend op het eindresultaat, maar het hof volgt haar niet in die stelling. Vaststaat dat de rayonmanager een depothouder aansprak wanneer het klachtenpromillage hoger was dan twee. De depothouder werd dan verondersteld de betrokken bezorger(s) aan te spreken, op verbetering aan te sturen en deze eventueel te ontslaan. Alhoewel dit formeel allemaal aan de depothouder werd gelaten, ging dit feitelijk in overleg met de rayonmanager en volgens de procedures van het handboek van Mediahuis. In de praktijk pakte dit dus uit als aansturing van de depothouder door (de rayonmanager van) Mediahuis. Ook uit de voorbeelden van instructies die [depothouder] als productie 20 bij het beroepschrift heeft overgelegd kan worden afgeleid dat Mediahuis zich met meer dan alleen de uiteindelijke bezorging van de krant (het eindresultaat) bezighield. Er werd door Mediahuis aan de depothouders verteld wanneer hij of zij bepaalde cadeaus van Mediahuis aan de bezorgers kon geven, er vond overleg plaats over een door Mediahuis geregeld ‘depotuitje’ en over door Mediahuis ter beschikking gestelde regenpakken. Ook al gebeurde dit alles niet verplicht, hieruit kan meer bemoeienis dan die met betrekking tot enkel het eindresultaat worden afgeleid. Dat het hier wat oudere voorbeelden betreft, maakt dit niet anders. Bovendien heeft Mediahuis tijdens de zitting erkend dat er ook vrij recent een uitje door haar is georganiseerd en aangeboden.
Ad (c) de organisatorische inbedding van het werk en de werker
5.14.
Mediahuis heeft betwist dat het werk en de depothouders in haar organisatie zijn ingebed, zich op het standpunt stellend dat de distributie van de kranten - kort gezegd - voor haar een bijzaak en geen kerntaak is. Het hof gaat daar niet in mee en overweegt daartoe allereerst dat alleen al de naam van Mediahuis (Mediahuis Distributie B.V.) dit tegenspreekt. Bovendien zijn haar activiteiten in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel onder meer omschreven als ‘het (laten) opslaan en distribueren van dagbladen’. ‘Laten’ is hier facultatief, dus opslaan en distribueren is een uit het Handelsregister blijkende kerntaak van Mediahuis. De distributie van de kranten is dus wel degelijk een van haar kernactiviteiten. Daarnaast heeft zij, onweersproken, werknemers in dienst wiens taak het is toezicht op het distributieproces te houden. Zoals hiervoor reeds is overwogen beperkt dat toezicht zich niet tot het eindresultaat, maar ziet dit ook op de wijze waarop dat eindresultaat wordt bereikt. Daarnaast regelt Mediahuis via haar handelsnaam Florijn Beheer feitelijk de beloning van depothouders en bezorgers, inclusief (voor zover aan de orde) de inhouding van belastingen en premies sociale verzekeringen. De daarbij door Mediahuis opgezette constructie doet aan die feitelijkheid niet af. De conclusie is dan ook dat Mediahuis distributie van kranten als kerntaak heeft. Mediahuis heeft nog betoogd dat er op dit punt naar het hele concern moet worden gekeken, maar dit is door [depothouder] betwist en Mediahuis heeft voor haar stelling verder geen aanknopingspunten gegeven.
Ad (d) verplichting het werk persoonlijk uit te voeren
5.15.
Niet in geschil is dat partijen zijn overeengekomen dat [depothouder] zich mocht laten vervangen. [depothouder] hoefde daar geen toestemming voor te vragen, maar volgens het handboek en artikel 4.4 van de algemene voorwaarden (zie 3.4) diende zij dit wel vooraf door te geven aan Mediahuis en daarbij ook de contactgegevens van de vervanger op te geven. Als onvoldoende gemotiveerd weersproken staat evenwel vast dat het in de praktijk nauwelijks voorkwam dat [depothouder] zich liet vervangen. Mediahuis verwijst over ruim twintig jaar naar twee voorvallen: een hernia bij [depothouder] (2017) en haar ongeval op 7 juli 2020. Voor [depothouder] had de vrijheid zich te laten vervangen in de praktijk van alledag dan ook geen daadwerkelijke betekenis.
Ad (e) de wijze waarop het contract tot stand komt
5.16.
In het geval van [depothouder] staat vast dat er niet door partijen is onderhandeld over de inhoud van de door haar ondertekende overeenkomsten en de algemene voorwaarden. Zoals onder 3.2 vastgesteld, zijn de overeenkomsten voorgedrukte formulieren die met de hand zijn ingevuld, volgens [depothouder] ook nog grotendeels door Mediahuis. Mediahuis heeft wel aangevoerd dat [depothouder] wel over de voorwaarden had kúnnen onderhandelen, maar dit wordt door [depothouder] betwist (volgens haar was het ‘tekenen bij het kruisje’) en feit is dát het niet is gebeurd. Overigens is in de zaken van de depothouders aangevoerd dat er niet te onderhandelen viel over de voorwaarden. In dit verband is tijdens de mondelinge behandeling aan de orde gekomen dat er verschillen bestaan in tarieven maar dat dat te maken heeft met (verschillen tussen) bepaalde locaties. Ook is door de depothouders weersproken dat de na de staking van de depothouders in juli 2020 door Mediahuis doorgevoerde wijzigingen in de vergoedingen aantonen dat de voorwaarden onderhandelbaar waren. Volgens de depothouders staakten zij omdat de toezegging dat de depothouders er na de overgang van de middagbezorging van DPG Media naar Mediahuis niet op achteruit zouden gaan, niet werd nagekomen. Om deze reden - en dit is ter zitting ook door Mediahuis erkend - zijn de vergoedingen aangepast. Nu Mediahuis haar stelling dat de voorwaarden onderhandelbaar waren, verder niet met concrete voorbeelden heeft onderbouwd, moet het ervoor worden gehouden dat er ook niet echt over onderhandeld kon worden, ook niet in het geval van [depothouder] .
Ad (f) de wijze waarop de beloning wordt bepaald en uitgekeerd
5.17.
[depothouder] ontving een basisvergoeding per maand, daarnaast concrete vergoedingen voor bepaalde handelingen (zoals wanneer zij zelf ook bezorgde) en een bonus wanneer het klachtenniveau laag was. Zij stuurde daarvoor zelf geen facturen en namens haar bracht Mediahuis (via Florijn) ook geen btw in rekening. Mediahuis betaalde [depothouder] geen vakantiegeld of pensioenaanspraken. Tussen partijen is in geschil of de betaalde vergoedingen nu loon in arbeidsrechtelijke zin zijn of dat de structuur daarvan juist duidt op een overeenkomst van opdracht, zoals Mediahuis met een verwijzing naar een overgelegde specificatie van de betalingen aanvoert.
5.18.
Het hof constateert dat uit die specificatie niet veel meer blijkt dan dat er inderdaad allerlei verschillende vergoedingen werden uitgekeerd. Zoals door [depothouder] aangevoerd, zijn de vergoedingen per handeling vergelijkbaar met het stukloon dat het arbeidsrecht kent. Ook de prestatiebonus is een vorm van beloning die regelmatig wordt gebruikt in arbeidsverhoudingen.
Ad (g) de hoogte van de beloningen
5.19.
Partijen verschillen van mening over het gemiddelde uurtarief dat [depothouder] met de werkzaamheden heeft verdiend. Tijdens de zitting heeft Mediahuis bepleit dat dit uitgaande van anderhalf à twee uur aan depotwerkzaamheden per dag tussen de
€ 84,35 bruto en de € 63,27 bruto zou bedragen, maar die berekening en de daarin opgenomen uitgangspunten zijn door [depothouder] gemotiveerd betwist. Volgens [depothouder] was zij sowieso van 03.00 uur tot 07.00 uur op het depot aanwezig (zij was dan druk met de verdeling van de bijna 6.000 kranten over de veertig bezorgers en de verdere aansturing van hen) en verrichtte zij daarna de administratieve taken, onder meer met betrekking tot de veertig bezorgers die in het door haar beheerde depot werkzaam waren. Het aansturen van een groot aantal bezorgers (veertig) is daarbij ook een taak die voor een deel buiten de genoemde uren viel. Het hof acht de schatting van een uur aan ‘nawerk’ reëel en is met de kantonrechter in de zaken van de depothouders van oordeel dat van - geschat - gemiddeld vijf uur per dag aan depotwerkzaamheden uit mag worden gegaan. Dat [depothouder] regelmatig zelf ook kranten ‘liep’ maakt dit niet anders. Bij een dagvergoeding van € 126,53 bruto betekent dit dat het uurloon naar schatting ongeveer € 25 bruto was. Dat is een relatief lage vergoeding (zeker gelet op de verantwoordelijkheid van [depothouder] voor ongeveer 6.000 kranten per dag en voor de veertig bezorgers van die kranten), die naar het oordeel van het hof eerder aan een werknemer dan aan een zelfstandige doet denken.
Ad (h) commercieel risico bij werker
5.20.
In de zaak van [depothouder] is gesteld noch gebleken dat zij daadwerkelijk commerciële risico’s liep. [depothouder] heeft – anders dan in haar eigen brommer – geen investeringen in bedrijfsmiddelen hoeven doen, dat regelde Mediahuis. Op papier was [depothouder] aansprakelijk tegenover de assistent-depothouders en de bezorgers, maar in werkelijkheid was dat niet zo. Tijdens de zitting is door de depothouders in dit verband verklaard - zoals door [depothouder] in eerste aanleg ook is gesteld - dat zij geen verzekering hoefden af te sluiten omdat Mediahuis dit regelde. Mediahuis heeft dit niet weersproken. Vast staat dat Mediahuis voor alle bezorgers een ongevallenverzekering heeft gesloten (en de premies daarvoor - naar het hof bij gebreke van een andere opgave aan moet nemen - ook betaalde, zonder deze kosten door te berekenen aan de depothouders). Verder heeft [depothouder] er in eerste aanleg onbetwist op gewezen dat zij volgens het handboek aansprakelijk was voor schade aan zaken van bezorgers, klanten en derden wanneer sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid. Dit lijkt geïnspireerd op de werknemersaansprakelijkheid van artikel 7:661 BW. Blijft over het door Mediahuis in de zaak van de depothouders gestelde risico van beëindiging van de overeenkomst door Mediahuis, maar dat risico loopt elke partij bij elke overeenkomst en betreft geen typisch ondernemersrisico.
Ad (i) ondernemerschap
5.21.
Dat er op een andere manier sprake was van ondernemerschap is evenmin gebleken. Vaststaat dat [depothouder] zich als natuurlijk persoon jegens Mediahuis heeft verbonden aan de opdracht en, zoals hiervoor toegelicht, heeft zij alleen haar werk voor Mediahuis verricht en van de mogelijkheid van vrije vervanging nauwelijks gebruik kunnen maken. Mediahuis heeft aangevoerd dat [depothouder] gebruik maakte van eigen bedrijfsmiddelen, maar daarbij ging het om niet meer dan een brommer en een computer, zodat niet gezegd kan worden dat [depothouder] daar enorm in heeft moeten investeren. Bovendien staat daar tegenover dat Mediahuis fietstassen en regenpakken voor de bezorgers ter beschikking stelde. Ook al stond daar geen logo op vermeld, daarmee is een feit dat er ook gebruik werd gemaakt van bedrijfsmiddelen van Mediahuis.
Holistische weging waarbij wezen voor schijn gaat
5.22.
Het hof is op basis van de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat de overeenkomst, zoals partijen daaraan uitvoering hebben gegeven, waarbij de betekenis van elke ten aanzien van een gezichtspunt opgenomen contractuele bepaling is bezien vanuit het perspectief van [depothouder] als depothouder, kwalificeert als een arbeidsovereenkomst. Ondanks het feit dat partijen op papier een overeenkomst van opdracht zijn overeengekomen, is er bij de uitvoering van de overeenkomst (gelet op genoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien) sprake van arbeid, loon en een gezagsverhouding als bedoeld in artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek.
5.23.
Samengevat komt de waardering van de feiten door het hof erop neer dat [depothouder] op basis van een op papier als zodanig door Mediahuis opgestelde overeenkomst van opdracht, waarover zij niet heeft onderhandeld (en dit was ook niet echt mogelijk), langdurig tegen een relatief laag uurtarief eenvoudige werkzaamheden voor Mediahuis heeft verricht. Daarbij was er feitelijk weinig vrijheid voor [depothouder] , noch qua werktijden noch qua werkwijze. Op papier was [depothouder] verantwoordelijk voor twee assistenten en veertig bezorgers, maar via Florijn, het handboek en de rayonmanager oefende Mediahuis in vergaande mate invloed uit op de werkwijze van [depothouder] . De relatief complexere werkzaamheden van administratieve en juridische aard en de complexiteit rond personeelsaangelegenheden werden in hoge mate door Mediahuis zelf verricht. Ook de overige werkzaamheden van [depothouder] waren ingebed in de organisatie van Mediahuis (gericht op distributie en zonder bezorging geen krant), en hoewel [depothouder] zich op papier mocht laten vervangen, verrichtte zij het werk (op twee ziekteperiodes na) steeds zelf. Door de manier waarop de processen van Mediahuis waren ingericht, was het feitelijk überhaupt bijna niet mogelijk zich als depothouder echt structureel te laten vervangen, laat staan dat [depothouder] daarvan een succesvol verdienmodel zou hebben kunnen maken. [depothouder] heeft ook geen andere opdrachten verricht naast het werk voor Mediahuis en liep geen tot weinig financieel risico. Ook anderszins was van ondernemerschap geen sprake.
5.24.
Dit alles duidt op een arbeidsovereenkomst en weegt zwaarder dan het ontbreken van een formele regeling van allerlei typisch arbeidsrechtelijke aanspraken (vakantiegeld, pensioen) en dan de benamingen in de overeenkomst (opdracht, vergoedingen in plaats van loon) waarop Mediahuis zich heeft beroepen. Dat de fiscus en het UWV (met het oog op voorheffing van loonbelasting en inhouding van premies) akkoord zijn gegaan met een ‘fictief dienstverband’ (waarmee de voor hen van belang zijnde voorheffing en inhouding van belasting en premies immers geregeld waren), betekent nog niet dat er reeds daarom in civielrechtelijke zin geen sprake is van een arbeidsovereenkomst, zoals Mediahuis vergeefs heeft betoogd. Laatstbedoeld oordeel is voorbehouden aan de civiele rechter. Tot slot heeft Mediahuis gewezen op eerdere uitspraken, ook van dit hof, waarin is geoordeeld dat de relatie tussen andere depothouders en distributiebedrijven van dagbladen kwalificeerde als overeenkomst van opdracht. Dit is op zich juist, maar elke zaak moet op eigen merites beoordeeld worden langs de stellingen van partijen in die zaak en de in die zaak vastgestelde feiten en omstandigheden. Daar komt bij dat dit onderwerp erg in ontwikkeling is en dat de uitspraken waar Mediahuis zich op beroept dateren van voor het arrest van de Hoge Raad van 6 november 2020 (X/Gemeente Amsterdam, ECLI:NL:HR:2020:1746) en het hiervoor genoemde Deliveroo-arrest. Dat geldt ook voor de door Mediahuis aangehaalde al wat oudere arresten van de Hoge Raad, zoals het (overigens huurrechtelijke) Timeshare-arrest (WR 2011/58) en het arrest Zwarthoofd/Het Parool (ECLI:NL:HR:1957:3).
Vergoedingen
5.25.
De voorgaande kwalificatie heeft tot gevolg dat de door [depothouder] in eerste aanleg verzochte vergoedingen ter beoordeling voorliggen aan het hof. Deze zullen hierna achtereenvolgens worden besproken.
Gefixeerde schadevergoeding
5.26.
Het hof begrijpt het standpunt van [depothouder] aldus dat zij in hoger beroep niet langer om toekenning van de gefixeerde schadevergoeding verzoekt (in haar spreekaantekeningen in hoger beroep (randnummer 22) stelt zij expliciet dat de procedure zich vooralsnog beperkt tot de transitievergoeding en de billijke vergoeding). Voor zover dit anders is, strandt een dergelijk verzoek omdat vaststaat dat Mediahuis een opzegtermijn van zes maanden in acht heeft genomen, zodat geen sprake is van een onregelmatige opzegging. Voor het geval [depothouder] bedoeld heeft te betogen dat zij ex artikel 7:629 BW aanspraak heeft op loon, heeft het hof haar standpunt zo begrepen dat zij overweegt dit (afhankelijk van de uitkomst van de onderhavige procedure) in een separate procedure aanhangig te maken.
Transitievergoeding
5.27.
Mediahuis heeft erkend dat [depothouder] recht heeft op een transitievergoeding indien het hof van oordeel is dat sprake is van een arbeidsovereenkomst, zoals het hof in deze zaak doet. Omdat Mediahuis geen verweer heeft gevoerd tegen de gestelde hoogte van de transitievergoeding, zal deze worden toegewezen zoals verzocht.
Billijke vergoeding
5.28.
De billijke vergoeding is toewijsbaar zoals verzocht. Ernstige verwijtbaarheid aan de kant van Mediahuis hoeft daarvoor niet komen vast te staan, nu de vergoeding gegrond is op artikel 7:681 lid 1 BW en het ernstig verwijtbaar handelen besloten ligt in het zonder redelijke grond, dan wel in strijd met een opzegverbod, opzeggen van de overeenkomst door Mediahuis. Overeenkomstig de door de Hoge Raad in het arrest van 30 juni 2017 (ECLI:NL:HR:2017:1187, New Hairstyle I) gegeven aanknopingspunten, begroot het hof de vergoeding op een bedrag van € 50.000,00 bruto. Het hof gaat er daarbij vanuit dat Mediahuis, zoals door haar aangevoerd, de arbeidsovereenkomst met [depothouder] na ongeveer drie jaar had kunnen beëindigen vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid (rekening houdend met een verlengde loondoorbetalingsverplichting wegens het in het geheel niet nakomen van de op Mediahuis rustende verplichtingen uit de Wet Poortwachter). Ook houdt het hof rekening met de WIA-uitkering die [depothouder] ontvangt. Geschat leidt dit tot een inkomensverlies van € 1000,00 bruto per maand voor [depothouder] . Voorts betrekt het hof aanvullend de (ernstige) verwijtbaarheid van het handelen van Mediahuis bij zijn oordeel: [depothouder] had immers, als zij
- veronderstellenderwijs - na ongeveer drie jaar ontslagen zou zijn ook dan een billijke vergoeding wegens ernstig verwijtbaar handelen van Mediahuis kunnen krijgen, omdat Mediahuis ernstig verwijtbaar had nagelaten enige invulling te geven aan de op haar rustende werkgeversverplichtingen (doorbetaling bij ziekte, re-integratie-activiteiten, etc.). [depothouder] is (mogelijk als gevolg van een arbeidsongeval, maar in elk geval als gevolg van een ongeval aansluitend aan het verrichten van de arbeid) arbeidsongeschikt geworden en daarna heeft Mediahuis niets gedaan (aan re-integratie of op welke andere wijze dan ook). Integendeel, [depothouder] is na het ongeval niet meer doorbetaald door Mediahuis en de overeenkomst is vervolgens - na 21 jaar trouwe dienst - zonder enige verdere tegemoetkoming door Mediahuis opgezegd. Op grond van deze bijkomende omstandigheden acht het hof het juist om van een aanvullende billijke vergoeding uit te gaan, indien [depothouder] na drie jaar arbeidsongeschiktheid ontslagen zou zijn. Dit alles bij elkaar bezien rechtvaardigt toekenning van een billijke vergoeding ten bedrage van € 50.000,00 bruto. Voor het meenemen van de door [depothouder] gemaakte reële proceskosten, zoals zij verzoekt, is geen plaats omdat van misbruik van recht of onrechtmatig procederen door Mediahuis geen sprake is.
5.29.
Al met al acht het hof een vergoeding van € 50.000,00 bruto billijk.
Buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente
5.30.
Nu [depothouder] onvoldoende heeft toegelicht dat er buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht die niet onder de proceskostenvergoeding vallen, zullen de verzochte incassokosten worden afgewezen. De rente over de vergoedingen is wel toewijsbaar als verzocht.
Conclusie
5.31.
.De bestreden beschikking zal worden vernietigd en de subsidiaire verzoeken van [depothouder] zullen alsnog worden toegewezen. Mediahuis zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in beide instanties.

6.Beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat de overeenkomst gekwalificeerd moet worden als een arbeidsovereenkomst;
veroordeelt Mediahuis tot betaling aan [depothouder] van een bedrag van € 26.970,00 bruto aan transitievergoeding;
kent aan [depothouder] een billijke vergoeding toe van € 50.000,00 bruto en veroordeelt Mediahuis tot betaling daarvan;
veroordeelt Mediahuis tot betaling van de wettelijke rente over de hiervoor genoemde bedragen vanaf veertien dagen na dagtekening van deze beschikking;
veroordeelt Mediahuis in de kosten van het geding in beide instanties, tot op heden aan de zijde van [depothouder] vastgesteld op:
- € 1.581,00 voor de eerste aanleg (€ 85,00 aan verschotten en € 1.496,00 aan salaris),
- € 4.457,00 voor het hoger beroep (€ 343,00 aan verschotten en € 4.114,00 aan salaris),
- € 173,00 voor nasalaris,te vermeerderen met € 90,00 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van deze beschikking plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na deze beschikking dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.T. van der Meer, I.A. Haanappel-van der Burg en F.J. van de Poel en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2024.