ECLI:NL:GHAMS:2024:2974

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2024
Publicatiedatum
25 oktober 2024
Zaaknummer
23-000270-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en veroordeling tot gevangenisstraf en TBS voor bedreiging, vernieling, mishandeling en belaging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1982, was eerder vrijgesproken van een cumulatieve tenlastelegging van vernieling van een telefoon, maar het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor dat onderdeel. Het hof heeft de verdachte wel veroordeeld voor meerdere feiten, waaronder bedreiging, vernieling, mishandeling en belaging, en heeft het eerdere vonnis vernietigd. De verdachte heeft in de periode van 30 januari 2021 tot en met 28 februari 2021 de benadeelde herhaaldelijk bedreigd via tekstberichten, waarbij hij expliciete en gewelddadige taal gebruikte. Daarnaast heeft hij opzettelijk een kattenluikje vernield en de benadeelde mishandeld. Het hof oordeelde dat de verdachte stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde door haar herhaaldelijk te benaderen, ook nadat zij had aangegeven geen contact meer te willen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, met aftrek van voorarrest, en de TBS-maatregel met voorwaarden is opgelegd. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer in overweging genomen, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke delicten. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding is gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof de immateriële schade heeft vastgesteld op €1.000,00.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000270-22
datum uitspraak: 15 augustus 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 28 januari 2022 in de strafzaak onder de parketnummers 15-057538-21 en 13-684425-17 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1982,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 1 augustus 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de onder feit 2 tweede cumulatief tenlastegelegde vernieling van een telefoon. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en derhalve mede gericht tegen deze in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, Sv staat voor de verdachte tegen deze vrijspraak geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak van het onder 2 tweede cumulatief tenlastegelegde feit.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meer momenten in of omstreeks de periode van 30 januari 2021 tot en met 28 februari 2021 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer en/of te Amsterdam, althans in Nederland [benadeelde] heeft bedreigd (telkens) met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- deze [benadeelde] middels tekstbericht(en) en/of geluidsfragment(en) toe te voegen onder andere de woorden "Je neus sla ik binnenkort recht" en/of "Jou kapotmaken!! Dat ga ik nu doen" en/of "Dus pak rammel krijg je van mij... Heeel snel!!" en/of "Op m'n vader, ik ram je kop eraf!!" en/of "Sla je Kanker liegende Schijnheilige Hoerenhoofd van je romp af!" en/of "Jij krijgt paar goede stoten", althans (telkens) woorden van gelijke strekking, en/of
- aan deze [benadeelde] een bericht(en reeks) te zenden waarin verdachte stelt en/of suggereert
zich (op dat moment) te begeven naar de woning van [benadeelde] en/of
(vervolgens) daar aangekomen een vuurwapen (zogeheten Scorpion, machinepistool), althans een daarop gelijkend voorwerp, neer te leggen op de (tuin)tafel in de tuin van die [benadeelde] , en/of
hierbij een foto van dit, althans een hierop gelijkend, wapen op een (tuin)tafel te zenden, en/of
hierbij deze [benadeelde] toe te voegen onder andere de woorden "Parkeer nu de auto" en/of "Kijk wat ik bij me heb!" en/of "w8.. Even op je tuintafel zetten!" en/of "Anders schiet ik door je kankerruit heen!" en/of "Alles kapot";
2.
hij op of omstreeks 28 februari 2021 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk en wederrechtelijk een kattenluikje in de (achter)deur van de woning aan de [adres 2] , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten (telkens) aan [benadeelde] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3.
hij op of omstreeks 28 februari 2021 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer [benadeelde] heeft mishandeld door
- met zijn (telkens) (al dan niet tot vuist gebalde) hand(en) deze [benadeelde] (meermalen) (telkens met kracht) tegen de romp en/of de rug en/of de arm(en) en/of het/de be(e)n(en) te stompen en/of te slaan, en/of
- met zijn (telkens) (al dan niet geschoeide) voet(en) deze [benadeelde] (meermalen) (telkens met kracht) tegen de romp en/of de rug en/of de arm(en) en/of het/de be(e)n(en) te schoppen en/of te trappen;
4.
hij in of omstreeks de periode van 16 februari 2021 tot en met 28 april 2021 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, en/of Amsterdam, en/of te Badhoevedorp, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde] , door
- veelvuldig telefonisch contact met deze [benadeelde] op te nemen,
- waarbij de inhoud van hetgeen hij - verdachte - daarbij zegt veelal van bedreigende en/of (ongewenst) relationele en/of (ongewenst) seksuele aard zijn, en/of
- veelvuldig tekst- en/of geluidsberichten aan [benadeelde] te sturen middels sms en/of whatsapp en/of andere (social) media,
- waarbij de inhoud van hetgeen hij - verdachte - daarbij naar voren brengt veelal van bedreigende en/of (ongewenst) relationele en/of (ongewenst) seksuele aard zijn, en/of
- [benadeelde] op haar werkplek op te wachten en/of (al dan niet bedreigend) aan te spreken en/of aan te raken, en/of
- zich naar de woning van [benadeelde] te begeven en/of daarbij middels whatsapp-berichten hiervan verslag te doen en/of een foto te tonen waarop een vuurwapen te zien is, en/of
- zich (wederrechtelijk) toegang te verschaffen tot de woning van [benadeelde] en/of vervolgens aldaar [benadeelde] te mishandelen, en/of
- na diens - verdachtes - aanhouding en/of in voorlopige hechtenis gesteld te zijn terzake en zich bevindend in het Huis van Bewaring, (meermalen) telefonisch contact met [benadeelde] (trachten) op te nemen, en/of
- nadat het nummer van [benadeelde] geblokkeerd was voor bellen vanuit het Huis van Bewaring alwaar verdachte zich bevond, (meermalen) telefonisch contact met de broer van [benadeelde] (trachten) op te nemen (totdat ook dit nummer voor verdachte geblokkeerd werd)
met het oogmerk die [benadeelde] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en straf komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging feiten 2 tot en met 4

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat alle vier de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Ten aanzien van feit 4 heeft zij aangevoerd dat, hoewel de periode van de belaging niet lang is geweest, de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder hij deze heeft verricht en de impact die het heeft gehad op het leven van het slachtoffer, zodanig is geweest dat je kunt spreken van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer, en dus van belaging.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, nu de verdachte de ten laste gelegde feiten betwist en het dossier voldoende vraagtekens oproept zodat niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten. Ditzelfde geldt voor de onder feit 4 ten laste gelegde feitelijkheid met betrekking tot het wederrechtelijk binnendringen en het mishandelen van aangeefster. Ook ten aanzien van de onder feit 4 tenlastegelegde feitelijkheid ten aanzien van de broer van de aangeefster dient de verdachte te worden vrijgesproken nu niet duidelijk uit het dossier blijkt dat sprake is geweest van indirect belagen.
Tot slot dient vrijspraak te volgen voor feit 4 aangezien de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijke leven en de persoonlijke vrijheid van aangeefster, onvoldoende zijn geweest om tot een bewezenverklaring van belaging te komen.
Het hof oordeelt als volgt.
Ten aanzien van feiten 2 en 3
Met de rechtbank acht het hof de verklaringen van de aangeefster betrouwbaar en is van oordeel dat haar verklaringen op de voor de tenlastelegging relevante onderdelen consequent en consistent zijn. De verklaringen van de aangeefster vinden tevens steun in de door de verdachte verstuurde Whatsapp- en sms-berichten, de verklaring van de verdachte dat hij op 28 februari 2021 in de ochtend in de slaapkamer van de aangeefster is geweest, de bevindingen van de verbalisanten ter plaatse op 28 februari 2021 ten aanzien van het kattenluik en het letsel bij de aangeefster en de letselverklaring.
Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde op de hierna omschreven wijze heeft begaan.
Ten aanzien van feit 4
Tussen de verdachte en het slachtoffer is op 16 februari 2021 een definitieve breuk ontstaan. Op die dag heeft de aangeefster – onder meer – naar de verdachte gestuurd ‘Het is over en uit [verdachte] ..’, ‘Laat me gewoon met rust. Ik wil niet meer. Hoe duidelijk kan ik zijn!!’, `Laat mij please met rust', ‘Accepteer dat ik niet meer wil’ en ‘Zal aangifte doen wil met rust gelaten worden’. De aangeefster heeft op die dag aldus duidelijk aangegeven niet gediend te zijn van het contact dat de verdachte met haar zocht. In de periode van 16 februari 2021 tot en met 28 februari 2021 heeft de verdachte, ondanks dat zij herhaaldelijk heeft aangegeven geen contact meer met hem te willen, 225 keer naar het telefoonnummer van de aangeefster gebeld en veelvuldig berichten via WhatsApp en sms naar haar gestuurd. Deze berichten hadden veelal een beledigende dan wel dreigende inhoud met teksten als ‘Je wordt sowieso gesloopt door mij, heel snel ook, heb je daarna alle recht om naar de politie te gaan’ en ‘Niet raar op je neus kijken als ik niet meer praat maar handel’ en de verdachte kondigt ook aan dat hij naar aangeefster toe zal komen met teksten als ‘Ik ben zo voor je deur!’ en ’Ik ben nog niet klaar met jou! Kijk goed om je heen.. Tijdens je werk’. Op 21 februari 2021 heeft de verdachte de indruk gewekt dat hij daadwerkelijk voor de woning van aangeefster stond, door haar een foto van haar tuinschutting te sturen en haar hier tekstberichten over te sturen en het is niet enkel bij woorden gebleven. Zo heeft de verdachte de aangeefster op het werk opgezocht en haar daar hardhandig vastgegrepen en heeft hij haar, nadat hij zich tegen haar wil toegang tot haar woning had verschaft, in haar woning mishandeld. De aanhoudendheid van de verdachte in zijn pogingen om in contact te komen met de aangeefster in weerwil van haar wens dat niet te zijn, blijkt uit de omstandigheid dat de verdachte op 28 februari 2021 nadat hij aangehouden was en in voorarrest was geplaatst wegens de feiten 1, 2 en 3, telefonisch contact is blijven zoeken met de aangeefster.
Door de verdediging is aangevoerd dat naar de context moet worden gekeken waarin dit alles is gebeurd en is bepleit dat de aangeefster niet eenduidig is over dat zij geen contact meer met de verdachte wilde. Naar het oordeel van het hof komt uit het dossier naar voren dat de verdachte en de aangeefster een tumultueuze relatie hebben gehad, van aantrekken en afstoten, waarin beide partijen meermaals hebben geprobeerd afstand van elkaar te nemen en vervolgens toch weer bij elkaar zijn gekomen. Echter, het hof ziet toch een duidelijke ‘knip’ vanaf het moment waarop het uit is gegaan tussen de verdachte en de aangeefster, op 16 februari 2021. Het berichtenverkeer vanuit de aangeefster wordt vanaf dat moment substantieel minder, en daarnaast vinden vanaf dat moment de incidenten plaats zoals het opzoeken op het werk, de mishandeling in de woning en het bellen vanuit de PI.
Ondanks de relatief korte periode tussen 16 en 28 februari 2021, heeft de verdachte in die periode telefonisch, via WhatsApp en sms zeer vele malen contact gezocht met aangeefster. Vanwege de hoeveelheid en de inhoudelijke aard van die contacten, alsmede vanwege de overige gedragingen van de verdachte in die periode, is het hof van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer - naar objectieve maatstaven bezien - zodanig zijn geweest dat van een stelselmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer sprake is geweest.
De enkele omstandigheid dat de aangeefster op 27 februari 2021 zelf contact heeft gezocht met de verdachte doet aan dat oordeel geen afbreuk, gelet op het geheel van gedragingen van de verdachte en de inhoud van zijn berichten.
Het Hof is voorts met de rechtbank van oordeel dat het door de verdachte bellen naar het geblokkeerde telefoonnummer van de aangeefster en het bellen van het telefoonnummer van de aangeefster met daaraan voorafgaand een extra 0 [nul] niet kan worden aangemerkt als het maken van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster.
Het hof is echter, anders dan de rechtbank, van oordeel dat het opnemen van contact met de broer van de aangeefster vanuit het Huis van Bewaring evenmin kan worden aangemerkt als het maken van een stelselmatige opzettelijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster. Ten eerste omdat de inhoud van die contacten niet bekend is; daarnaast omdat niet (in voldoende mate) vaststaat dat deze contacten bedoeld waren om daarmee de aangeefster lastig te vallen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4 tenlastegelegde heeft begaan zoals opgenomen onder de bewezenverklaring.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 30 januari 2021 tot en met 27 februari 2021 in Nederland [benadeelde] telkens heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- deze [benadeelde] middels tekstberichten toe te voegen de woorden "Je neus sla ik binnenkort recht" en "Jou kapotmaken!! Dat ga ik nu doen" en "Dus pak rammel krijg je van mij... Heeel snel!!" en "Op m'n vader, ik ram je kop eraf!!" en "Sla je Kanker liegende Schijnheilige Hoerenhoofd van je romp af!" en "Jij krijgt paar goede stoten”, en
- aan deze [benadeelde] een berichtenreeks te zenden waarin verdachte stelt zich te begeven naar de woning van [benadeelde] , en
hierbij een foto van een vuurwapen (zogeheten Scorpion, machinepistool) op een tuintafel te zenden, en
hierbij deze [benadeelde] toe te voegen de woorden "Parkeer nu de auto" en "Kijk wat ik bij me heb!" en "w8.. Even op je tuintafel zetten!" en "Anders schiet ik door je kankerruit heen!" en "Alles kapot";
2.
hij op 28 februari 2021 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk en wederrechtelijk een kattenluikje in de achterdeur van de woning aan de [adres 2] , dat aan [benadeelde] toebehoorde, heeft vernield;
3.
hij op 28 februari 2021 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, [benadeelde] heeft mishandeld door
- met zijn tot vuist gebalde hand(en) deze [benadeelde] meermalen met kracht tegen de romp en/of de rug en de armen te stompen en/of te slaan, en
- met zijn geschoeide voet(en) deze [benadeelde] meermalen met kracht tegen de romp en/of de benen te schoppen;
4.
hij in de periode van 16 februari 2021 tot en met 6 april 2021 in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde] , door
- veelvuldig telefonisch contact met deze [benadeelde] op te nemen, en
- veelvuldig tekstberichten aan [benadeelde] te sturen middels sms of WhatsApp, waarbij de inhoud van hetgeen hij - verdachte - daarbij naar voren brengt veelal van bedreigende aard
is, en
- [benadeelde] op haar werkplek op te wachten en aan te spreken en aan te raken, en
- zich naar de woning van [benadeelde] te begeven en middels WhatsApp-berichten hiervan verslag te doen en een foto te tonen waarop een vuurwapen te zien is, en
- zich wederrechtelijk toegang te verschaffen tot de woning van [benadeelde] en vervolgens aldaar [benadeelde] te mishandelen, en
- na diens - verdachtes - aanhouding en in voorlopige hechtenis gesteld te zijn terzake en zich bevindend in het Huis van Bewaring, meermalen telefonisch contact met [benadeelde] op te nemen,
met het oogmerk die [benadeelde] te dwingen iets te dulden en/of vrees aan te jagen.
Hetgeen onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling
meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
belaging.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank aan de verdachte de TBS-maatregel met voorwaarden opgelegd. Deze is dadelijk uitvoerbaar verklaard.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd de TBS-maatregel met voorwaarden op te leggen, met bepaling dat deze in het geval van omzetting naar TBS met dwangverpleging, ongemaximeerd is. De maatregel tot TBS met voorwaarden dient dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard, aldus de advocaat-generaal.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de strafmaat erop gewezen dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden en verzocht deze te verdisconteren in de op te leggen gevangenisstraf. De raadsman heeft zich ten aanzien van de beslissing over de oplegging van een TBS-maatregel gerefereerd aan het oordeel van het hof. Indien het hof komt tot de oplegging van een TBS-maatregel met voorwaarden heeft de raadsman verzocht de voorwaarden op te leggen conform de voorwaarden in de beslissing van de Penitentiaire Kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 augustus 2023. De raadsman heeft voorts betoogd dat in onderhavige zaak geen sprake is van een geweldsmisdrijf, waardoor een gemaximeerde TBS-maatregel opgelegd dient te worden.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft gedurende enkele weken het slachtoffer, een vrouw met wie hij heeft gedatet, belaagd door haar veelvuldig te bellen en berichten van indringende (dreigende en seksuele) aard te sturen via WhatsApp en sms, terwijl zij hem meermaals duidelijk heeft gemaakt geen contact meer met hem te willen. Op het moment dat de verdachte in voorarrest zat voor de feiten 1, 2 en 3, is de verdachte telefonisch contact blijven zoeken met het slachtoffer vanuit het Huis van Bewaring. Daarnaast heeft de verdachte het slachtoffer een foto gestuurd van haar schutting met daarbij teksten waarin hij stelt dat hij bij haar woning is. Ook is de verdachte naar het werk van het slachtoffer gegaan en heeft hij haar daar - tegen haar wil in – hardhandig vastgepakt.
Op 28 februari 2021 heeft de verdachte, terwijl het slachtoffer in haar bed lag te slapen, het kattenluik van haar woning vernield om zichzelf toegang te verschaffen tot de woning. Nadat hij was binnengedrongen, is de verdachte naar de slaapkamer van het slachtoffer gegaan en heeft haar hier mishandeld door haar te slaan en te schoppen. Ook heeft de verdachte het slachtoffer meermalen via berichten ernstig bedreigd, onder meer door haar een foto van een vuurwapen te sturen en te stellen dat hij over dit wapen beschikte en het wapen zou gaan gebruiken. Hierbij heeft de verdachte gesteld dat hij met het wapen bij de woning van de aangeefster aanwezig was en deze boodschap kracht bij gezet door een foto van haar tuinschutting te sturen.
De verdachte heeft de grenzen van fatsoen in alle opzichten fors overschreden in het contact (zoeken) met het slachtoffer. Belaging is een ernstig feit dat diep ingrijpt in het leven van het slachtoffer en dat het dagelijks leven van het slachtoffer volledig kan gaan beheersen. De verdachte heeft bij dit alles duidelijk niet stilgestaan en heeft zijn eigen drang naar contact met het slachtoffer vooropgesteld. Door het slachtoffer te mishandelen heeft de verdachte tevens een ernstige inbreuk gemaakt op haar lichamelijke en geestelijke integriteit. De ervaring leert dat de slachtoffers van dergelijke feiten hiervan nog langere tijd de nadelige en traumatische gevolgen kunnen ondervinden.
De mishandeling heeft bovendien plaatsgevonden in de woning waar het slachtoffer woonde. Het slachtoffer zou zich hier veilig moeten voelen. Op deze waarborg van veiligheid is ernstig inbreuk gemaakt door de verdachte.
Het hof heeft kennisgenomen van een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 17 juli 2024 waaruit blijkt dat de verdachte meerdere keren eerder voor (soort)gelijke delicten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld en hij voor één van die veroordelingen nog in een proeftijd liep ten tijde van het plegen van de onderhavige feiten. Naar het oordeel van het hof is sprake van relevante recidive en het hof weegt dit in strafverzwarende zin mee bij het bepalen van de op te leggen straf.
Het hof acht in beginsel de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden gelet op het bovenstaande dan ook passend en geboden.
Het hof stelt echter vast dat in hoger beroep sprake is geweest van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM, nu het hoger beroep namens de verdachte op 5 februari 2022 is ingesteld, terwijl het hof nu – 2 jaar en 6 maanden later – arrest wijst. Het hof zal deze overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de strafmaat in die zin dat de gevangenisstraf met 1 maand zal worden gematigd.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Ten aanzien van de maatregel ter beschikkingstelling
Het hof heeft verder kennisgenomen van reclasseringsrapporten en Pro Justitia rapporten die zijn opgemaakt in de jaren 2021 tot en met 2023.
Gelet op deze rapporten is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat het onverantwoord is de verdachte zonder behandeling te laten terugkeren in de maatschappij en heeft de rechtbank aan de verdachte de TBS-maatregel met voorwaarden opgelegd.
Na afloop van het proces in eerste aanleg is opnieuw over de verdachte gerapporteerd. Het hof heeft ook van deze rapporten kennisgenomen, waaronder - naast diverse reclasserings(voortgangs)rapportages - van twee Pro Justitia rapportages, te weten:
  • een de verdachte betreffend rapport van 31 januari 2024 opgesteld door dr. [naam 1] , psychiater;
  • een de verdachte betreffend rapport van 19 februari 2024 opgesteld door drs. [naam 2] , psycholoog.
De conclusie in het rapport van psychiater [naam 1] luidt dat bij de verdachte sprake is van een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Deze persoonlijkheidsstoornis bestond ook ten tijde van het tenlastegelegde en beïnvloedde zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde. [naam 1] adviseert de feiten in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Het recidiverisico op gewelddadig gedrag in de relationele sfeer wordt, indien onbehandeld, ingeschat als hoog. Een TBS-maatregel met dwangverpleging is nu niet geïndiceerd omdat de verdachte aan de voorwaarden meewerkt. Bovendien is bij de behandeling van (narcistische) persoonlijkheidsproblematiek eigen inzet bij de therapie en autonomie veel effectiever dan wanneer dit wordt afgedwongen. De rapporteur adviseert om aan de verdachte (indien bewezen) een TBS-maatregel met voorwaarden op te leggen.
Psycholoog [naam 2] heeft zich in vergelijkbare zin uitgelaten. Zijn conclusie luidt dat bij de verdachte sprake is van een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Deze persoonlijkheidsstoornis bestond ook ten tijde van het tenlastegelegde en beïnvloedde zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde. [naam 2] adviseert de feiten in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Het recidiverisico op soortgelijk gedrag als thans ten laste is gelegd en bij een onbehandelde terugkeer in de maatschappij wordt ingeschat als hoog. De vastgestelde psychische problematiek is van langdurige aard. Er is sprake van onvoldoende zelf- en probleeminzicht, de neiging om verantwoordelijkheid buiten zichzelf te leggen en de neiging tot grenzeloosheid. Intensieve behandeling, gericht op het ombuigen van disfunctionele cognitieve schema’s en het verbeteren van de impulscontrole acht de psycholoog dan ook noodzakelijk. Een TBS-maatregel met dwangverpleging is nu niet geïndiceerd omdat de verdachte gemotiveerd is voor behandeling, enige vooruitgang heeft geboekt en goed meewerkt met de behandeling en reclassering. Gelet hierop adviseert de rapporteur om aan de verdachte bij bewezen geachte feiten een TBS-maatregel met voorwaarden op te leggen.
Beide bovengenoemde deskundigen adviseren om de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren.
Het hof acht de conclusies voldoende onderbouwd en neemt deze over.
Ter terechtzitting is de heer [naam 3] van de reclassering gehoord. Hij heeft geadviseerd aan de verdachte de TBS-maatregel met voorwaarden op te leggen en geeft aan dat de verdachte heeft verklaard zich aan de geformuleerde voorwaarden te willen houden.
Het hof is, gelet op de ernst van de feiten (bedreiging en belaging), de persoon van de dader en voornoemde adviezen, met de advocaat-generaal en de raadsman van oordeel dat de verdachte een behandeltraject dient te ondergaan en begeleiding te krijgen om zo op termijn weer maatschappelijk te kunnen functioneren. Het hof acht TBS-met voorwaarden daarvoor de meest passende maatregel. Het hof zal aan de maatregel de voorwaarden verbinden, zoals opgenomen in de beslissing van de Penitentiaire Kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 augustus 2023. Het hof ziet echter, anders dan de Penitentiaire Kamer, geen aanleiding tot het opleggen van een plicht tot meewerken aan middelencontrole en zal deze bijzondere voorwaarde dan ook niet aan de TBS-maatregel verbinden.
Het hof heeft in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet aan het opleggen van een TBS-maatregel met voorwaarden stelt. De verdachte is onderzocht door een psycholoog en een psychiater, die hebben vastgesteld dat tijdens het begaan van de bewezenverklaarde feiten bij de verdachte sprake was van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Op het gepleegde misdrijf zoals onder 3 bewezenverklaard is een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld en daarnaast zijn bedreiging en belaging misdrijven zoals genoemd in artikel 37a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Bovendien eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de maatregel.
Het hof zal op de voet van artikel 38, zevende lid, Sr bepalen dat de TBS-maatregel met voorwaarden
dadelijk uitvoerbaar is. Gelet op hetgeen hiervoor is opgenomen moet naar het oordeel van het hof namelijk ernstig rekening gehouden worden met de omstandigheid dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, indien verdachte geen (verdere) behandeling zal ondergaan. Daarbij heeft het hof mede gelet op de eerdere veroordelingen op de documentatie van de verdachte op het gebied van agressie en geweldsdelicten binnen de relationele sfeer.
Ongemaximeerde TBS
In het geval de door het hof opgelegde TBS-maatregel met voorwaarden wordt omgezet in een TBS-maatregel met dwangverpleging, overweegt het hof het volgende.
Het hof overweegt dat bedreiging en belaging niet zonder meer zijn aan te merken als geweldsmisdrijven als bedoeld in artikel 38e Sr, zodat de TBS-maatregel met dwangverpleging in beginsel de maximale duur van vier jaar niet te boven kan gaan. Onder omstandigheden kan echter ook bij bewezenverklaring van bedreiging en belaging een ongemaximeerde TBS-maatregel worden opgelegd.
Gelet op het feit dat de belaging gepaard is gegaan met fysiek geweld tegen de aangeefster en voor wat betreft de bedreiging omdat uit de bewezenverklaring van de mishandeling volgt dat de verdachte bereid en (op onderdelen) in staat is zijn bedreigingen daadwerkelijk uit te voeren, is het hof van oordeel dat de bewezenverklaarde belaging en bedreiging gericht zijn op of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, zodat sprake is van een geweldsmisdrijf als bedoeld in artikel 38e Sr. De totale duur van de TBS-maatregel met dwangverpleging is daarom niet beperkt tot de duur van vier jaren. Gelet op hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen met betrekking tot het recidivegevaar, vindt het hof het ook noodzakelijk dat de TBS-maatregel niet door enige duur wordt beperkt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.775,50, bestaande uit € 775,50 aan materiële schade en € 3.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.488,76. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De gestelde schade bestaat uit:
Materieel: € 775,50 te weten:
a) Kattenluik € 24,99
b) Mobiele telefoon € 245,14
c) Beschermhoesje telefoon € 16,88
d) Screenprotector telefoon € 24,72
e) Reiskosten naar werk en woning € 463,77
Immaterieel: € 3.000,00
Totaal: € 3.775,50
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering dient te worden toegewezen voor een bedrag van € 1.488,76, bestaande uit € 488,76 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van de verdachte heeft primair verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft hij verzocht de kosten ten aanzien van de telefoon niet ontvankelijk te verklaren nu de vernieling van de telefoon in hoger beroep niet aan de orde is. Ten aanzien van de reiskosten heeft hij zich op het standpunt gesteld dat deze kosten niet vallen onder artikel 6:96 lid 2 BW en verzocht deze niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel te matigen. Ten aanzien van de immateriële schade heeft hij verzocht deze fors te matigen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering (gedeeltelijk) zal worden toegewezen. Het hof zal zijn overwegingen ten aanzien van de verschillende schadeposten hieronder achtereenvolgens bespreken.
Materiële schade
Ten aanzien van de schadepost onder a) (kattenluik) oordeelt het hof dat het voldoende aannemelijk is dat de gestelde schade het rechtstreekse gevolg is geweest van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte. Deze schadepost is ook voldoende onderbouwd. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de schadeposten onder b) tot en met d) oordeelt het hof dat deze niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, nu de vernieling van de telefoon (feit 2) in hoger beroep niet meer aan de orde is.
Ten aanzien van de schadepost onder e) stelt het hof vast dat deze kosten door de verdediging zijn betwist. Gelet hierop is het hof van oordeel dat een verantwoorde behandeling en beoordeling van dit onderdeel van de vordering van de benadeelde partij nader onderzoek vergt mede gelet op de omstandigheid dat de verdachte in die periode gedetineerd zat. Dat nadere onderzoek levert een onevenredige belasting voor het strafgeding op. In zoverre kan de benadeelde partij daarom in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Ten aanzien van de vordering tot immateriële schade overweegt het hof als volgt. De begroting van immateriële schade geschiedt naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, alsmede, in geval van letselschade, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van het slachtoffer. De verdachte heeft door zijn handelswijze een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij gemaakt, zoals hiervoor in de strafmotivering is overwogen. De benadeelde partij heeft als gevolg van het bewezenverklaarde letsel, te weten blauwe plekken op haar rug, armen en dijbenen opgelopen.
Gelet op het voorgaande acht het hof voldoende vaststaand dat het bewezenverklaarde handelen van de verdachte eraan heeft bijgedragen dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen en dat de schade op grond van artikel 6:106 BW voor vergoeding in aanmerking komt.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, zal het hof de vordering tot immateriële schadevergoeding naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 1.000,00. Het overige deel van de gevorderde immateriële schade zal het hof afwijzen, omdat dit de grenzen van de billijkheid te buiten gaat.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 14 november 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden. De rechtbank heeft de vordering afgewezen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht de vordering tenuitvoerlegging af te wijzen nu zij het terugsturen van de verdachte naar de gevangenis niet meer opportuun acht.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep het hof verzocht de vordering tenuitvoerlegging af te wijzen.
Het hof acht redenen aanwezig om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen, nu het hof de tenuitvoerlegging van die straf mede gelet op het behandeltraject waarin hij nu zit, niet meer opportuun acht.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 38, 38a, 57, 285, 285b, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaard de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak van het onder 2 tweede cumulatief tenlastegelegde feit.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld, waarbij als algemene voorwaarde geldt dat de verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en stelt daarbij ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de volgende voorwaarden betreffende het gedrag van de ter beschikking gestelde:
1. De verdachte maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit.
2. De verdachte werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt het navolgende
in:
- De verdachte meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is.
- De verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om de verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden.
- De verdachte helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is.
- De verdachte werkt mee aan huisbezoeken.
- De verdachte geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners.
- De verdachte vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering.
- De verdachte werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met de verdachte, als dat van belang is voor het toezicht.
3. De verdachte laat zich opnemen in FPK Fivoor of een soortgelijke forensische zorginstelling (FPC, FPK, FF4), te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
4. De verdachte laat zich behandelen door een GGZ-instelling voor ambulante behandeling, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na de klinische behandeling. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
5. De verdachte wordt in het kader van zijn resocialisatie en indien nodig aangemeld voor een instelling voor beschermd of begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
6. De verdachte heeft of zoekt op geen enkele wijze direct of indirect contact met het slachtoffer, [benadeelde] , geboren op [geboortedag 2] 1990 te [geboorteplaats 2], zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
7. De verdachte werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
8. De verdachte gaat niet naar het buitenland of naar Caribisch Nederland, zonder toestemming van de reclassering.
9. Als de reclassering dat nodig vindt en de verdachte daarmee instemt, kan de verdachte voor een time-out worden opgenomen in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of de verdachte deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar.
Geeft de reclassering opdracht aan de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.024,99 (duizend vierentwintig euro en negenennegentig cent) bestaande uit € 24,99 (vierentwintig euro en negenennegentig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige deel van de materiële schade niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het resterende deel van de gevorderde immateriële schade af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.024,99 (duizend vierentwintig euro en negenennegentig cent) bestaande uit € 24,99 (vierentwintig euro en negenennegentig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 28 februari 2021.
Wijst af de vordering van de officier van justitie van het parket Noord-Holland van 16 juli 2021, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 14 november 2017, parketnummer 13-684425-17, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. B.E. Dijkers, mr. W.S. Ludwig en mr. D.A.C. Koster, in tegenwoordigheid van mr. I. Peetoom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 augustus 2024.
mr. W.S. Ludwig is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.