ECLI:NL:GHAMS:2024:2960
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep na intrekking
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 29 januari 2024 was gewezen. De verdachte, geboren in 2002 en thans gedetineerd, had hoger beroep ingesteld tegen het eerdergenoemde vonnis. Tijdens de zitting op 16 augustus 2024 heeft de advocaat-generaal de vordering gedaan om de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep.
De verdachte heeft via zijn raadsman op 15 augustus 2024 een e-mail gestuurd waarin hij aangeeft het hoger beroep niet te willen handhaven. Dit werd gevolgd door een akte tot intrekking van het hoger beroep. Het hof heeft vastgesteld dat de intrekking van het hoger beroep niet meer mogelijk was, aangezien het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep al op 21 mei 2024 was begonnen. De raadsman heeft verklaard dat de verdachte zijn bezwaren tegen het vonnis niet langer wenst te handhaven en verzoekt om niet-ontvankelijkheid in het hoger beroep.
Het hof heeft geconcludeerd dat er geen rechtens te respecteren belang is dat een nader onderzoek van de zaak rechtvaardigt. Gelet op artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, heeft het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep. De beslissing is genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, met de vermelding dat mr. Koster buiten staat was om het arrest mede te ondertekenen.