ECLI:NL:GHAMS:2024:2956

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
23-003407-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en veroordeling voor openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1992, werd beschuldigd van openlijk in vereniging geweld plegen tegen twee personen op 2 augustus 2020 te Amsterdam. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 weken. De vordering van de benadeelde partijen is toegewezen, waarbij de materiële en immateriële schadevergoeding is vastgesteld op respectievelijk € 59,01 en € 275,00 voor de eerste benadeelde partij, en € 225,00 voor de tweede benadeelde partij. Het hof overwoog dat de verdachte zonder enige aanleiding geweld had gepleegd, wat gevoelens van onveiligheid teweegbracht in de samenleving. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan discriminatie, aangezien het geweld gericht was op homoseksuele slachtoffers. Het hof hield rekening met de schending van het recht op een berechting binnen een redelijke termijn en verdisconteerde deze in de op te leggen straf. De vordering van de benadeelde partijen werd in zijn geheel toegewezen, waarbij het hof de schadevergoedingsmaatregel oplegde om te waarborgen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003407-21
datum uitspraak: 15 oktober 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 14 oktober 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-152566-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
adres: zonder bekende woon- of verblijfplaats.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 1 oktober 2024.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, met inachtneming van de wijziging in hoger beroep, tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 2 augustus 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten op de Ferdinand Bolstraat, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging, geweld heeft gepleegd tegen een of meerdere persoon/personen, te weten [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] door tegen de rug en/of het lichaam van voornoemde [benadeelde 1] te schoppen en/of trappen en/of door tegen het been en/of lichaam van voornoemde [benadeelde 2] te trappen en/of schoppen;
subsidiairhij op of omstreeks 2 augustus 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] heeft mishandeld door tegen de rug en/of het lichaam van voornoemde [benadeelde 1] te schoppen en/of te trappen en/of door tegen het been en/of lichaam van voornoemde [benadeelde 2] te schoppen en/of te trappen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde, nu er geen wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte een van de twee personen op de scooter was. De beelden zijn onduidelijk, zodat op basis daarvan geen betrouwbare herkenning kan worden gedaan en het is mogelijk dat de bestuurder een valse identiteit heeft opgegeven. Als het hof wel tot de conclusie komt dat de verdachte de bestuurder van de scooter was, dan ontbreekt bewijs dat de verdachte zelf enig geweld tegen één of beide aangevers heeft gebruikt, dan wel dat hij daaraan als medepleger een significante bijdrage heeft geleverd.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte de bestuurder van de scooter was en dat de medeverdachte bij hem achterop de scooter zat. In het bijzonder volgt uit het proces-verbaal van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] dat de slachtoffers tegenover hen verklaren dat zij zojuist zijn mishandeld door twee personen die verderop staan, die zij zojuist met de verbalisanten hebben zien staan praten, waarbij zij in de richting van twee mannen wijzen die de verbalisanten kort daarvoor hebben aangesproken en waarvan de verbalisanten één man ambtshalve herkennen als de verdachte, waarna de twee mannen op de scooter wegrijden. Het hof komt dan ook tot de conclusie dat de verdachte een van de twee personen op de scooter was die betrokken was bij het geweld dat is gepleegd jegens de twee slachtoffers.
Het standpunt van de verdediging dat de mogelijkheid bestaat dat de bestuurder een valse identiteit heeft opgegeven acht het hof niet aannemelijk nu de verdachte ambtshalve is herkend door de verbalisanten.
De aangevers [benadeelde 2] en [benadeelde 1] zijn in hoger beroep door de raadsheer-commissaris gehoord, waarbij [benadeelde 2], in tegenstelling tot zijn eerdere verklaring tegenover de politie, heeft verklaard niet geschopt te zijn, althans zich dat niet meer te herinneren. Het hof gaat echter uit van de juistheid van de verklaring zoals opgenomen in de aangifte die slechts een half uur na het feit is afgelegd en niet die bij het verhoor bij de raadsheer-commissaris, nu dit verhoor 3 jaar na dato heeft plaatsgevonden.
In vereniging
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte en NN2 samen op de scooter zitten en langs de slachtoffers rijden, ze allebei de slachtoffers uitschelden en bedreigen, en allebei van de scooter afstappen. Vervolgens trekt NN2 aan de tas van [benadeelde 1] en geeft hem een harde trap tegen zijn rug waardoor [benadeelde 1] valt en letsel oploopt. Beide personen stappen vervolgens weer op de scooter en rijden weg. Daarna komen ze opnieuw naast de slachtoffers rijden, stappen ze weer af en uiten wederom beiden beledigende teksten, lopen op beide aangevers toe en dit keer pakt de verdachte de arm van [benadeelde 2] vast waarna NN2 [benadeelde 2] hard schopt tegen zijn dijbeen. Naar het oordeel van het hof is dan ook bij het plegen van het feit sprake geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking om van medeplegen te kunnen spreken.
Het hof komt dan ook tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde en verwerpt het tot vrijspraak strekkende verweer.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 2 augustus 2020 te Amsterdam, openlijk, te weten op de Ferdinand Bolstraat, in vereniging, geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] door tegen de rug van voornoemde [benadeelde 1] te schoppen en door tegen het been van voornoemde [benadeelde 2] te schoppen.
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen

1. Een proces-verbaal van 2 augustus 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [doorgenummerde pagina’s 4 t/m 6].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 2 augustus 2020 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van
[benadeelde 2]:
Ik liep samen met mijn vriend genaamd [benadeelde 1] over de Ferdinand Bolstraat. Gekomen met de kruising met de eerste zijstraat, ik denk dat dat de Van Ostadestraat was, werden wij aangesproken door mannen op een scooter. Ik benoem de bestuurder als NNI en de bijrijder als NN2. Vervolgens begonnen de mannen ons uit te schelden met woorden zoals: "Homo, ik ga je moeder neuken. Ik zag dat beide mannen van de scooter afstapten.
Op het moment dat de mannen achter ons waren trok NN2 aan de rugtas van mijn vriend. Een paar seconden later zag ik dat NN2 met zijn rechterbeen van achteren tegen de rug van mijn vriend trapte. Dat was echt een harde trap. Ik zag dat mijn vriend daardoor hard voor over ten val kwam. Ik zag dat de twee mannen weer op de scooter gingen zitten. Ik zag toen dat mijn vriend letsel had aan zijn benen.
Ter hoogte van het Cornelis Troostplein zag ik dat de twee mannen weer naast ons op het fietspad reden. Ik zag dat de mannen weer van de brommer afstapten. Ik zag dat de mannen naar mij toe liepen. Ik zag dat NNI mij bij mijn rechterarm vastpakte en dat NN2 mij hard schopte tegen mijn linkerdijbeen. Daarna zijn de twee mannen weggegaan op de scooter.
Vervolgens is de politie ter plaatse gekomen, dat was ter hoogte van het [hotel]. Toen ik met de politie sprak zag ik dat de mannen op de scooter nog op het Cornelis Troostplein stonden en ik heb dat aan de politie door gegeven. Ik zag dat de mannen toen wegreden. NN2 had ook een bekertje drinken bij zich toen hij naast ons reed.
2. Een proces-verbaal van 2 augustus 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar, met fotobijlagen [doorgenummerde pagina’s 7 t/m 17].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 2 augustus 2020 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van
[benadeelde 1]:
"Ik wil aangifte doen van openlijke geweldpleging.
Op zondag 2 augustus 2020 omstreeks 08:00 uur liep ik samen met mijn vriend [benadeelde 2] op de Ferdinand Bolstraat te Amsterdam.
We waren net het Metrostation de Pijp gepasseerd toen we ter hoogte van de Ferdinand Bolstraat [nummer] te Amsterdam een scooter van achteren hoorden aankomen. Ik zag dat de scooter langzaam naast ons kwam rijden, ik zag dat er twee jongens op de scooter zaten. Ik zag dat de beide jongens een plastic bekertje in hun handen hadden.
Ik hoorde een van de jongens zeggen: "waar ga je heen, wat ga je doen?" Ik zal deze jongen omschrijven als NNI. Ik zei tegen NNI: "dat gaat je niks aan, ga weg, laat me met rust". Ik hoorde NNI zeggen: "doe niet zo stoer, waar ga je heen". Ik zei weer tegen NNI dat hij ons met rust moest laten. De jongens bleven nog steeds naast ons rijden met de scooter. Ik hoorde NNI zeggen: "je moet je bek houden, ik neuk je moeder, moet ik je in elkaar rammen". Ik hoorde NNI zeggen: "vieze flikkers, moet ik jullie alle twee neuken".
Ik zag dat de scooter overdwars voor ons ging staan en onze weg blokkeerde. Ik probeerde linksom om de achterkant van de scooter heen te lopen. Ik voelde dat ik door de jongen die achterop de scooter zat bij mijn arm werd vastgegrepen. Ik zal deze jongen als NN2 omschrijven.
Ik zag dat NNI en NN2 heel boos werden. Ik zag dat de beide jongens van de scooter afstapten en dreigend op ons afkwamen. Ik zag dat NNI en NN2 voor ons kwamen staan, ik zag dat ze zich alle twee heel groot maakten en hun borst vooruit staken. Ik zag dat ze ons dreigend en
intimiderend aankeken. Ik hoorde NNI weer zeggen: "moet ik je in elkaar rammen". Ik en mijn vriend draaiden ons alle twee om en wilden weglopen. Ik voelde uit het niets een harde trap vanaf achter tegen mijn onderrug aan. Ik viel voorover op de grond. Ik viel hard op mijn knieën. Ik voelde een enorme pijn aan mijn knieën, ik voelde dat het bloedde. Ik zag dat mijn vriend achter mij kwam staan om mij te beschermen. Ik hoorde mijn vriend zeggen: "uitkijken, jullie moeten oprotten". Ik zag dat mijn vriend een trap kreeg tegen zijn benen.
Ik zag dat de jongens met de scooter van een afstand bleven kijken. Toen de politie kwam hebben zij met de jongens gesproken en de gegevens van de scooter genoteerd.
3. Een proces-verbaal van 21 augustus 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [doorgenummerde pagina’s 32 t/m 33].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van
verbalisant:
Ik deed onderzoek naar de gevorderde camerabeelden van [winkel], gelegen op het [adres] te Amsterdam.
Ik zag dat er op de beelden gedateerd op 2 augustus 2020 om 07:09:57 twee mannen in beeld komen die op een snorscooter rijden. Ik zag dat de twee mannen een bekertje in hun linkerhand hadden. Ik herken deze twee mannen als zijnde de twee mannen die ik op zondag 2 augustus 2020 omstreeks 08.15 uur op het Cornelis Troostplein te Amsterdam, terwijl zij op een
snorscooter zaten, heb aangesproken. Ik en mijn collega hebben de bestuurder gevraagd om niet meer verder te rijden omdat ik en mijn collega het vermoeden hadden dat de bestuurder, genaamd [verdachte], geboren op [geboortedag]-1992 te [geboorteplaats], alcohol had gedronken.
4. PV van bevindingen 2 augustus 2020 in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [doorgenummerde pagina’s 34 t/m 36].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van
verbalisanten (of één van hen):
Op het trottoir van het Cornelis Troostplein - Ferdinand Bolstraat zagen wij twee licht getinte
mannen zitten op stilstaande grijze snorfiets voorzien van het kenteken [kenteken]. Ik, verbalisant [verbalisant 1], zag dat beide mannen een papieren drinkbeker vasthielden. Wij herkenden de bestuurder van een andere melding eerder in de ochtend. De bestuurder van de snorfiets herkende ik, verbalisant [verbalisant 2], ambtshalve. Zijn personalia is:
***[verdachte]***
geboren op [geboortedag]-1992 te [geboorteplaats].
Op voornoemde locatie zagen wij de melder met een man staan. Wij zagen dat beide mannen
geëmotioneerd waren en tranen in de ogen hadden. De melder bleek later te zijn genaamd [benadeelde 1] en naast hem stond [benadeelde 2]. De afstand tussen de melder en waar wij eerder [verdachte] hadden gesproken was ongeveer 250 meter. Dit is opgemeten middels Google maps. Een print screen hiervan is als bijlage bijgevoegd. [benadeelde 1] verklaarde het volgende: "Wij zijn zojuist mishandeld door twee personen. Wij zijn geschopt, wij werden achtervolgd. Ik zie ze nog staan daar waar u net stond. Ik zie ze nu wegrijden"
Wij zagen dat [benadeelde 1], en ook [benadeelde 2], naar de locatie wees alwaar wij eerder [verdachte] zagen
staan. Op dat moment zagen wij in de verte, op het Cornelis Troostplein – Ferdinand Bolstraat, dat [verdachte] en de bijrijder wegreden in de richting van de Lutmastraat.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 weken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken.
De raadsman heeft - in het geval het hof tot een bewezenverklaring komt - verzocht een gedeeltelijk voorwaardelijke taakstraf op te leggen, gelet op de persoonlijke omstandigheden en het tijdsverloop.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Hij bestuurde een scooter en heeft, zonder enige aanleiding, twee mannen op straat lastig gevallen en onder andere voor homo uitgescholden, waarna hij met zijn scooter voor de mannen is gestopt en zijn passagier de mannen heeft geschopt. Een van de slachtoffers is ten gevolge van het schoppen ten val gekomen en heeft daar letsel aan overgehouden. Ook het andere slachtoffer kreeg een schop. Dit soort misdrijven brengt gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg bij de slachtoffers en getuigen, maar ook in het algemeen in de samenleving. Het geweld was blijkens de gebezigde scheldwoorden nadrukkelijk gericht op homoseksuele slachtoffers, hetgeen het feit extra kwalijk maakt.
Gelet op de ernst van het feit acht het hof enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. Het hof acht de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 5 weken dan ook passend en geboden.
Het hof stelt vast dat in hoger beroep sprake is geweest van een schending van het recht op een berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. De verdachte heeft op 22 december 2021 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof pas 2 jaar en 10 maanden later arrest wijst. Het hof ziet aanleiding deze overschrijding van de redelijke termijn te verdisconteren in de duur van de op te leggen gevangenisstraf.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 334,01, bestaande uit € 59,01 aan materiële schade en € 275,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep in zijn geheel toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering dient te worden toegewezen conform de beslissing van de rechter in eerste aanleg.
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over de vordering van de benadeelde partij.
Het hof overweegt als volgt.
Ten aanzien van de materiële schade, te weten €59,01 euro aan kosten voor verbandmateriaal, oordeelt het hof dat het voldoende aannemelijk is dat de gestelde schade het rechtstreekse gevolg is geweest van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte. Deze schadepost is ook voldoende onderbouwd. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de vordering tot immateriële schade overweegt het hof dat de verdachte door zijn handelswijze een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijk levenssfeer en de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij, zoals hiervoor in de strafmotivering is overwogen. De benadeelde partij heeft als gevolg van het bewezenverklaarde letsel, te weten wonden op zijn benen opgelopen.
Gelet op het voorgaande acht het hof voldoende vaststaan dat het bewezenverklaarde handelen van de verdachte eraan heeft bijgedragen dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen en dat de schade op grond van artikel 6:106 BW voor vergoeding in aanmerking komt.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, zal het hof de vordering tot immateriële schadevergoeding in haar geheel toewijzen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 325,00, aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 225,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering dient te worden toegewezen conform de beslissing van de rechter in eerste aanleg.
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over de vordering van de benadeelde partij.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor vergoeding van immateriële schade is altijd een wettelijke grondslag vereist, zoals opgenomen in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Nu de benadeelde partij weliswaar is geschopt, maar uit zijn verklaring niet volgt dat hij lichamelijk letsel heeft opgelopen en geen sprake is van schade in eer en goede naam, is de vraag of de benadeelde partij ‘op andere wijze’ in de persoon is aangetast in de zin van genoemd artikel. Van de in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het BW bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, van het BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Voor het aannemen van een persoonsaantasting is niet voldoende dat sprake is geweest van meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht (vgl. HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376 en HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793).
Het hof overweegt dat uit het dossier en de onderbouwing van de vordering van de benadeelde partij volgt dat de benadeelde partij het slachtoffer is geworden van geweld zonder enige aanleiding. Hij is door de verdachte aangevallen, waarbij hij geen letsel heeft opgelopen. Vervolgens heeft hij moeten zien hoe zijn vriend werd aangevallen door de verdachte, en hierbij wel letsel heeft opgelopen. Daarnaast is de benadeelde partij uitgescholden voor ‘homo’ en ‘vieze flikker’ waardoor dit geweld ingegeven blijkt te zijn geweest door discriminatie en afkeur wegens de seksuele geaardheid.
Het hof is van oordeel dat in onderhavige zaak de aard en de normschending van het gepleegde feit meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Gelet op het voorgaande acht het hof voldoende vaststaand dat het bewezenverklaarde handelen van de verdachte eraan heeft bijgedragen dat de benadeelde partij ‘op andere wijze in de persoon’ is aangetast en dat de schade op grond van artikel 6:106BW voor vergoeding in aanmerking komt.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, zal het hof de vordering tot immateriële schadevergoeding naar billijkheid vaststellen op € 225,00. De vordering zal voor het overige worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 334,01 (driehonderdvierendertig euro en één cent) bestaande uit € 59,01 (negenenvijftig euro en één cent) aan materiële schade en € 275,00 (tweehonderdvijfenzeventig euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 334,01 (driehonderdvierendertig euro en één cent) bestaande uit € 59,01 (negenenvijftig euro en één cent) aan materiële schade en € 275,00 (tweehonderdvijfenzeventig euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 6 (zes) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 2 augustus 2020.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 225,00 (tweehonderdvijfentwintig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2], ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 225,00 (tweehonderdvijfentwintig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 4 (vier) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 2 augustus 2020.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.S. Ludwig, mr. D.A.C. Koster en mr. N.E. Kwak, in tegenwoordigheid van mr. I. Peetoom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 oktober 2024.
Mr. Ludwig is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.