ECLI:NL:GHAMS:2024:2920

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
21 oktober 2024
Zaaknummer
23-003079-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg van duwen van een scooterbestuurder

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is veroordeeld voor mishandeling, waarbij zwaar lichamelijk letsel is toegebracht aan de aangever, die op een scooter reed. De feiten vonden plaats op 7 oktober 2022 te Heerhugowaard, waar de verdachte de aangever met kracht tegen het lijf duwde, waardoor deze ten val kwam en een dijbeenfractuur opliep. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het eerdere vonnis, waarin hij was veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het de verklaringen van getuigen en de medische rapporten in overweging heeft genomen. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk letsel heeft toegebracht, ook al was zijn opzet niet gericht op het toebrengen van ernstig letsel. De verdachte werd niet geloofd in zijn verklaring dat hij geen duw had gegeven. Het hof heeft de eerdere veroordeling bevestigd en de verdachte opnieuw een taakstraf opgelegd, waarbij het ook de schadevergoeding aan de benadeelde partij heeft behandeld. De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend, die gedeeltelijk is toegewezen. Het hof heeft de immateriële schade vastgesteld op € 1.500,00 en de materiële schade op € 49,28. De vordering van de benadeelde partij voor overige schadeposten is afgewezen, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren. De verdachte is ook verplicht om een schadevergoedingsmaatregel te voldoen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003079-23
datum uitspraak: 10 september 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 10 oktober 2023 in de strafzaak onder parketnummer 15-285408-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] ( [geboorteland] ) op [geboortedag 1] 1979,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 27 augustus 2024.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman en de advocaat van de benadeelde partij en van zijn moeder naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 7 oktober 2022 te Heerhugowaard, gemeente Dijk en Waard [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] met kracht tegen het lijf te duwen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken been ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte zou moeten worden vrijgesproken, omdat geen sprake is geweest van een mishandeling. Subsidiair verzoekt de raadsman de verdachte partieel vrij te spreken van zwaar lichamelijk letsel, omdat uit het dossier onvoldoende blijkt dat hiervan sprake is.
Het hof stelt op grond van het dossier het volgende vast.
De verdachte reed op 7 oktober 2022 met zijn VW Transporter busje met kenteken [kenteken] op de [adres 2] te Heerhugowaard, op weg naar zijn zoon van wie hij had gehoord dat die te grazen was genomen door een groep. De aangever reed, met getuige [getuige 1] achterop op een scooter in de richting van de woning van de getuige te Heerhugowaard, de verdachte tegemoet. De verdachte zag de scooter aankomen met daarachter de groep waarover zijn zoon het had gehad, mede vergezeld van de andere zoon van de verdachte. Op dat moment heeft de verdachte zijn busje op de weg geparkeerd, waarop ook aangever de scooter tot stilstand heeft gebracht, waarna de verdachte is uitgestapt en richting de scooter is gelopen. De verdachte heeft vervolgens de aangever, die als bestuurder voor op de scooter zat en - zo leidt het hof uit de gebezigde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang af - de scooter weer in beweging had gebracht met beide handen met kracht tegen zijn schouders geduwd. Door de duw viel de scooter met daarop de aangever en getuige [getuige 1] om. De aangever lag op straat en het rechterbeen van de verdachte lag in een niet natuurlijke houding. In het ziekhuis werd een standsafwijking van het rechterbeen geconstateerd en de aangever is vervolgens geopereerd.
De kans dat de aangever, die op een rijdende scooter zat, door de duw tegen zijn schouder ten val zou komen en letsel zou oplopen, was reëel. Het hof is van oordeel dat de verdachte met zijn handelen tenminste bewust die kans heeft aanvaard en dus opzettelijk letsel heeft toegebracht. Het hof acht de verklaring van de verdachte, die er op neerkomt dat hij geen duw heeft gegeven en de scooter enkel vlak langs hem reed en uit balans raakte, ongeloofwaardig. Daarbij heeft het hof in belangrijke mate gewicht toegekend aan de verklaring van de getuige [getuige 2] , die concreet en specifiek over de handelingen heeft verklaard, en die ondanks enkele gestelde onduidelijkheden voldoende concreet steun vindt in de verklaringen van aangever en getuige [getuige 1] . In zoverre verwerpt het hof het verweer.
De vraag die het hof vervolgens moet beantwoorden, is of ook sprake is van
zwaarlichamelijk letsel en of dat redelijkerwijs aan de verdachte is toe te rekenen. Als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de eerste vraag kunnen in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Indien sprake is van een (bot)fractuur die maakt dat operatief ingrijpen van een zekere ernst is vereist, geldt in de regel dat die fractuur, vanwege onder meer de noodzaak en de aard van medisch ingrijpen, zwaar lichamelijk letsel vormt.
In het dossier bevindt zich het proces-verbaal van bevindingen van 7 oktober 2022 waaruit blijkt dat verbalisanten op diezelfde dag ter plaatse [benadeelde] op straat zien liggen en zien dat zijn rechterbeen in een niet natuurlijke stand lag. Voorts blijkt uit de aangifte van [benadeelde] van 8 oktober 2022, dat zijn been gebroken is en dat hij is geopereerd door de chirurg. Volgens een proces-verbaal van 13 oktober 2022 bezoekt een verbalisant op 13 oktober 2022 de aangever, die dan in een rolstoel zit en vertelt dat zijn rechterbovenbeen inmiddels is geopereerd en zijn bot door midden was. Daarnaast bevindt zich in het dossier een geneeskundige verklaring van een chirurg van 8 oktober 2022 waaruit blijkt dat sprake is van een standsafwijking van het rechterbeen, met een te verwachten genezingsduur van drie maanden. Ten slotte bevindt zich in het dossier een brief van een fysiotherapiepraktijk waarin staat dat het slachtoffer sinds 11 oktober 2022 in behandeling is vanwege een femur fractuur (
het hof begrijpt: een dijbeenbreuk). In deze brief wordt een revalidatietraject van negen maanden tot een jaar genoemd.
Het hof stelt op grond van deze feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang vast dat sprake is geweest van een dijbeenfractuur, waaraan de aangever is geopereerd, waarbij sprake is geweest van een langdurig herstel. Het hof is dan ook van oordeel dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Het hof heeft in dit verband geen aanleiding om te twijfelen aan het gewicht van hetgeen in de brief van de fysiotherapiepraktijk staat en evenmin aan een relevant oorzakelijk verband tussen enerzijds de daarin omschreven behandeling en revalidatie en anderzijds het bewezenverklaarde. Het hof is tevens van oordeel dat gelet op het handelen van de verdachte en de aard van het letsel, het letsel redelijkerwijs kan worden toegerekend aan de verdachte, ook al is zijn opzet niet gericht geweest op het toebrengen van dusdanig ernstig letsel. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Op basis van het voorgaande komt het hof tot de slotsom dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.

Bewijsmiddelen

1.
Een proces-verbaal van aangifte van 8 oktober 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door een bevoegde opsporingsambtenaar, digitaal dossier pagina’s 3-6.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 8 oktober 2022 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [benadeelde] :
Op 7 oktober 2022 omstreeks 17.30 uur was ik met een vriend van mij, genaamd [getuige 1] . Ik bestuurde de scooter en [getuige 1] zat achterop. We reden nog in de buurt van Middenwaard te Heerhugowaard. (..) Ik voelde een klap. Ik zag dat mijn rechterbeen helemaal krom stond toen ik op straat lag. Ik zag dat de scooter op de weg lag en ik lag op de stoep. De afstand tussen de scooter en mij was ongeveer één meter. Ik zag, toen ik op de grond lag, de vader van [naam 1] op de weg staan. Ik hoorde hem zeggen: "Je hebt mijn zoon geslagen!".
Ik hoorde van mijn moeder dat het ambulancepersoneel mijn been op straat heeft recht getrokken. Mijn been is gebroken en ligt dus echt in tweeën. Ik word zo meteen geopereerd door de chirurg. Ik zie dat de verpleging u nu wegstuurt omdat ik nu geopereerd zal worden.
2.
Een proces-verbaal van verhoor getuige van 25 oktober 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door een bevoegde opsporingsambtenaar, digitaal dossier pagina’s 11 en 12.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 25 oktober 2022 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van
[getuige 2]:
Op vrijdag 7 oktober 2022, omstreeks 17.30 uur liep ik op de [adres 2] in Heerhugowaard. Ik liep in de richting van de T-splitsing met [adres 3] . Tijdens het lopen hoorde ik lawaai dat mij van achteren benaderde. Ik hoorde geluiden die mij deden denken dat er met een motorvoertuig(en) keihard werd geremd. Ik keek direct om en zag dat er op de rijbaan een zwart/grijze scooter tot stilstand kwam. Ik zag dat er twee jongens op de scooter zaten. Ik zag tegelijkertijd dat er schuin voor de scooter een grijs busje tot stilstand kwam. Door de positie op de weg die de bestuurder van het busje ten opzichte van de scooter innam, kreeg ik de indruk dat de bestuurder van het busje, de bestuurder van de scooter dwong om af te remmen. Op het moment dat de scooter stilstond zag ik dat de bestuurder van het busje direct uitstapte. Ik zag dat hij met snelle passen richting de scooter liep. Ik hoorde hierbij dat hij naar de jongens op de scooter schreeuwde. Ik zag vervolgens dat hij met beide handen en met kracht de bestuurder van de scooter een duw gaf. Ik zag dat hij de bestuurder van de scooter op schouder hoogte die duw gaf. Door de kracht waarmee de duw werd gegeven zag ik dat de scooter samen met jongens direct omvielen. Ik zag dat de scooter op de rijbaan terechtkwam. Ik zag dat de bestuurder van de scooter op de stoep terecht was gekomen. Ik denk dat zijn (onder)been nog gedeeltelijk onder de scooter lag. Ik zag vervolgens dat de bestuurder van het busje, vingerwijzend, naar de jongens bleef schreeuwen. Het kenteken van dit busje had de volgende letter/cijfer combinatie: [kenteken] . Dit voorval heb ik op 4 á 5 meter afstand zien gebeuren. Op het moment dat de politie gearriveerd was zag ik dat deze man op de plaats delict aan kwam lopen. Ik herkende hem direct en hij droeg nog steeds dezelfde kleding. Deze man is op mijn aanwijzing door de politie ter plaatse aangehouden.
3.
Een proces-verbaal van verhoor getuige van 8 oktober 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door een bevoegde opsporingsambtenaar, digitaal dossier pagina’s 13 en 14.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 8 oktober 2022 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van
[getuige 1]:
Terwijl ik met [benadeelde] reed zag en voelde ik dat die man ons opzettelijk een harde duw gaf, waardoor [benadeelde] en ik met scooter en al ten val kwamen op het trottoir naast de rijbaan. Ik zag dat de man de duw gaf tegen het lichaam van [benadeelde] en tegen de scooter zelf. Ik denk dat de man nog het stuur van de scooter raakte, omdat ik voelde dat het stuur ook wegdraaide. [benadeelde] en ik kwamen hard ten val op de grond en de scooter viel ook.
4.
Een proces-verbaal van aanvullend verhoor getuige [getuige 1] van 27 oktober 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door een bevoegde opsporingsambtenaar, digitaal dossier pagina’s 15 en 16.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 27 oktober 2022 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van
[getuige 1]:
U zegt dat een getuige heeft gezien dat we met de scooter stil stonden, dat de vader van [naam 1] schreeuwend aan kwam lopen en tegen de bestuurder een duw gaf, waardoor we omvielen en [benadeelde] zijn been brak. Dat klopt wel, behalve dat we toen reden. Ik weet zeker dat we in beweging waren, want we wilden die man ontwijken en voorbij rijden.
5.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 8 oktober 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door een bevoegde opsporingsambtenaar, digitaal dossier pagina’s 35-39.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van
verdachte:
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord verdachte
V: In wat voor auto rijdt u en wat is het kenteken van dit voertuig?
A: Een VW transporter [kenteken] .
V: Heeft uw zoon [naam 1] u gebeld na dat hij in elkaar was geslagen bij Middenwaard?
A: Ja dat klopt, hij vertelde dat hij door een groep te grazen was genomen
V: Kunt u vertellen wat uw zoon u op dat moment vertelde over dat incident?
A: Hij zei tegen mij dat hij klappen had gekregen
V: U bent vervolgens in uw auto gestapt, kunt u vertellen wat er dan in uw beleving gebeurt op de [adres 2] met de bromfietser?
A: [naam 1] had het over een groep, ik zag deze groep aankomen met een bromfietser voorop en mijn zoon
(het hof begrijpt: de andere zoon van de verdachte) erbij. Ik heb mijn bus neergezet, die stond op de weg ik heb de handrem aangetrokken en ben uitgestapt. De bromfietser heeft gas gegeven.
6.
Een proces-verbaal van bevindingen van 7 oktober 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door bevoegde opsporingsambtenaren, digitaal dossier pagina’s 17 en 18.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van
verbalisanten:
Op vrijdag 7 oktober 2022, omstreeks 17.48 uur kregen wij, verbalisanten, van het Operationele Centrum van de politie Noord-Holland de opdracht om te gaan naar de [adres 2] te Heerhugowaard. Daar zou een jongen van zijn scooter afgeduwd zijn door een man. Het been van de jongen zou in een afwijkende stand liggen. Ter plaatse gekomen zagen wij een jongen op straat liggen. Hij gaf op te zijn genaamd: [benadeelde] , geboren op [geboortedag 2] 2007, wonende [adres 4] . Wij zagen dat zijn rechterbeen in een niet natuurlijke stand lag. De jongen klaagde over veel pijn in zijn been. [benadeelde] verklaarde dat hij van zijn scooter was geduwd door een man, waardoor hij het letsel had opgelopen. [benadeelde] is per ambulance naar het NoordWest ziekenhuis te Alkmaar vervoerd.
Ter plaatse werd ik aangesproken door de getuige [getuige 2] . Die wees een man aan die aan de overzijde stond te kijken en die de jongen zou hebben geduwd. Die man hebben we als verdachte aangehouden. Verdachte: [verdachte] .
7.
Een proces-verbaal van bevindingen van 13 oktober 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door een bevoegde opsporingsambtenaar, digitaal dossier pagina’s 21 en 22.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van
verbalisant:
Op donderdag 13 oktober 2022, omstreeks 14.00 uur, begaf ik mij naar het adres [adres 4] . Ik bezocht [benadeelde] bij zijn woning. Hij zat in de keuken in een rolstoel. Ik heb zijn eerdere aangifte van 8 oktober 2022 volledig kunnen afronden, maar werd daarna meteen verzocht door het verplegend personeel zijn kamer te verlaten, aangezien [benadeelde] zou worden klaargemaakt voor de operatie. Hierop ben ik vertrokken. [benadeelde] gaf nu aan dat zijn rechterbovenbeen inmiddels was geopereerd en dat zijn bot echt doormidden was. Hij liet mij tevens het litteken op zijn bovenbeen zien, welke was afgedekt middels een pleister.
8.
Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring van 8 oktober 2022, opgesteld door [naam 2] , als chirurg werkzaam bij de Noordwest Ziekenhuisgroep, digitaal dossier pagina’s 7 en 8.
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Medische informatie betreffende:
Achternaam : [benadeelde]
Voornamen : [benadeelde]
Geboren : [geboortedag 2] 2007
Geboorteplaats : [geboorteplaats 2] in Nederland
Geslacht : Man
Nationaliteit : Nederlandse
Adres : [adres 4]
Postcode plaats : [adres 4]
Omschrijving van het letsel:
A. Uitwendig waar te nemen letsel: Stands afwijking Re been.
[…]
D. Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 08.10.2022
[…]
F. Geschatte duur van de genezing: 3 maanden.
9.
Een geschrift, zijnde een brief van 10 februari 2023, opgesteld door [naam 3] , werkzaam bij [naam 3] , ongenummerd:
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Onderwerp: Revalidatietraject dhr [benadeelde]
Geachte heer/mevrouw,
De volgende patiënt is bij ons onder behandeling:
Patiënt: [benadeelde]
Adres: [adres 4]
Geboortedatum: [geboortedag 2] -2007
Reden:
Dhr is sinds 11-10-2022 onder behandeling voor revalidatie na een femur fractuur.
Verwachting van het revalidatietraject tot volledig herstel zal zonder complicaties 9 maanden tot 1 jaar in beslag nemen. Vermoedelijk opstarten van werkhervatting als [beroep] zal rond de 9e maand van het revalidatietraject liggen, afhankelijk van de persoonlijke omstandigheden, waarbij gedacht kan worden aan licht aangepaste werkzaamheden voor dhr [benadeelde] .
Er van uitgaande u zo voldoende te hebben geïnformeerd
Met vriendelijke groet,
[naam 3]
[adres 5]

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 7 oktober 2022 te Heerhugowaard, [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] met kracht tegen het lijf te duwen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken been ten gevolge heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, waarnaar in de hiervoor opgenomen voetnoten is verwezen.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 50 uren met aftrek.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de politierechter is opgelegd.
De raadsman heeft verzocht dat mede gezien het tijdsverloop en de gevolgen van deze strafzaak voor de verdachte, aan de verdachte een geldboete van € 500,00 wordt opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft het minderjarige slachtoffer met kracht geduwd terwijl deze op een scooter reed, waardoor de aangever met de scooter ten val is gekomen en zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, te weten een dijbeenfractuur. De aangever heeft een operatie moeten ondergaan en heeft veel last gehad van dat letsel. De verdachte heeft door zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangever. De verdachte ging verhaal halen bij een jongen die zijn zoon zou hebben geslagen, maar door op een dergelijke manier te handelen, is sprake van een ernstige vorm van eigenrichting. Het hof neemt dit de verdachte dan ook kwalijk.
Het hof weegt bij de strafoplegging in enige mate mee dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een geweldsfeit en dat hij een stabiel leven lijkt te leiden, met een eigen woning, een gezin en een eigen bedrijf.
Bij de strafoplegging heeft het hof ook gekeken naar de LOVS-oriëntatiepunten. Daarin is voor mishandeling, lichamelijk letsel ten gevolge hebbend, een geldboete van € 750,00 vermeld. Dit oriëntatiepunt betreft echter niet
zwaarlichamelijk letsel. Het hof is daarom van oordeel dat niet kan worden volstaan met het opleggen van een geldboete, zoals door de raadsman bepleit.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Inleiding
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 16.260,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 12.551,80. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor een bedrag van € 16.382,28 bestaande uit de volgende posten:
Materiële schade:
Canada Goose jas: € 510,00
North Face broek: € 80,00
Sportschoenen: € 130,00
Reiskosten ziekenhuisbezoeken: € 49,28
Daggeldvergoeding ziekenhuisopname € 120,00
Mantelzorg door moeder € 1.733,00
Inkomensschade € 9.760,00
Immateriële schade€ 4.000,00
Totaal: € 16.382,28
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de kosten van de kleding en schoenen voor toewijzing vatbaar zijn, evenals de reiskosten en de inkomensschade. De daggeldvergoeding betreft een nieuwe post ten opzichte van de vordering in eerste aanleg en dient daarom te worden afgewezen. De advocaat-generaal heeft betoogd de kosten voor de mantelzorg door moeder te schatten op € 750,00, aangezien de moeder de benadeelde partij reeds verzorgde.
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat de immateriële kosten ter hoogte van € 4.000,00 in zijn geheel toewijsbaar zijn. Zij meent dan ook dat het hof de materiële en immateriële kosten van in totaal € 15.279,28 kan toewijzen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en daarbij de overeenkomstige dagen gijzeling dient te bepalen.
Standpunt verdediging
De raadsman verzoekt primair de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, gezien zijn verzoek de verdachte vrij te spreken van het tenlastegelegde. Subsidiair verzoekt de raadsman de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, nu de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De verdachte betwist dat de benadeelde partij daadwerkelijk die kleding droeg en de verdediging wenst hier getuigen over te horen. De reiskosten worden niet betwist. De raadsman betwist de duur van de mantelzorg en verzoekt de benadeelde ook met betrekking tot deze post niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering. Met betrekking tot de inkomensschade stelt de raadsman zich op het standpunt dat niet medisch is vastgesteld dat de benadeelde partij niet kon werken. Ook is onduidelijk of hij niet ander werk kon verrichten. Deze zaken dienen te worden uitgezocht. Met betrekking tot de immateriële schade merkt de raadsman op dat de gestelde psychische schade niet is onderbouwd, ook voor deze post dient de niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij te volgen.
Oordeel hof
De benadeelde partij mag in hoger beroep niet alsnog schadeposten opvoeren die zij in eerste aanleg niet heeft opgevoerd en evenmin het in eerste aanleg gevorderde bedrag verhogen (vgl. HR 7 september 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP1492 en HR 17 februari 1998, NJ 1998, 449). Dit betekent dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in haar vordering voor zover deze het bedrag dat in eerste aanleg is gevorderd, te weten € 16.260,00, overstijgt. Dit betekent eveneens dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is met betrekking tot de schadepost daggeldvergoeding ziekenhuisopname, nu deze schadepost nieuw is ten opzichte van de vordering in eerste aanleg.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 49,28. Het hof is van oordeel dat het gedeelte van de vordering dat ziet op de reiskosten voldoende is onderbouwd en deze kosten worden ook niet betwist. Dit deel van de gevorderde schadevergoeding komt het hof ook niet onrechtmatig of ongegrond voor. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
De overige onderdelen van de gevorderde materiële schade, te weten de jas, broek, schoenen, de inkomensschade en de mantelzorg, zijn betwist en beoordeling ervan vergt mede gelet daarop en op de gegeven onderbouwing nader onderzoek. Dat levert een onevenredige belasting voor het strafgeding op. In zoverre kan de benadeelde partij daarom niet in de vordering worden ontvangen en kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Door het onrechtmatige handelen van de verdachte heeft het slachtoffer zijn (dij)been gebroken. Naast de ernstige pijn als gevolg van het ongeval heeft hij ook een operatie moeten ondergaan en heeft hij langere tijd nodig gehad om weer te herstellen. Een en ander heeft ook gevolgen gehad voor zijn geestesgesteldheid, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de brief van [project] . De mishandeling en het zware letsel dat daar het gevolg van is geweest, bieden reeds op zichzelf grondslag voor vergoeding van (een deel van) de gestelde en onderbouwde immateriële schade. Het hof heeft bij de schatting van het bedrag aan immateriële schade gekeken naar de bedragen die in soortgelijke gevallen in eerdere rechterlijke beslissingen zijn toegekend. Alles afwegend schat het hof de immateriële schade op € 1.500,00 en stelt het die schade naar billijkheid vast op dat bedrag. De overige gevorderde immateriële schade (€ 2.500,00) zal dan ook worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Geen schadevergoedingsmaatregel ter zake van shockschade

Inleiding
De advocaat van mevrouw [naam 4] heeft het hof verzocht gebruik te maken van de mogelijkheid aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel op te leggen ter hoogte van een bedrag van € 5.000,00 in verband met door mevrouw [naam 4] , de moeder van het slachtoffer, geleden shockschade als gevolg van het tenlastegelegde feit. De advocaat voert in dat verband aan dat mevrouw [naam 4] haar zoon direct na het misdrijf liggend op straat en ernstig gewond aantrof. Zij werd daarbij direct geconfronteerd met de ernstige gevolgen van het misdrijf, wat een hevige emotionele schok bij haar teweeg heeft gebracht. Als gevolg daarvan heeft zij traumaklachten opgelopen en shockschade ondervonden. De behandelaar van mevrouw [naam 4] heeft in een brief van 31 maart 2024 de klachten van mevrouw [naam 4] beoordeeld als klachten van een posttraumatische stressstoornis en haar behandeld met vier EMDR-behandelsessies. Hiermee is sprake van immateriële schade op grond van aantasting in de persoon op andere wijze.
Nu mevrouw [naam 4] in eerste aanleg geen vordering heeft ingediend en de wettelijke mogelijkheid om dit alsnog in hoger beroep te doen ontbreekt, verzoekt de advocaat de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat het verzoek tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ter hoogte van een bedrag van € 5.000,00 kan worden toegewezen, aangezien het verzoek voldoende is onderbouwd.
Standpunt verdediging
De raadsman verzoekt het hof de verzochte schadevergoedingsmaatregel af te wijzen, omdat de onderbouwing van de gestelde shockschade ontbreekt. Subsidiair verzoekt de raadsman mevrouw [naam 4] niet ontvankelijk te verklaren in haar verzoek en meer subsidiair verzoekt de raadsman de behandeling van de zaak aan te houden om getuigenbewijs toe te laten.
Oordeel hof
Iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, kan – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden – ook onrechtmatig handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt. Het recht op vergoeding van schade is beperkt tot de schade die volgt uit door die laatste onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel (vgl. HR 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958). Dat geestelijke letsel moet objectief zijn vastgesteld.
Volgens artikel 36f lid 2 Wetboek van Strafrecht kan de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. Op basis van de stukken die zijn overgelegd bestaat naar het oordeel van het hof echter niet de daarvoor noodzakelijke duidelijkheid over de aard en ernst van het geestelijk letsel en in het bijzonder het rechtstreekse verband met de gevolgen van het bewezenverklaarde feit. Namens de verdachte is de schade betwist en is verzocht om nader onderzoek in het geval het hof oplegging van een schadevergoedingsmaatregel zou overwegen. Al met al ziet het hof onvoldoende grond om mee te gaan in het verzochte en een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.549,28 (vijftien honderdnegenenveertig euro en achtentwintig cent) bestaande uit € 49,28 (negenenveertig euro en achtentwintig cent) materiële schade en € 1.500,00 (vijftienhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) aan immateriële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.549,28 (vijftienhonderdnegenenveerttig euro en achtentwintig cent) bestaande uit € 49,28 (negenenveertig euro en achtentwintig cent) materiële schade en € 1.500,00 (vijftienhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 25 (vijfentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 7 oktober 2022.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Jeltes, mr. E. van Die en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van mr. D. de Jong, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 september 2024.
mr. E. van Die is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.