ECLI:NL:GHAMS:2024:2876

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
16 oktober 2024
Zaaknummer
200.330.402/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepasselijkheid van het verplichtstellingsbesluit van Bpf Bouw op Pluimers Verpakkingen B.V.

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of Pluimers Verpakkingen B.V. onder de werkingssfeer van het verplichtstellingsbesluit van het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid (Bpf Bouw) valt. Het hof heeft vastgesteld dat Pluimers Verpakkingen, gevestigd te Rijssen, gehouden is tot informatieverstrekking en premiebetaling aan Bpf Bouw, welke verplichtingen voortvloeien uit de wet. De zaak is ontstaan na een eerdere uitspraak van de kantonrechter, waarin werd geoordeeld dat Pluimers Verpakkingen onder de verplichtstelling valt. Pluimers Verpakkingen heeft in hoger beroep drie grieven ingediend, maar het hof heeft deze grieven verworpen. Het hof oordeelde dat het commercieel binnenhalen van bouwopdrachten door Pluimers Verpakkingen valt onder de dienstverlening op het gebied van de bouw, en dat de verplichtingen tot informatieverstrekking en premiebetaling zijn ontstaan vanaf de inschrijving bij de uitvoeringsorganisatie APG op 1 juli 2020. Daarnaast is Pluimers Verpakkingen de wettelijke handelsrente verschuldigd over de vertraagde premiebetaling, zoals bepaald in artikel 6:119a BW. Het hof heeft het bestreden vonnis van de kantonrechter bekrachtigd en Pluimers Verpakkingen veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.330.402/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 9637681 CV EXPL 22-861
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 15 oktober 2024
in de zaak van
PLUIMERS VERPAKKINGEN B.V.,
gevestigd te Rijssen, gemeente Rijssen-Holten,
appellante,
advocaat: mr. G.R. Derksen te Enschede,
tegen
STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR DE BOUWNIJVERHEID,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. E. Lutjens te Amsterdam.
Partijen worden hierna Pluimers Verpakkingen en Bpf Bouw genoemd.

1.De zaak in het kort

Deze zaak gaat over de vraag of een bedrijf valt onder de werkingssfeer van het verplichtstellingsbesluit van Bpf Bouw. Het hof legt het verplichtstellingsbesluit uit aan de hand van de cao-norm. Het bedrijf valt onder de werkingssfeer van het verplichtstellingsbesluit van Bpf Bouw. Het bedrijf is vanaf datum inschrijving bij APG gehouden tot informatieverstrekking en premiebetaling, welke verplichting rechtstreeks uit de wet ontstaat. Daarnaast is het bedrijf de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW verschuldigd is over de vertraagde premiebetaling.

2.Het geding in hoger beroep

Pluimers Verpakkingen is bij dagvaarding van 25 juli 2023 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 9 juni 2023 van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen Pluimers Verpakkingen als eiseres in conventie, tevens gedaagde in reconventie en Bpf Bouw als gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie (hierna: het bestreden vonnis).
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 28 juni 2024 laten toelichten. Pluimers Verpakkingen door mr. Derksen voornoemd, en Bpf Bouw door mr. Lutjens voornoemd, beiden aan de hand van overlegde spreekaantekeningen. Pluimers Verpakkingen heeft bij deze gelegenheid nog een productie in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Pluimers Verpakkingen heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en (voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad):
de door Pluimers Verpakkingen in conventie ingestelde vorderingen alsnog volledig zal toewijzen;
de door Bpf Bouw in reconventie ingestelde vorderingen alsnog volledig zal afwijzen;
Bpf Bouw zal veroordelen om aan Pluimers Verpakkingen te betalen al hetgeen Pluimers Verpakkingen aan Bpf Bouw heeft betaald uit hoofde van het bestreden vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag dat door Pluimers Verpakkingen is betaald tot aan de dag dat Bpf Bouw algeheel heeft terugbetaald;
Bpf Bouw zal veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente.
Bpf Bouw heeft, kort gezegd, geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van Pluimers Verpakkingen in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten en rente.

3.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1. tot en met 4. de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat.
3.1.
In deze procedure staat centraal de vraag of Pluimers Verpakkingen valt onder de werkingssfeer van het Besluit van de Minister van Sociale zaken en Werkgelegenheid tot wijziging van de verplichtstelling tot deelneming in het bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid (hierna: het Verplichtstellingsbesluit).
3.2.
De Commissie Werkingssfeer van Bpf Bouw als bedoeld in het Verplichtstellingsbesluit (hierna: de Commissie Werkingssfeer) heeft bij uitspraak van 19 december 2019, mede gebaseerd op een uitgevoerd werkingssfeeronderzoek, geoordeeld dat Pluimers Verpakkingen onder de verplichtstelling van Bpf Bouw valt en hiertoe per 1juli 2020 bij de uitvoeringsorganisatie APG wordt ingeschreven. Ten aanzien van de toekomstige datum is overwogen dat er op dat moment nog een andere pensioenvoorziening is.
3.3.
Pluimers Verpakkingen heeft bij bezwaarschrift van 28 januari 2020 tegen het oordeel van de Commissie Werkingssfeer bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is ongegrond verklaard bij besluit, bekendgemaakt bij brief van 13 oktober 2021.
3.4.
Het bedrijf van Pluimers Verpakkingen maakt deel uit van de Pluimers Groep. Tot de Pluimers Groep behoort naast Pluimers Verpakkingen ook Isolatiebedrijf Pluimers B.V. (hierna: Isolatiebedrijf Pluimers). Isolatiebedrijf Pluimers valt onder de werkingssfeer van het Verplichtstellingsbesluit, conform een besluit van de Commissie Werkingssfeer van 2 april 2019.

4.Eerste aanleg

4.1.
Pluimers Verpakkingen heeft in eerste aanleg in conventie – samengevat weergegeven – een verklaring voor recht gevorderd dat zij niet onder de verplichtstelling van Bpf Bouw valt, met veroordeling van Bpf Bouw in de kosten van de procedure, te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente. Bpf Bouw heeft verweer gevoerd.
4.2.
Bpf Bouw heeft in reconventie gevorderd, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, en samengevat:
te verklaren voor recht dat de verplichtstelling van Bpf Bouw op Pluimers Verpakkingen van toepassing is en zij derhalve gebonden is aan onder meer de verplichtingen tot het verstrekken van gegevens en premiebetaling;
Pluimers Verpakkingen te veroordelen om binnen twee maanden na betekening van het te wijzen vonnis elektronisch de loon- en premiegegevens van haar werknemers vanaf 1 juli 2020 aan Bpf Bouw te verstrekken op straffe van een dwangsom;
te verklaren voor recht dat Pluimers Verpakkingen reeds in verzuim is met verstrekking van gegevens, dat Pluimers Verpakkingen over de op te leggen premie rente is verschuldigd vanaf de dag na elke loonperiode waarover gegevens verstrekt hadden moeten worden, alsmede dat Pluimers Verpakkingen kosten en een boete verschuldigd is, met veroordeling van Pluimers Verpakkingen in conventie en reconventie in de proceskosten.
4.3.
De kantonrechter heeft – samengevat weergegeven – geoordeeld dat het geen noodzakelijke voorwaarde is om zelf te bouwen dan wel op te leveren om onder de verplichtstelling te vallen. Het binnenhalen van opdrachten door terzake kundige werknemers valt bij uitstek, dus zonder dat daar onduidelijkheid over is, onder dienstverlening op het gebied van bouw. Het betoog van Pluimers Verpakkingen dat ‘derde’ in de zin van het Verplichtstellingsbesluit een entiteit buiten de Pluimers-groep moet zijn heeft de kantonrechter verworpen omdat die uitleg niet uit de tekst van het Verplichtstellingsbesluit volgt. Bovendien heeft de kantonrechter het een onaannemelijk rechtsgevolg geacht dat, zo dit al uit een op zichzelf mogelijke tekstinterpretatie zou volgen, onder de verplichtstelling uitgekomen kan worden door de acquisitie van bouwgerelateerde opdrachten in een aparte entiteit binnen de groep onder te brengen. De kantonrechter heeft voor recht verklaard dat de verplichtstelling van Bpf Bouw van toepassing is op Pluimers Verpakkingen en heeft haar veroordeeld om de loon- en premiegegevens van haar werknemers vanaf 1 juli 2020 aan Bpf Bouw te verstrekken op straffe van verbeurte van een dwangsom. De kantonrechter heeft daarnaast voor recht verklaard dat Pluimers Verpakkingen in verzuim is met het verstrekken van gegevens en dat zij over de op te leggen premie wettelijke rente ex artikel 6:119a BW is verschuldigd vanaf de dag na elke loonperiode waarover gegevens verstrekt hadden moeten worden. Ten slotte is Pluimers Verpakkingen in de proceskosten en de nakosten veroordeeld, uitvoerbaar bij voorraad.

5.Beoordeling

5.1.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt Pluimers Verpakkingen met drie grieven op.
Verplichtstellingsbesluit
5.2.1
Met
grief 1komt Pluimers Verpakkingen op tegen het oordeel van de kantonrechter dat het binnenhalen van bouwopdrachten door terzake kundige medewerkers bij uitstek onder dienstverlening op het gebied van de bouw valt. Pluimers Verpakkingen voert daartoe aan dat vastgesteld moet worden of zij een ‘onderneming’ in de zin van het Verplichtstellingsbesluit is, niet of zij zich bezighoudt met ‘dienstverlening op het gebied van bouw’. Artikel A.2 sub a van het Verplichtstellingsbesluit bepaalt dat een onderneming in de zin van het Verplichtstellingsbesluit een onderneming op het gebied van het bouw- en infrabedrijf is. Wat een onderneming op het gebied van het bouw- en infrabedrijf is wordt in artikel A.2 sub a van het Verplichtstellingsbesluit gedefinieerd, waarvan de gemene deler is dat het moet gaan om feitelijke bouwactiviteiten. Het commercieel binnenhalen van werk dat door een bouwbedrijf gaat worden uitgevoerd, valt daar niet onder. Daarnaast heeft Pluimers Verpakkingen aangevoerd dat uit het Verplichtstellingsbesluit niet volgt dat een ‘derde’ in de zin van het Verplichtstellingsbesluit ook een gelieerde vennootschap binnen een groep in de zin van artikel 2:24b BW kan zijn. Volgens Pluimers Verpakkingen wordt met het begrip ‘derden’ gedoeld op externe entiteiten, meer specifiek op opdrachtgevers c.q. klanten van de bouwondernemingen, en niet op Pluimers Verpakkingen die acquisitie- en andere ondersteunende werkzaamheden verricht ten behoeve van andere Pluimers entiteiten, aldus nog steeds Pluimers Verpakkingen.
5.2.2.
Het hof oordeelt als volgt. Het Verplichtstellingsbesluit is recht in de zin van artikel 79 RO en moet volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad worden uitgelegd aan de hand van de cao-norm. Als vertrekpunt dient de tekst van de relevante bepaling, gelezen in het licht van de rest van het verplichtstellingsbesluit. Bij de uitleg kan mede acht worden geslagen op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen van onderscheidenlijke tekstinterpretaties.
5.2.3.
Het Verplichtstellingsbesluit (zoals laatstelijk gewijzigd bij besluit van 5 maart 2024) luidt, voor zover van belang, als volgt:
‘De deelneming in de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid is verplicht gesteld voor:
A
1. werknemers die werkzaam zijn in ondernemingen (…) als hierna omschreven (…).
2. De onder 1 bedoelde ondernemingen zijn:
a. de ondernemingen op het gebied van de bouw & infra. Hieronder worden verstaan:
− bouw- en infraondernemingen, zoals bedoeld in A, 2 sub a onder 1,
− ondernemingen die bouwen in eigen beheer, zoals bedoeld in A, 2 sub a onder 2,
− uitzendondernemingen, zoals bedoeld in A, 2 sub a onder 3 en
− opleidingsbedrijven, zoals bedoeld in A, 2 sub a onder 4.
1. Bouw- en infraondernemingen.
Bouw- en infraondernemingen zijn ondernemingen waarvan het bedrijf is gericht op productie voor en/of dienstverlening aan derden op het gebied van:
– het geheel of gedeeltelijk uitvoeren van bouw- en infrawerken/-activiteiten. (…)’
5.2.4.
Het Verplichtstellingsbesluit is derhalve van toepassing op werknemers die werken in (onder andere) bouwondernemingen, zijnde ondernemingen waarvan het bedrijf is gericht op productie voor en/of dienstverlening aan derden op het gebied van het geheel of gedeeltelijk uitvoeren van bouwwerken en/of bouwactiviteiten. Hieruit volgt niet dat het moet gaan om feitelijke bouwactiviteiten, zoals door Pluimers Verpakkingen gesteld. Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat het commercieel binnenhalen van werk dat door een bouwbedrijf gaat worden uitgevoerd bij uitstek valt onder dienstverlening aan derden op het gebied van het uitvoeren van bouwwerken c.q. bouwactiviteiten. Degene die diensten verleent hoeft zelf geen bouwwerken c.q. bouwactiviteiten uit te voeren, omdat dienstverlening als zelfstandige activiteit is benoemd naast de productie aan derden op het gebied van het uitvoeren van bouwwerken c.q. bouwactiviteiten. Een andere uitleg zou tot het onaannemelijke rechtsgevolg leiden dat het commercieel binnenhalen van werk dat door een bouwbedrijf gaat worden uitgevoerd niet onder het Verplichtstellingsbesluit valt, ook al hebben deze werkzaamheden van doen met het uitvoeren van bouwwerken c.q. bouwactiviteiten.
5.2.5.
Het hof volgt Pluimers Verpakkingen ook niet in haar betoog dat met het begrip ‘derden’ wordt gedoeld op externe entiteiten en niet op Pluimers Verpakkingen die acquisitie- en ondersteunende werkzaamheden verricht ten behoeve van andere Pluimers entiteiten. Deze uitleg volgt niet uit de tekst van het Verplichtstellingsbesluit, nu daarin geen beperking ten aanzien van de herkomst van ‘derden’ is opgenomen. Bovendien zou een andere uitleg ertoe kunnen leiden dat onder het Verplichtstellingsbesluit wordt uitgekomen door de acquisitie van bouwgerelateerde opdrachten in een aparte entiteit binnen een groep onder te brengen, hetgeen een onaannemelijk rechtsgevolg zou zijn. Grief 1 slaagt niet.
Verzuim
5.3.1.
Met
grief 2komt Pluimers Verpakkingen op tegen het oordeel van de kantonrechter dat zij per 1 juli 2020 in verzuim is ten aanzien van de wettelijke verplichting om uit hoofde van het Uitvoeringsreglement Bouwnijverheid van Bpf Bouw (hierna: het Uitvoeringsreglement) informatie te verstrekken en premie te betalen. Pluimers Verpakkingen heeft daartoe aangevoerd dat zij niet per 1 juli 2020 in verzuim kan zijn geraakt met betrekking tot het aanleveren van administratieve gegevens en daaropvolgende premiebetaling omdat Bpf Bouw nooit heeft aangegeven dat deze verplichting moest worden nagekomen, laat staan dat Pluimers Verpakkingen in gebreke is gesteld. Voor het geval Bpf Bouw zou betogen dat in artikel 14 lid 3 sub f Uitvoeringsreglement is afgeweken van de wettelijke regeling inzake verzuim heeft volgens Pluimers Verpakkingen te gelden dat ex artikel 6:213 lid 1 BW afwijking alleen kan door middel van een overeenkomst en een uitvoeringsreglement geen overeenkomst is.
5.3.2.
Aangezien de Commissie Werkingssfeer op 19 december 2019 heeft beslist dat Pluimers Verpakkingen onder de werkingssfeer van de cao’s Bouw & Infra en het Verplichtstellingsbesluit valt is zij vanaf datum inschrijving bij het APG (1 juli 2020) gehouden tot informatieverstrekking en premiebetaling, zoals in het Uitvoeringsreglement is bepaald. Artikel 3 en 4 Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (hierna: Wet Bpf) brengen mee dat de verplichting tot naleving van de statuten en reglementen rechtstreeks uit de wet ontstaat, daarvoor is geen overeenkomst, nadere (rechts)handeling of een beroep op de nalevingsplicht nodig (ECLI:NL:HR:2015:588). Grief 2 slaagt niet.
Wettelijke handelsrente
5.4.1.
Met
grief 3komt Pluimers Verpakkingen op tegen het oordeel van de kantonrechter dat zij de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW verschuldigd is over de vertraagde premiebetaling. Pluimers Verpakkingen heeft daartoe aangevoerd dat het Uitvoeringsreglement geen handelsovereenkomst in de zin van artikel 6:119a BW is. Pluimers Verpakkingen zou hoogstens de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW verschuldigd zijn, maar er is geen sprake van een vertraging in de voldoening van een geldsom, zodat ook geen wettelijke rente is verschuldigd, aldus Pluimers Verpakkingen.
5.4.2.
Het hof oordeelt dat Pluimers Verpakkingen met haar standpunt miskent dat het niet zo is dat de wettelijke handelsrente van artikel 6:119a BW verschuldigd is wegens het bestaan van een handelsovereenkomst, maar omdat in artikel 14 lid 3 sub f Uitvoeringsreglement is bepaald dat een rente ‘berekend naar het percentage van artikel 6:119a BW’ verschuldigd is. Deze rente is Pluimers Verpakkingen verschuldigd omdat zij op grond van artikel 3 en 4 Wet Bpf verplicht is het Uitvoeringsreglement na te leven. Grief 3 slaagt niet.
5.5.
De grieven treffen geen doel. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Pluimers Verpakkingen is in het hoger beroep in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep. Het hof stelt deze kosten als volgt vast:
- griffierecht € 783,00
- salaris advocaat € 1.214,00
Totaal € 2.428,00

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt Pluimers Verpakkingen in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Bpf Bouw vastgesteld op € 2.428,00 en op € 178,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 92,00 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L.D. Akkaya, I.A. van der Burg en E. Verhulp en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2024.