Wat betreft de draagkracht van de vrouw hanteert het hof de volgende uitgangspunten. Zoals hiervoor reeds overwogen, had de vrouw in 2022 een uitkering op grond van de Participatiewet van € 16.312,- bruto per jaar. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw verklaard dat zij inmiddels 20 uur per week werkt in een restaurant, maar dat zij nog steeds een aanvullende uitkering op grond van de Participatiewet ontvangt. Voor de vaststelling van de draagkracht van de vrouw gaat het hof om die reden onverminderd uit van een inkomen van de vrouw van € 16.312,- bruto per jaar. De draagkracht van de vrouw wordt vervolgens vastgesteld aan de hand van de toepasselijke draagkrachttabel 2024, nu het een netto besteedbaar inkomen betreft dat lager is dan € 2.065,- per maand. Uitgaande van die tabel leidt het NBI van de vrouw van € 2.055,- per maand tot een beschikbare draagkracht van € 116,- per maand. Daarbij is rekening gehouden met een kindgebonden budget van € 8.352,- per jaar, en met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
Bij de vaststelling van de draagkracht van de vrouw is verder nog van belang dat zij niet alleen voor [kind 1] en [kind 2] onderhoudsplichtig is, maar ook nog onderhoudsplichtig is jegens [kind 3] . [kind 3] is een kind uit een eerdere relatie van de vrouw, en is geboren [in] 2006.
Naar vaste rechtspraak geldt dat wanneer een ouder onderhoudsplichtig is jegens kinderen uit verschillende relaties, bij de vaststelling van zijn/haar bijdrageplicht in de kosten van verzorging en opvoeding van ieder van die kinderen rekening gehouden dient te worden met de verplichting van de andere ouder van ieder van die kinderen om ook bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn/haar kind(eren). Daarbij dient (ook) de behoefte van al die kinderen vastgesteld te worden. Indien de rechter niet de beschikking krijgt over de voor de berekening van de behoefte en/of draagkracht benodigde gegevens, staat het hem vrij de behoefte en draagkracht te schatten aan de hand van de hem wel ter beschikking staande gegevens, en daarbij, gelet op art. 21 en 22 Rv, rekening te houden met het feit dat de benodigde gegevens niet verstrekt zijn en met de eventuele verklaring die daarvoor is gegeven. Indien de andere ouder geacht moet worden in eigen levensonderhoud te voorzien, kan de rechter er daarbij van uitgaan dat die andere ouder ten minste voor de helft bijdraagt in de behoefte van die kinderen (zie Hoge Raad 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2013:BX1295). Vaststaat dat de vrouw geen informatie heeft verschaft over de financiële positie van de vader van [kind 3] . De vrouw heeft aangevoerd dat de vader van [kind 3] in de Verenigde Staten woont, en dat er geen contact is met hem. De man heeft dat echter betwist. Volgens hem is er wel contact met de vader van [kind 3] , en betaalt hij ook alimentatie voor [kind 3] . Bij gebreke van nadere informatie over de financiële positie van de vader van [kind 3] , en ervan uitgaande dat de vader van [kind 3] in de Verenigde Staten woont en nooit een gezin heeft gevormd met de vrouw en [kind 3] , gaat het hof bij de vaststelling van de behoefte van [kind 3] uit van enkel het inkomen van de vrouw. Zoals hiervoor in r.o. 2.12 reeds vastgesteld, bedroeg het NBI van de vrouw in 2022 € 1.564,- per maand. De behoefte van [kind 3] kan op basis van dat NBI volgens de tabel 2022 worden gesteld op € 85,- per maand, er daarbij vanuit uitgaande dat ook [kind 1] en [kind 2] deel uitmaken van het gezin van de vrouw. Nu er verder geen inkomensgegevens van de vader van [kind 3] beschikbaar zijn, maar er wel vanuit gegaan kan worden dat de vader in de Verenigde Staten in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien, gaat het hof ervan uit dat de vader van [kind 3] de helft van de totale behoefte van [kind 3] voor zijn rekening neemt, en dat de vrouw de andere helft dient te dragen. Dat betekent dat haar onderhoudsverplichting jegens [kind 3] € 42,50 per maand bedraagt. Indien en voor zover de vrouw onvoldoende draagkracht heeft om naast deze bijdrage ook aan haar onderhoudsverplichting jegens [kind 1] en [kind 2] te voorzien, dient de draagkracht van de vrouw in beginsel gelijkelijk over haar drie kinderen verdeeld te worden. Of van een dergelijke situatie sprake is, komt hierna aan de orde.