ECLI:NL:GHAMS:2024:2830
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen vonnis economische politierechter inzake niet tijdig deponeren jaarrekening door rechtspersoon
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, een rechtspersoon, werd beschuldigd van het niet tijdig deponeren van de jaarrekening over het boekjaar 2018, zoals voorgeschreven in artikel 394 van het Burgerlijk Wetboek. De jaarrekening had uiterlijk op 31 december 2019 gedeponeerd moeten worden, maar dit was niet gebeurd. De verdachte had de jaarrekening pas op 27 oktober 2020 gedeponeerd, nadat zij door het Bureau Economische Handhaving op de omissie was gewezen.
Het hof oordeelde dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken op basis van afwezigheid van alle schuld, omdat de verplichting om de jaarrekening tijdig te deponeren op de verdachte rustte. De verdediging stelde dat de vertegenwoordiger van de verdachte in de veronderstelling verkeerde dat de jaarrekening wel degelijk was gedeponeerd, maar het hof oordeelde dat dit niet voldoende was om de verdachte te ontslaan van aansprakelijkheid. De advocaat-generaal had een geldboete van € 100,00 geëist, maar het hof besloot dat, gezien de omstandigheden waaronder het feit was begaan en de goede intenties van de verdachte, er geen straf of maatregel opgelegd zou worden. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van de overige tenlastegelegde feiten.
De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en de verplichtingen van rechtspersonen met betrekking tot deponering van jaarrekeningen, en bevestigt dat procesafspraken tussen het openbaar ministerie en de verdediging niet ten koste mogen gaan van de rechten van de verdachte, zoals gewaarborgd in artikel 6 van het EVRM.