ECLI:NL:GHAMS:2024:2733

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 september 2024
Publicatiedatum
1 oktober 2024
Zaaknummer
000725-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep verzoek om vergoeding van kosten rechtsbijstand in strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 september 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van verzoeker, die een vergoeding van kosten van rechtsbijstand heeft aangevraagd. Het verzoek is ingediend naar aanleiding van een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam van 1 augustus 2023, waarin verzoeker niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn verzoek om vergoeding van kosten van rechtsbijstand. De rechtbank oordeelde dat verzoeker, een vennootschap, niet als verdachte was aangemerkt in het strafrechtelijk onderzoek 13Rawlings, waarin de natuurlijke personen, waaronder de directeuren van verzoeker, wel als verdachten werden vervolgd. Het hof heeft het hoger beroep op 3 augustus 2023 ingesteld en na verschillende zittingen en het horen van de advocaat-generaal en de advocaat van verzoeker, is het onderzoek gesloten. Het hof heeft vastgesteld dat verzoeker niet als verdachte is aangemerkt en dat er geen grondslag is voor de gevraagde vergoeding van kosten van rechtsbijstand. Echter, het hof heeft wel besloten om op billijkheidsgronden een vergoeding van € 1.020,00 toe te kennen voor de kosten van rechtsbijstand in de verzoekschriftprocedure. De beslissing is genomen door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof, waarbij de voorzitter mr. A.M.P. Geelhoed was.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer hoger beroep 000725-23
raadkamernummer eerste aanleg 23-010575
Beschikking op het hoger beroep tegen de beslissing van de raadkamer van de rechtbank Amsterdam van 1 augustus 2023 op het verzoekschrift op de voet van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
gevestigd te [vestigingsplaats],
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. J. van Weers,
Kloveniersburgwal 95, 1011 KB Amsterdam.

1.Het verdere procesverloop

Het hoger beroep is op 3 augustus 2023 ingesteld door verzoeker (hierna appellant).
Op 21 februari 2024 heeft de advocaat-generaal het advies van het Openbaar Ministerie kenbaar gemaakt.
Op 27 februari 2024 heeft het hof de advocaat-generaal en de advocaat van appellant gehoord in raadkamer en het onderzoek gesloten.
Bij tussenbeschikking van 19 maart 2024 heeft het hof het onderzoek heropend en geschorst voor onbepaalde tijd.
Op 9 april 2024 is een brief (met bijlagen) van mr. Van Weers ontvangen.
Op 26 augustus 2024 heeft de advocaat-generaal een aanvullende reactie op het advies kenbaar gemaakt.
Op 27 augustus 2024 heeft het hof het onderzoek opnieuw aangevangen, de advocaat-generaal en de advocaat van appellant in raadkamer gehoord en het onderzoek gesloten.

2.Inhoud van het verzoek

Het verzoek – zoals onder c aangevuld in raadkamer in hoger beroep – strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 15.077,87;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure in eerste aanleg ten bedrage van € 680,00;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure in hoger beroep ten bedrage € 340,00.

3.Beoordeling

Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
Ad a
De rechtbank heeft appellant niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om vergoeding van kosten van rechtsbijstand en heeft daartoe als volgt overwogen:
In het strafrechtelijk onderzoek 13Rawlings worden de natuurlijke personen: de enig aandeelhouder en bestuurders van [verzoeker] vervolgd wegens de verdenking van onder meer witsassen. Uit het strafdossier blijkt dat er voor is gekozen om de vennootschap [verzoeker] niet te vervolgen. Nu verzoeker geen verdachte is geweest en er ook geen sprake is van een beslissing tot sepot, zal verzoeker in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in het verzoek.
De advocaat van appellant heeft in hoger beroep wederom naar voren gebracht dat de vennootschap [verzoeker] in het onderzoek 13Rawlins – naast haar directeuren ([naam 1] en [naam 2]) en de eigenaar van deze vennootschap ([naam 3]) – tevens als.verdachte aangemerkt is geweest. Appellant is door het hof (bij tussenbeschikking) in de gelegenheid gesteld tot overlegging van een chronologisch overzicht van alle handelingen in het onderzoek waaruit appellant heeft opgemaakt dat de vennootschap verdachte is geweest in het onderzoek. Ook is appellant gelegenheid geboden nader te duiden welke werkzaamheden betrekking hebben gehad op de verzoekprocedure en welke betrekking hebben gehad op de klaagprocedure ex artikel 552a en b Sv.
Appellant heeft van deze gelegenheid gebruikt gemaakt: op 9 april 2024 is een chronologisch overzicht verstrekt, onderbouwd met diverse stukken en is ten aanzien van het tweede aspect een nader stuk door de advocaat van appellant ingebracht.
De advocaat-generaal heeft op voorhand en ook in raadkamer het kenbaar gemaakte standpunt gehandhaafd.
Ter beoordeling liggen voor de vragen – zijnde de voorvragen die bevestigend moeten worden beantwoord, teneinde toe te komen aan de beoordeling van het onderhavige verzoek – namelijk of appellant (als zelfstandige entiteit) strafrechtelijk is vervolgd en zo ja, de vraag of de strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Het hof oordeelt dat niet is komen vast te staan dat appellant (als zelfstandige entiteit) in het onderzoek 13Rawlins als verdachte is aangemerkt. Dat de directeuren en de eigenaar van de vennootschap – in het onderzoek aangemerkt als verdachten van onder meer witwassen – zijn gehoord over activiteiten die zich binnen de vennootschap hebben afgespeeld maken dit niet anders. Uit de stukken blijkt tevens dat onder appellant in het onderzoek 13Rawlins derdenbeslag is gelegd. In deze kwestie heeft appellant – als derde beslagene – rechtsbijstand genoten in het kader van een klaagschriftprocedure. Ook hieruit volgt niet dat appellant daarmee (tevens) is aangemerkt als verdachte in het onderzoek. Nu de eerste voorvraag ontkennend dient te worden beantwoord, komt het hof aan de beantwoording van de tweede vraag niet toe.
Het hof zal het beroep in zoverre afwijzen
De advocaat heeft voorts gehandhaafd het verzoek tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand die voor appellant zijn gemaakt in de klaagprocedures
Het hof overweegt dat de rechtbank appellant ten aanzien van dat deel van het verzoek op juiste gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard (ECLI:NL:HR:2020:1056).
Het hof zal het beroep ook in zoverre afwijzen.
Ad b en c
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toewijzing van een vergoeding voor kosten rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure tot een bedrag van € 1.020,00.

4.Beslissing

Het hof:
Ad a
Wijst het hoger beroep af.
Ad b en c
Kent op de voet van artikel 530 Sv aan verzoeker een vergoeding toe van € 1.020,00 (duizendtwintig euro).
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellant.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. A.M.P. Geelhoed, A.W.T. Klappe en D.A.G. van Toor, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 24 september 2024.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 1.020,00 (duizend twintig euro) op een nader door appellant op te geven bankrekeningnummer.
Amsterdam, 24 september 2024,
mr. A.M.P. Geelhoed, voorzitter.