ECLI:NL:GHAMS:2024:2714

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 september 2024
Publicatiedatum
27 september 2024
Zaaknummer
23-002377-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en veroordeling voor steekincident, woninginbraak, uitgaansgeweld en heling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is veroordeeld voor een steekincident, woninginbraak, uitgaansgeweld en heling van een PlayStation. De zaak betreft meerdere tenlasteleggingen, waaronder een poging tot doodslag en zware mishandeling. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte opzettelijk de dood van het slachtoffer wilde veroorzaken. Wel is de verdachte veroordeeld voor poging tot zware mishandeling, omdat hij het slachtoffer met een mes heeft gestoken, wat heeft geleid tot een klaplong. De verdachte is ook veroordeeld voor de woninginbraak waarbij hij een tas, sleutels en een auto heeft gestolen, en voor mishandeling van een andere persoon. De straf is vastgesteld op 24 maanden gevangenisstraf, waarvan 16 maanden voorwaardelijk, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij schadevergoeding is vastgesteld voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002377-22
datum uitspraak: 24 september 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 1 september 2022 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-267626-21 (zaak A) en 15-321516-21 (zaak B) en 15-168854-21 (zaak C1) en 15-203092-21 (zaak C2) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 september 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlasteleggingen

Gelet op de in eerste aanleg in zaak A door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
Zaak A
primair
hij op of omstreeks 3 oktober 2021 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [benadeelde 1] met een mes, althans een scherp voorwerp, in zijn rug / borststreek / onder zijn oksel, althans in het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 3 oktober 2021 te Alkmaar aan [benadeelde 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een klaplong en/of bloed in de borstholte, heeft toegebracht door met een mes, althans een scherp voorwerp, in zijn rug / borststreek / onder zijn oksel, althans in het lichaam te steken;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 3 oktober 2021 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [benadeelde 1] met een mes, althans een scherp voorwerp, in zijn rug / borststreek / onder zijn oksel, althans in het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Zaak B
1.
hij in of omstreeks de periode van 14 oktober 2020 tot en met 15 oktober 2020 te Alkmaar, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in een woning, gelegen aan de [adres 2], alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en), sleutels en/of een Louis Vuitton tas, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij in of omstreeks de periode van 14 oktober 2020 tot en met 15 oktober 2020 te Alkmaar tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een personenauto (BMW), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen personenauto onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een autosleutel tot welk gebruik verdachte en/of zijn mededader(s) onbevoegd en/of niet gerechtigd was/waren;
Zaak C1
hij op of omstreeks 27 juni 2021 te Alkmaar [benadeelde 2] heeft mishandeld door die [benadeelde 2] in zijn gezicht te stompen en/of te slaan;
Zaak C2
hij op of omstreeks 28 juli 2021 te Alkmaar, een PlayStation, althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring (in zaak A) en tot een andere strafoplegging komt dan de rechtbank.

Vrijspraak van het in zaak A primair en subsidiair tenlastegelegde

Standpunten van partijen
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de primair tenlastegelegde poging tot doodslag bewezenverklaard kan worden. Hij heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat de verdachte, door het slachtoffer in de borststreek te steken waardoor die een klaplong heeft opgelopen, voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer had.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het primair tenlastegelegde en heeft daartoe – kort samengevat – naar voren gebracht dat het (voorwaardelijk) opzet op de dood van het slachtoffer niet kan worden bewezen nu het dossier onvoldoende informatie bevat over de medische situatie van het slachtoffer, (de grootte van) het steekvoorwerp en de kracht waarmee is gestoken.
Feiten en eerste gevolgtrekking
Het hof gaat op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
In de vroege ochtend van 3 oktober 2021 vond een vechtpartij plaats op de Voordam in Alkmaar tussen een onbekend gebleven persoon en een groep mannen, waarvan aangever [benadeelde 1] deel uitmaakte. Op enig moment is de verdachte tussenbeide gekomen, waarna hij zelf in gevecht raakte met onder meer [benadeelde 1]. Na het gevecht met de verdachte bleek [benadeelde 1] een steekverwonding onder zijn linker oksel te hebben. De verdachte ontkent [benadeelde 1] te hebben gestoken.
De getuige Al Sudani heeft verklaard dat hij heeft gezien dat de verdachte een mes heeft gepakt en daarmee stekende bewegingen heeft gemaakt richting een jongen. Uit de camerabeelden blijkt dat de verdachte een voorwerp uit zijn schoudertas heeft gehaald en hiermee stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van [slachtoffer 2] en [benadeelde 1]. Bij één van de stekende bewegingen heeft de verdachte [benadeelde 1] geraakt op de plek op zijn bovenlichaam waar deze later een steekverwonding bleek te hebben. De politie arriveerde toen de vechtpartij nog gaande was. Verbalisant [verbalisant] zag dat de verdachte een snee in zijn rechter wijsvinger had die behoorlijk bloedde.
Gelet op deze feiten en omstandigheden stelt het hof vast dat de verdachte degene was die [benadeelde 1] heeft gestoken.
Vrijspraak poging doodslag
De vraag die het hof vervolgens dient te beantwoorden is of de verdachte door zo te handelen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [benadeelde 1]. Hiertoe overweegt het hof als volgt.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. Hiervoor is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Het voorwerp waarmee de verdachte [benadeelde 1] heeft gestoken is niet aangetroffen. De aard en afmetingen van dit steekvoorwerp kunnen niet op basis van de camerabeelden en/of getuigenverklaringen met voldoende zekerheid worden vastgesteld. Het dossier bevat bovendien te weinig concrete en specifieke medische informatie over de aard en ernst van het letsel van [benadeelde 1], zodat ook uit die informatie onvoldoende kan worden afgeleid wat de afmetingen van het steekvoorwerp moeten zijn geweest. In dat kader overweegt het hof als volgt.
Uit de letselrapportage van forensisch arts [naam 1] van 3 oktober 2021 blijkt dat [benadeelde 1] een snijwond van circa 17 mm aan de linkerzijde van de flank, ter hoogte van de onderste punt van het schouderblad in de achterste oksellijn, heeft opgelopen. De wond wijkt in het midden circa 6 mm.
In een (aanvullende) medische verklaring van forensisch arts [naam 2] zijn medische gegevens opgenomen van de afdelingen Spoed Eisende Hulp (SEH) en Chirurgie van de Noordwest Ziekenhuisgroep, het ziekenhuis waar [benadeelde 1] is behandeld. Uit de brief van de SEH blijkt dat [benadeelde 1] een steekverwonding heeft opgelopen met daarbij een klaplong. Er is sprake van minimaal bloedverlies. In de brief van de afdeling Chirurgie wordt een steekverwonding geconstateerd en bloed in de borstholte. Er wordt beschreven dat de opname ongecompliceerd was, de klaplong en het bloed in de borstholte niet verergerde en er geen drain werd geplaatst. De aangever kon op 4 oktober 2021 in goede klinische conditie naar huis worden ontslagen. [naam 2] interpreteert deze informatie en concludeert het volgende:
“Er was sprake van een steekverwonding met een klaplong en bloed in de borstholte. In potentie was dit een ernstig geweldsincident omdat er tevens dieper gelegen letsel is ontstaan. Er had een grotere inwendige bloeding kunnen ontstaan of er hadden ook andere organen (zoals het hart) geraakt kunnen worden. Potentieel had er een dodelijke afloop kunnen zijn.”
Het hof kan uit voormelde medische gegevens niet afleiden dat het aan [benadeelde 1] toegebrachte letsel van zodanige aard en ernst was dat hij daaraan had kunnen komen te overlijden. Immers blijkt de diepte van het steekletsel onvoldoende uit het dossier en is bovendien onduidelijk of uit het ontstaan van een klaplong kan worden afgeleid dat de long van [benadeelde 1] daadwerkelijk is geraakt en/of geperforeerd. Ook blijkt uit het dossier onvoldoende duidelijk hoe groot de kans was op het raken van andere vitale organen dan de longen, in de directe omgeving van de steekwond. Dat er volgens [naam 2] potentieel een dodelijke afloop had kunnen zijn acht het hof onvoldoende specifiek.
Aldus staat vast dat de verdachte [benadeelde 1] heeft gestoken met een voorwerp dat scherp en lang genoeg was om (door de kleding en huid heen) de borstholte van [benadeelde 1] te raken en een klaplong te veroorzaken, maar blijkt onvoldoende of een aanmerkelijke kans heeft bestaan dat de verdachte [benadeelde 1] dodelijk zou verwonden.
Het hof zal de verdachte daarom vrijspreken van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag.
Vrijspraak toebrengen zwaar lichamelijk letsel
Het hof is in lijn met het voorgaande van oordeel dat niet is komen vast te staan dat het letsel bij aangever als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt. Daartoe overweegt het hof – gelet op het hiervoor overwogene – dat het dossier onvoldoende concrete informatie bevat omtrent (de aard van) het letsel, het gevolgde medische ingrijpen en het zicht op (volledig) herstel, zodat niet kan worden geconstateerd dat het ontstane letsel als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) moet worden gekwalificeerd. De verdachte zal daarom ook van het subsidiair tenlastegelegde worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging zaak B

De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het in zaak B onder 1 en 2 tenlastegelegde. Primair omdat het dossier onvoldoende bewijs bevat. Subsidiair omdat uit het aangetroffen bloedspoor van de verdachte niet per se de betrokkenheid van de verdachte bij de inbraak en diefstal blijkt: op basis van dit spoor kan niet worden vastgesteld dat de verdachte ín de woning van de aangeefster is geweest. Ook kan uit dit spoor niet worden afgeleid dat de verdachte de auto van aangeefster [slachtoffer 1] heeft gestolen.
Het hof overweegt als volgt.
Kort na de diefstal uit de woning van de aangeefster is op de deurklink van haar voordeur bloed aangetroffen met daarin een DNA-profiel dat overeenkomt met dat van de verdachte, met een matchkans die kleiner is dan één op één miljard. Het hof merkt dit aan als een daderspoor, nu kan worden vastgesteld dat de dader deze voordeur heeft gebruikt. De deur stond immers op een kier bij ontdekking van de inbraak door de aangeefster. Het daderspoor is op zichzelf beschouwd redengevend voor het bewijs dat de verdachte de inbraak heeft gepleegd. In een dergelijke situatie mag van de verdachte worden verwacht dat hij een aannemelijke verklaring geeft voor het aantreffen van zijn DNA op de plaats van het misdrijf. De verdachte heeft een dergelijke verklaring niet gegeven. Het hof komt dan ook tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde diefstal uit de woning. Het tenlastegelegde medeplegen kan niet worden vastgesteld.
Het hof gaat er daarbij vanuit dat ook de Louis Vuitton tas door de verdachte is weggenomen. Dat daarvan geen melding is gedaan direct na de diefstal, toen de aangifte ter plekke werd opgenomen, maakt dat niet anders. Het hof heeft geen aanleiding te twijfelen aan de lijst die kennelijk een aantal dagen later door aangeefster is ingevuld.
Verder laten de bewijsmiddelen zich bij gebreke van een verklaring van de verdachte bezwaarlijk anders uitleggen dan dat de verdachte niet alleen betrokken is geweest bij de inbraak in de woning, maar ook bij de diefstal van de auto van de aangeefster met behulp van de uit de woning weggenomen autosleutels, diezelfde nacht van de oprit. Het hof acht daarom ook het in zaak B onder 2 tenlastegelegde feit bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A meer subsidiair, zaak B, zaak C1 en zaak C2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A:
meer subsidiairhij op 3 oktober 2021 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [benadeelde 1] met een scherp voorwerp, in zijn borststreek, onder zijn oksel, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Zaak B:
1.
hij in de periode van 14 oktober 2020 tot en met 15 oktober 2020 te Alkmaar, in een woning, gelegen aan de [adres 2], alwaar verdachte zich buiten weten van de rechthebbende bevond, sleutels en een Louis Vuitton tas, die aan [slachtoffer 1] toebehoorden heeft weggenomen, met het oogmerk om zich die wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij in de periode van 14 oktober 2020 tot en met 15 oktober 2020 te Alkmaar, een personenauto (BMW), die aan [slachtoffer 1] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om zich deze wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen personenauto onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een autosleutel tot welk gebruik verdachte onbevoegd was;
Zaak C1:
hij op 27 juni 2021 te Alkmaar [benadeelde 2] heeft mishandeld door die [benadeelde 2] in zijn gezicht te stompen;
Zaak C2:
hij op 28 juli 2021 te Alkmaar, een PlayStation heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Hetgeen in zaak A, zaak B, zaak C1 en zaak C2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A, B, C1 en C2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Kwalificatie

Het in zaak A bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Het in zaak B onder 1 bewezenverklaarde levert op:
diefstal in een woning, door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt.
Het in zaak B onder 2 bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
Het in zaak C bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Het in de zaak met parketnummer 15-203092-21 bewezenverklaarde levert op:
opzetheling.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft subsidiair verzocht om de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging nu hij heeft gehandeld uit noodweer. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, in eerste instantie van eens anders lijf: de verdachte wilde een onbekend gebleven jongen helpen, die in elkaar werd geslagen door, onder anderen, aangever [benadeelde 1]. Vanaf het moment dat de verdachte bij het gevecht betrokken raakte, werd hij zelf door verschillende personen geslagen, geduwd en geschopt. Onttrekking aan die aanval was niet mogelijk. De raadsman is van mening dat het handelen van de verdachte voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat het beroep op noodweer moet worden verworpen. De verdachte heeft zich in een gevecht gemengd, waarbij hij mensen heeft geduwd en stekende bewegingen heeft gemaakt. De verdachte was aldus de agressor zodat hem geen beroep op noodweer toekomt.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is, volgens artikel 41, eerste lid, Sr, vereist dat de verdediging noodzakelijk is en gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf of eens anders lijf, eerbaarheid of goed.
Op de camerabeelden is te zien dat aangever [benadeelde 1] samen met een aantal anderen in gevecht raakt met een onbekend gebleven jongen. Die jongen geeft de eerste klap, maar wordt daarna hardhandig geslagen en geschopt door verschillende personen uit de groep waartoe [benadeelde 1] behoort, ook terwijl hij op de grond ligt. De verdachte springt er op een gegeven moment tussen, naar het lijkt – en het hof wil aannemen – om het gevecht te doen stoppen. Vervolgens is te zien dat de verdachte wordt belaagd door [benadeelde 1] en de groep waartoe hij behoort, waarna de verdachte [benadeelde 1] steekt.
Het hof is van oordeel dat de gedragingen van aangever [benadeelde 1] kunnen worden aangemerkt als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, eerst van het lichaam van de onbekend gebleven jongen. De verdachte mocht die jongen daartegen verdedigen. Vervolgens was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lichaam van de verdachte. Er was voor verdachte geen redelijke en reële mogelijkheid om zich aan de aanranding te onttrekken. De groep waartoe [benadeelde 1] behoorde was getalsmatig groter en stond om de verdachte heen en de geweldshandelingen volgden elkaar snel op. Verdediging was dus noodzakelijk.
Echter, de gekozen gedraging van verdachte als verdedigingsmiddel – het steken met een steekvoorwerp in het bovenlichaam van aangever [benadeelde 1] – staat naar het oordeel van het hof niet in redelijke verhouding tot de ernst van de aanranding. Immers, de aanranding bestond uit het slaan en duwen met blote handen of vuisten en was niet zo ernstig dat de verdachte zich met een steekwapen moest verdedigen. Daarbij komt dat de verdachte niet alleen was en hij hulp kon verwachten. Het hof oordeelt dan ook dat de verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden door in deze situatie een steekvoorwerp te pakken en daarmee [benadeelde 1] te steken. Aan de aan noodweer gestelde eis van proportionaliteit is niet voldaan.
Hetgeen door de verdediging is aangevoerd met betrekking tot het ‘wurgen’ van de verdachte en het in dat kader trekken aan en naar beneden houden van de capuchon van de verdachte kan niet tot een ander oordeel leiden, nu die handelingen zijn verricht na het steken door de verdachte.
Het beroep op noodweer wordt verworpen.
De verdachte is strafbaar, omdat ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in zaak A, B, C1 en C2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar, waarvan 2 jaar voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en onder dadelijk uitvoerbaar verklaarde bijzondere voorwaarden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A primair, zaak B, zaak C1 en zaak C2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar, waarvan 2 jaar voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De raadsman heeft verzocht om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die de duur van het voorarrest overschrijdt, nu de verdachte positieve ontwikkelingen heeft laten zien die zouden worden doorkruist in het geval hij terug naar de gevangenis zou moeten.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door op de openbare weg in een uitgaansgebied een jongeman in zijn bovenlichaam te steken. Het slachtoffer heeft hierdoor verwondingen, waaronder een klaplong, opgelopen en is hiervoor behandeld in het ziekenhuis. De verdachte heeft de lichamelijke integriteit van het slachtoffer hiermee ernstig geschonden. Door zijn handelen heeft de verdachte het gevoel van veiligheid van het slachtoffer aangetast. Bij het slachtoffer is naast het lichamelijk letsel een posttraumatische stressstoornis gediagnosticeerd naar aanleiding van het incident.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een woninginbraak, waarbij hij een tas, sleutels en – met een van de gestolen sleutels – vervolgens een personenauto heeft buitgemaakt. Door aldus te handelen heeft de verdachte niet alleen een inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van het slachtoffer, maar tevens een forse inbreuk gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer. Naast materiële schade en hinder voor de slachtoffers veroorzaken woninginbraken maatschappelijke onrust en brengen deze misdrijven gevoelens van grote onveiligheid teweeg, in dit geval te meer nu het slachtoffer thuis was en sliep ten tijde van de inbraak.
De verdachte heeft zich verder nog schuldig gemaakt aan een mishandeling waarbij hij in het uitgaansleven een man met één klap bewusteloos heeft geslagen. Ook dit feit is gepleegd aan de openbare weg terwijl meerdere omstanders er getuige van waren.
Ten slotte heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de heling van een PlayStation. Door zo te handelen houdt de verdachte de afzetmarkt voor gestolen goederen in stand.
Gelet op de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten kan als uitgangspunt alleen een forse gevangenisstraf als passende straf worden aangemerkt.
De verdachte is eerder onherroepelijk veroordeeld voor strafbare feiten. Omdat dit andersoortige feiten betreft zal het hof het strafblad van de verdachte niet strafverzwarend meewegen.
Aangaande de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft het hof onder andere kennisgenomen van de reclasseringsrapporten van 16 maart 2022, 25 januari 2024 en 15 juli 2024. Uit deze rapporten en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep blijkt dat er – reeds gedurende het voorarrest, maar vooral ook daarna – een kentering heeft plaatsgevonden in het leven van de verdachte. De verdachte is op 20 juni 2022 geschorst uit de voorlopige hechtenis en kwam toen onder toezicht van de reclassering te staan. Hij heeft zich naar de reclassering overwegend positief en meewerkend opgesteld. Hij bleek in staat om te luisteren naar de adviezen en daar actief mee aan de slag te gaan. Hij heeft een CoVa plus training met goed gevolg afgerond. Het reclasseringstoezicht is recent afgerond. Het door de reclassering geschetste positieve beeld ziet het hof tijdens het onderzoek ter zitting in hoger beroep bevestigd: de verdachte woont inmiddels met zijn vriendin en zoon in [adres 1] en werkt fulltime. De komst van zijn zoon heeft de verdachte naar eigen zeggen veel goeds gebracht. De verdachte richt zich op zijn gezin en is tevreden met het leven dat hij nu leidt. Zijn delictverleden ziet de verdachte als een afgesloten hoofdstuk.
De verdachte lijkt al met al veel te hebben geleerd de afgelopen jaren. Hoewel dit zonder meer positief is te noemen constateert het hof dat dit nog een prille ontwikkeling is. De verdachte staat pas sinds kort volledig op zijn eigen benen; toezicht en begeleiding door de reclassering is pas sinds 1 september 2024 volledig afgerond. Bovendien zijn de bewezenverklaarde misdrijven zo ernstig dat op zichzelf, zoals hiervoor is overwogen, de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur is aangewezen. Het hof is om die redenen van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een gevangenisstraf. Het hof zal echter een groot deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm opleggen, zodat de verdachte in deze zaak niet opnieuw gedetineerd raakt en hem de kans wordt gegeven de door hem ingeslagen weg te kunnen voortzetten. De forse voorwaardelijke gevangenisstraf fungeert tegelijkertijd ook als stok achter de deur, om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw enig strafbaar feit te plegen.
Gelet op het voorgaande acht het hof, alles afwegende een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 16 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.752,73, bestaande uit € 752,73 materiële schade en € 4.000,00 immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 3.252,73, bestaande uit € 752,73 materiële schade en € 2.500,00 immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen conform de beslissing van de rechtbank.
De raadsman van de verdachte heeft geen inhoudelijk verweer gevoerd ten aanzien van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden zoals gevorderd. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Op grond van artikel 6:106, eerste lid, sub b van het Burgerlijk Wetboek heeft degene die in
zijn of haar persoon is aangetast recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Van een dergelijke aantasting in de persoon is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij voldoende onderbouwd dat hij dergelijk letsel heeft opgelopen. Zo blijkt uit de door hem overgelegde stukken onder andere dat PTSS bij hem is gediagnosticeerd. Het hof acht vergoeding van de immateriële schade billijk en toewijsbaar tot een bedrag van € 2.500,00. Bij de slechts gedeeltelijk toewijzing van de immateriële schade heeft het hof rekening gehouden met de rol van de aangever in aanloop naar de vechtpartij met de verdachte.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 427,19, bestaande uit materiële schade (€ 42,19 taxi kosten en € 385,00 eigen risico zorgverzekering). De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 42,19. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen conform de beslissing van de rechtbank.
De raadsman van de verdachte heeft zich gerefereerd ten aanzien van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak C bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden voor zover het de gevorderde kosten voor de taxi betreft. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 300, 302, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15-267626-21 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15-267626-21 meer subsidiair, in de zaak met parketnummer 15-321516-21 onder 1 en 2, in de zaak met parketnummer 15-168854-21 en in de zaak met parketnummer 15-203092-21 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 15-267626-21 meer subsidiair, in de zaak met parketnummer 15-321516-21 onder 1 en 2, in de zaak met parketnummer 15-168854-21 en in de zaak met parketnummer 15-203092-21 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
16 (zestien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-267626-21 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.252,73 (drieduizend tweehonderdtweeënvijftig euro en drieënzeventig cent) bestaande uit € 752,73 (zevenhonderdtweeënvijftig euro en drieënzeventig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-267626-21 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.252,73 (drieduizend tweehonderdtweeënvijftig euro en drieënzeventig cent) bestaande uit € 752,73 (zevenhonderdtweeënvijftig euro en drieënzeventig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 42 (tweeënveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 3 oktober 2021.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-168854-21 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 42,19 (tweeënveertig euro en negentien cent) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2], ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-168854-21 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 42,19 (tweeënveertig euro en negentien cent) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 27 juni 2021.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. N. van der Wijngaart en mr. A.M. Kengen, in tegenwoordigheid van mr. S. Abelsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 september 2024.
mr. Van der Wijngaart en mr. Kengen zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.