ECLI:NL:GHAMS:2024:2630

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 juli 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
23-000596-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake milieuwetgeving en omgevingsvergunningen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, [verdachte] B.V., werd beschuldigd van het niet melden van een ongewoon voorval en het overtreden van voorschriften van de omgevingsvergunning, zoals vastgelegd in de Wet milieubeheer en het Activiteitenbesluit. De zaak betreft incidenten waarbij explosies plaatsvonden tijdens het gieten van slakken, een restproduct van staalproductie, en stofemissies die niet voldoende werden voorkomen. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van verschillende tenlasteleggingen, maar heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan het niet voorkomen van explosies en het niet melden van een ongewoon voorval. De rechtbank had eerder een voorwaardelijke geldboete opgelegd, maar het hof heeft de boete verhoogd naar € 25.000,00, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte onvoldoende maatregelen heeft genomen om de veiligheid te waarborgen en dat de controle op de naleving van de instructies niet adequaat was. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van bedrijven om te voldoen aan milieuwetgeving en omgevingsvergunningen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000596-22
Datum uitspraak: 19 juli 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Amsterdam van 25 februari 2022 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 81-256193-19 (zaak A) en 81-040580-21 (zaak B) tegen:
[verdachte] B.V.,
gevestigd te, [vestigingsplaats].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 juli 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis. Vervolgens is ook namens de verdachte hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de vertegenwoordiger van de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlasteleggingen

Gelet op de ter terechtzitting in eerste aanleg van 3 februari 2022 door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte, kort gezegd, ten laste gelegd:
Zaak A
  • feit 1: (opzettelijk) handelen in strijd met voorschriften 3.13.2 en 4.2.2 van de omgevingsvergunning op verschillende data in de periode van 23 juli 2018 tot en met 28 juli 2019, door op 28 juli 2019 niet te voorkomen dat er bij het gieten van slakken explosies plaatsvonden (voorschrift 3.13.2) en door op 13 februari 2019 de inrichting op locaties waar transport en opslag plaatsvond niet schoon te houden en te bevochtigen om stofemissie te voorkomen (voorschrift 4.2.2);
  • feit 2 primair:(opzettelijk) handelen in strijd met artikel 3.32 van het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit) op verschillende data in de periode van 2 juli 2018 tot en met 13 februari 2019, door bij de op- en overslag van slakken niet zoveel mogelijk te voorkomen dat stofverspreiding optrad en/of verontreiniging van de omgeving niet zoveel mogelijk werd beperkt;
  • feit 2 subsidiair:(opzettelijk) handelen in strijd met voorschrift 4.2.4 van de omgevingsvergunning op verschillende data in de periode van 2 juli 2018 tot en met 13 februari 2019, door niet te voorkomen dat er, wanneer er bij de opslag van slakken handelingen plaatsvonden, geen visueel waarneembare stofemissies plaatsvonden;
  • feit 3: opzettelijk handelen in strijd met artikel 17.2 van de Wet milieubeheer op 23 juli 2018, door het opzettelijk niet melden van een ongewoon voorval;
Zaak B
  • feit 1:(opzettelijk) handelen in strijd met voorschrift 4.2.2 van de omgevingsvergunning op 11 mei 2020, door de inrichting op locaties waar transport en opslag plaatsvond niet schoon te houden en te bevochtigen om stofemissie te voorkomen;
  • feit 2 primair:(opzettelijk) handelen in strijd met artikel 3.32 van het Activiteitenbesluit op 11 mei 2020, door bij de op- en overslag van slakken niet zoveel mogelijk te voorkomen dat stofverspreiding optrad en/of verontreiniging van de omgeving niet zoveel mogelijk werd beperkt;
  • feit 2 subsidiair:(opzettelijk) handelen in strijd met voorschrift 4.2.4 van de omgevingsvergunning op 11 mei 2020, door niet te voorkomen dat er, wanneer er bij de opslag van slakken handelingen plaatsvonden, geen visueel waarneembare stofemissies plaatsvonden.
De tekst van de volledige (gewijzigde) tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit arrest. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt dan de rechtbank.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Met de rechtbank stelt het hof het volgende vast. Op grond van artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) geldt voor de strafvervolging van overtredingen een verjaringstermijn van drie jaren en voor de strafvervolging van misdrijven een verjaringstermijn van minimaal zes jaren. De verjaringstermijn vangt aan op de dag na die waarop het strafbare feit is gepleegd (artikel 71 Sr). Elke daad van vervolging doet de verjaring stuiten (artikel 72 Sr). Een daad van vervolging kan zijn het uitbrengen van de dagvaarding, waarbij niet is vereist dat de dagvaarding is betekend.
Aangezien de dagvaarding in zaak A is uitgebracht op 14 oktober 2021 zijn alle tenlastegelegde overtredingen van vóór 14 oktober 2018 verjaard. Dit betekent dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging van de in zaak A onder 1 en 2 primair en subsidiair tenlastegelegde overtredingen van 2 juli 2018 en 23 juli 2018.

Beoordeling van het bewijs

Inleiding
[verdachte] B.V. (hierna: [verdachte]) exploiteert een inrichting op het industrieterrein van [bedrijf 1] in [adres]. In de inrichting van [verdachte] worden van [bedrijf 1] afkomstige ‘slakken’ verwerkt. Slak is een restproduct van de staalproductie; het wordt in zogeheten pannen per spoor vanaf [bedrijf 1] naar het terrein van [verdachte] getransporteerd. In de inrichting van [verdachte] wordt het vloeibare slak, dan met een temperatuur van 1.000 à 1.500 graden Celsius in slakputten gekiept en daarin afgekoeld tot gestolde vaste slak. Deze gestolde slak, waarvan grotere brokken ‘beren’ worden genoemd, heeft nog steeds een temperatuur van 300 à 500 graden Celsius, wordt vervolgens uit de slakputten verwijderd (‘uitgegraven’) en op het terrein van [verdachte] verder verwerkt.
Aan (de voorganger van) [verdachte] is bij beschikking van 10 februari 2009 door het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland een omgevingsvergunning op grond van de Wet milieubeheer verleend ten behoeve van de inrichting in Velsen-Noord (hierna: de omgevingsvergunning). Aan de omgevingsvergunning zijn voorschriften verbonden. Voorschrift 3.13.2 luidt: “Bij het gieten van slakken moet worden voorkomen dat er explosies plaatsvinden.” Voorschrift 4.2.2 luidt: “De inrichting moet op locaties waar transport plaatsvindt en waar opslag plaatsvindt schoon worden gehouden en indien nodig bevochtigd om stofemissie te voorkomen.”
Bij besluit van 17 mei 2010 heeft het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland een extra voorschrift, genummerd 4.2.4, aan de vergunning verbonden. Dit voorschrift luidt: “Wanneer er bij een opslag van slakken handelingen plaatsvinden zoals het opbrengen, verwijderen en transporteren van slakken mag er vanaf 2 meter van deze opslag geen visueel waarneembare stofemissie plaatsvinden.”
Het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland heeft [verdachte] verschillende dwangsommen opgelegd, kort gezegd om te bewerkstelligen dat op grond van – onder meer – vergunningsvoorschrift 4.2.4 geen ontoelaatbare stofemissies meer zouden plaatsvinden bij het kiepen van slakken in de slakputten. [verdachte] is in beroep gegaan tegen de opgelegde dwangsommen.
De afdeling rechtspraak van de Raad van State (hierna: RvS) heeft bij uitspraak van 12 januari 2022 bepaald dat de dwangsommen ten onrechte zijn opgelegd. [1] De RvS overwoog dat in de slakputten een deel van het productieproces van [verdachte] plaatsvindt en dat de slakputten daarom als installaties moeten worden aangemerkt en niet als opslag. Het kiepen van slakken in een slakput moet daarom niet worden aangemerkt als een handeling bij opslag. Dit betekent dat het vergunningsvoorschrift 4.2.4 niet van toepassing is op het kiepen van slakken in de slakputten.
Zaak A feit 1 – incident 13 februari 2019
[verdachte] wordt ervan beschuldigd (opzettelijk) voorschrift 4.2.2 van de omgevingsvergunning te hebben overtreden, door op 13 februari 2019 de inrichting op locaties waar transport en opslag plaatsvond niet afdoende schoon te houden en te bevochtigen om stofemissie te voorkomen.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van dit incident. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het verplaatsen van de in de slakput opgeslagen beren en andere slak naar een berg met slakken en/of beren, niet anders dan als opslag kan worden beschouwd. De activiteiten van [verdachte] – het afkoelen, kleiner maken en zeven tot fracties van verschillende omvang van de slakken en beren en het vervolgens op transport zetten daarvan – valt volgens de advocaat-generaal niet onder een productieproces, zodat de feitelijke functie van [verdachte] opslag en overslag betreft.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken ten aanzien van het incident van 13 februari 2019, omdat voorschrift 4.2.2 van de omgevingsvergunning – gelet op de eerdergenoemde uitspraak van de Raad van State – niet ziet op de slakputten. Het gieten, koelen en ontgraven van slakken in en uit slakputten moet worden gezien als handelingen binnen het productieproces van [verdachte], waardoor de slakputten geen op- of overslaglocatie zijn. Daarnaast dient de verdachte ten aanzien van dit incident te worden vrijgesproken omdat het bewijs dat het daadwerkelijk om een stofemissie ging, ontbreekt.
Oordeel van het hof
Het dossier bevat een getuigenverklaring van de toezichthouder, een aanvullend proces-verbaal van bevindingen van de toezichthouder en een filmopname. De toezichthouder heeft verklaard dat hij stofemissies heeft waargenomen. In het aanvullend proces-verbaal van bevindingen is opgenomen dat de toezichthouder een wolk zag ontstaan en dat het hem bekend is dat de visueel zichtbare grijs gekleurde wolk visueel zichtbare stof betrof.
Het hof is van oordeel dat overtreding van de (vergunnings)voorschriften bij het betreffende incident niet kan worden bewezen. De toezichthouder heeft weliswaar verklaard dat er stof te zien is, maar niet uitgewerkt is op grond waarvan deze constatering is gedaan. Hetzelfde geldt voor hetgeen de toezichthouder in het aanvullend proces-verbaal van bevindingen heeft opgenomen. Daarnaast kan het hof op basis van zijn eigen waarneming niet vaststellen dat op de filmopname van 13 februari 2019 een stofemissie te zien is. Nu het hof dat niet kan vaststellen, komt het niet toe aan de beoordeling of het nodig was de locaties waar transport en opslag plaatsvond (beter) schoon te houden of te bevochtigen. Ook komt het hof niet toe aan de beoordeling of voorschrift 4.2.2 op deze situatie van toepassing is. Het hof zal de verdachte van het feit met betrekking tot het incident op 13 februari 2019 vrijspreken.
Zaak A feit 1 – incident 28 juli 2019
In zaak A feit 1 wordt [verdachte] tevens ervan beschuldigd (opzettelijk) te hebben gehandeld in strijd met voorschrift 3.13.2 van de omgevingsvergunning, door op 28 juli 2019 niet te voorkomen dat bij het kiepen van slakken in een slakput, explosies plaatsvonden.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van dit incident.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van dit incident heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat – gelet op de werkinstructies en de handhaving daarvan en op het feit dat het een incidentele menselijke fout betrof – niet kan worden gezegd dat de verdachte de explosie niet heeft getracht te voorkomen. Daarnaast kunnen, al zou de kraanmachinist (voorwaardelijk) opzet op het veroorzaken van de explosie hebben gehad of voor hem sprake zou zijn van de niet-opzettelijke overtredingsvariant, de gedragingen van de kraanmachinist niet aan de verdachte worden toegerekend omdat niet is gehandeld in de sfeer van [verdachte].
Oordeel van het hof
Uit de bewijsmiddelen volgt dat op 28 juli 2019 bij het gieten van slakken een explosie heeft plaatsgevonden, doordat vloeibare, hete convertorslak in contact is gekomen met water. Dit is feitelijk gedaan door de kraanmachinist die slakken aan het gieten was. Daarbij heeft deze machinist kennelijk de werkinstructie zich ervan te vergewissen dat de put voor het gieten droog en schoon is, niet of niet voldoende nageleefd.
Het hof is van oordeel dat deze gedraging van de kraanmachinist in redelijkheid aan [verdachte] kan worden toegerekend, omdat het niet voorkomen van een explosie bij het gieten van slakken heeft plaatsgevonden en is verricht in de sfeer van deze rechtspersoon. Het gieten van slakken door de kraanmachinist, die werkzaam was voor [verdachte], past in de normale bedrijfsvoering van [verdachte] en is de rechtspersoon dienstig geweest. Dat het niet in [verdachte]’s belang was de werkinstructies niet (voldoende) na te leven, is voor het antwoord op de vraag of de gedraging is verricht in de sfeer van de rechtspersoon niet doorslaggevend.
Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat [verdachte] opzet heeft gehad op het niet voorkomen van de explosie. In het economisch strafrecht moet de term opzet worden uitgelegd als kleurloos opzet. Dit betekent dat het opzet alleen gericht moet zijn op de verweten gedraging, en niet op de wederrechtelijkheid ervan. De kraanmachinist heeft, door bij het gieten van de slakken vloeibare convertorslakken in contact te brengen met water waardoor de explosie plaatsvond, opzettelijk niet voldaan aan de werkinstructie en ook niet aan voorschrift 3.13.2 van de omgevingsvergunning. Ook dit opzet moet aan de verdachte worden toegerekend. Het incident van 13 februari 2019, opzettelijk begaan, kan wettig en overtuigend worden bewezen. Het verweer van de verdediging, dat voorschrift 3.13.2. een inspanningsverplichting zou zijn, kan niet worden gevolgd. De duidelijke bewoordingen van het voorschrift, dat moet worden voorkomen dat explosies plaatsvinden, staat aan deze uitleg in de weg.
Zaak A feit 2 primair en subsidiair
[verdachte] wordt er primair van beschuldigd op 15 en 23 november 2019, 18 januari 2019 en 13 februari 2019 (opzettelijk) in strijd met artikel 3.32 van het Activiteitenbesluit milieubeheer te hebben gehandeld, door bij de op- en overslag van slakken niet zoveel mogelijk te voorkomen dat stofverspreiding optrad en de verontreiniging van de omgeving niet zoveel mogelijk werd beperkt. Subsidiair wordt [verdachte] ervan beschuldigd op genoemde data (opzettelijk) in strijd met voorschrift 4.2.4 van de omgevingsvergunning te hebben gehandeld, door niet te voorkomen dat er, wanneer er bij de opslag van slakken handelingen plaatsvonden, visueel waarneembare stofemissies plaatsvonden.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het in zaak A onder 2 primair tenlastegelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de activiteiten van [verdachte] niet onder een productieproces vallen, zodat de feitelijke functie van [verdachte] opslag en overslag betreft.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van zaak A feit 2 subsidiair bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat voorschrift 4.2.4 van de omgevingsvergunning – gelet op uitspraak van de RvS – niet ziet op de slakputten. Omdat artikel 3.32 van het Activiteitenbesluit ook niet op de slakputten ziet, dient de verdachte ook ten aanzien van zaak A feit 2 primair te worden vrijgesproken.
Oordeel van het hof
Het hof stelt vast dat het Activiteitenbesluit milieubeheer noch de omgevingsvergunning de termen ‘opslag’ en ‘overslag’ definiëren. Het hof sluit zich evenals de rechtbank aan bij de eerdergenoemde uitspraak van de RvS, waarin is geoordeeld dat de slakputten als installaties moeten worden aangemerkt en niet als opslagen. De omschreven handelingen in de tenlastelegging op dit punt, zoals het gieten van hete slak en het laten afkoelen daarvan, vinden niet (louter) plaats in het kader van het ‘opslaan’ van goederen. Dit zijn handelingen die verband houden met het productieproces van de verdachte.
Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat van ‘overslaan’ evenmin sprake is. Het hof volgt de definitie van de term overslag die te vinden is op de website van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, specifiek over het Activiteitenbesluit, waarnaar de verdediging in dit verband ook heeft verwezen en die luidt: “Overslag is te beschouwen als een handeling binnen het transportproces tussen een onderneming en een andere partij (onderneming of particulier).” [2] Van een transportproces tussen twee verschillende partijen is bij de tenlastegelegde gedragingen, zoals het kiepen van slakken in de slakputten, geen sprake.
De onder zaak A feit 2 tenlastegelegde emissies zouden zich alle hebben voorgedaan bij werkzaamheden in of ter hoogte van de slakputten en (dus) niet bij op- of overslag van goederen. Dit betekent dat niet kan worden bewezen dat de handelingen bij de incidenten van feit 2 primair en subsidiair handelingen zijn waarbij goederen werden op- of overgeslagen. Daarmee kunnen de feiten zoals onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegd, niet worden bewezen.
Zaak A feit 3
[verdachte] wordt ervan beschuldigd opzettelijk niet aan de aangewezen autoriteit te hebben gemeld dat op 23 juli 2018 sprake was van een ongewoon voorval als bedoeld in artikel 17.1 van de Wet milieubeheer, te weten een steekvlam gevolgd door een rookwolk tijdens het uitgieten van slakken.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van dit feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet op de gedraging, te weten het niet melden van een ongewoon voorval.
Oordeel van het hof
Uit de bewijsmiddelen volgt dat op 23 juli 2018 een ongewoon voorval heeft plaatsgevonden en dat dit voorval niet is gemeld. Dit niet melden kan in redelijkheid aan [verdachte] worden toegerekend, omdat het (niet) melden van een voorval waartoe de vennootschap verplicht is, een gedraging is die past binnen de normale bedrijfsvoering van deze rechtspersoon.
Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat [verdachte] opzet heeft gehad op het niet melden van het ongewoon voorval. Zoals hiervoor vermeld moet in het economisch strafrecht de term opzet worden uitgelegd als kleurloos opzet. Dit betekent dat het opzet alleen gericht moet zijn op de verweten gedraging, en niet op de wederrechtelijk ervan. Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte, al dan niet ten gevolge van een communicatiestoornis, niet heeft voldaan aan haar wettelijke plicht. Het in zaak A onder 3 tenlastegelegde, opzettelijk begaan, kan wettig en overtuigend worden bewezen.
Zaak B feit 1
De beschuldiging houdt in dat [verdachte] op 11 mei 2020 (opzettelijk), in strijd met voorschrift 4.2.2 van de omgevingsvergunning, de inrichting op locaties waar transport en opslag plaatsvond niet heeft schoon gehouden en bevochtigd om stofemissie te voorkomen.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van dit feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat voorschrift 4.2.2 van de omgevingsvergunning, gelet op de eerdergenoemde uitspraak van de RvS, niet ziet op de slakputten. Dat geldt zowel voor de emissie die om 09:06 uur is gezien als voor de emissies die op 08:03/08:10 uur zijn waargenomen. Daarnaast kan ten aanzien van de emissies die om 08:03/08:10 uur zijn waargenomen zonder nader bewijs in de vorm van filmopnamen, andere verklaringen of stukken waaruit de exacte activiteiten en locatie kunnen worden bepaald, niet worden vastgesteld dat sprake was van een (transport- of) opslaglocatie zoals bedoeld in voorschrift 4.2.2 van de omgevingsvergunning. Indien het hof van oordeel is dat de emissies die om 08:03/08:10 uur zijn waargenomen wel op een transport- of opslaglocatie hebben plaatsgevonden, dan is geen sprake van een overtreding van voornoemd voorschrift omdat de verdachte zich voldoende heeft ingespannen om de emissies te voorkomen.
Oordeel van het hof
Het dossier bevat getuigenverklaringen van twee toezichthouders, waarin zij hebben verklaard dat zij omstreeks 08:30/08:10 uur – buiten de slakputten, bij de opslaghoop met ‘beren’ – stofemissies hebben gezien. Daarnaast hebben zij omstreeks 09:06 uur gezien dat er bij het ontgraven van de slakputten een stofemissie plaatsvond. Het dossier bevat daarnaast een filmopname die betrekking heeft op het incident van 09:06 uur.
Het hof is van oordeel dat zowel het incident van 09:06 uur als de incidenten van 08:03/08:10 uur niet kunnen worden bewezen. Ook hier geldt dat door de toezichthouders niet is uitgewerkt op grond waarvan de constateringen dat er stof(emissie) is gezien, zijn gedaan. Daarnaast kan het hof ten aanzien van het incident van 09:06 uur niet op basis van eigen waarneming vaststellen dat op de filmopname een stofemissie te zien is. Nu dat niet kan worden vastgesteld, komt het hof niet toe aan de beoordeling of het nodig was de locaties waar transport en opslag plaatsvonden te bevochtigen. Ook komt het hof niet toe aan de beoordeling of voorschrift 4.2.2 op deze situatie van toepassing is. Het hof zal de verdachte van dit feit vrijspreken.
Zaak B feit 2 primair en subsidiair
[verdachte] wordt er primair van beschuldigd op 11 mei 2020 (opzettelijk) in strijd met artikel 3.32 van het Activiteitenbesluit te hebben gehandeld, door bij de op- en overslag van slakken (meer specifiek bij het verplaatsen van slakken uit een zogeheten steambox), niet zoveel mogelijk te voorkomen dat stofverspreiding optrad en de verontreiniging van de omgeving niet zoveel mogelijk werd beperkt. Subsidiair wordt [verdachte] ervan beschuldigd (opzettelijk) in strijd met voorschrift 4.2.4 van de omgevingsvergunning te hebben gehandeld door niet te voorkomen dat er, wanneer er bij de opslag van slakken handelingen plaatsvonden, geen visueel waarneembare stofemissies plaatsvonden.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het in zaak B onder 2 (het hof begrijpt: 2 primair) tenlastegelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van zaak B feit 2 subsidiair bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat voorschrift 4.2.4 van de omgevingsvergunning niet ziet op de slakputten. Omdat artikel 3.32 van het Activiteitenbesluit ook niet op de slakputten ziet, dient de verdachte ook ten aanzien van zaak B feit 2 primair te worden vrijgesproken.
Oordeel van het hof
Het hof verwijst naar hetgeen in zaak A bij de feiten 2 primair en subsidiair is overwogen omtrent opslag en overslag. De tenlastegelegde handeling, te weten het verplaatsen van slakken uit een zogeheten steambox, houdt verband met het productieproces van de verdachte en niet (alleen) met de op- of overslag van goederen. Het hof zal de verdachte van deze feiten vrijspreken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A
feit 1
zij op 28 juli 2019 te Velsen-Noord opzettelijk heeft gehandeld in strijd met een voorschrift van de omgevingsvergunning van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland, afgegeven op 13 februari 2009, onder kenmerk 2009-2963, welk voorschrift betrekking had op activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, te weten het in werking hebben van een inrichting aan [vestigingsplaats], immers werd in strijd met voorschrift 3.13.2 van de vergunning van 13 februari 2009 niet voorkomen dat er bij het gieten van slakken explosies plaatsvonden op 28 juli 2019;
feit 3
zij op 23 juli 2018 te Velsen-Noord, als degene die een inrichting als bedoeld in artikel 1.1 Wet milieubeheer (aan [vestigingsplaats]) dreef, waarin zich op 23 juli 2018 omstreeks 15:46 uur een ongewoon voorval als bedoeld in artikel 17.1 van de Wet milieubeheer voordeed of heeft voorgedaan, te weten een steekvlam gevolgd door een rookwolk tijdens het uitgieten van rozaslakken, opzettelijk, dat voorval niet zo spoedig mogelijk heeft gemeld aan de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied.
Hetgeen in zaak A onder 1 en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. Datzelfde geldt voor hetgeen haar in zaak A onder 2 en in zaak B is tenlastegelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals weergegeven in de bij dit arrest gevoegde bijlage II.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A onder 1 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2.3, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.
Het in zaak A onder 3 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 17.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdediging heeft bepleit dat de verdachte geen enkel verwijt gemaakt kan worden van het voorval van 28 juli 2019 (zaak A, feit 1). Het betrof een feit dat een incidentele menselijke fout betrof.
Het hof overweegt dat de verdediging er aan voorbij gaat dat de verdachte moet controleren dat instructies om explosies te voorkomen door haar werknemers worden nageleefd. De controle hierop is onvoldoende gebleken. De verdachte had op dit vlak meer inspanningen kunnen en moeten verrichten. Van afwezigheid van alle schuld is dan ook geen sprake.
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in zaak A onder 1 en 3 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De economische kamer van de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A onder 1 ten aanzien van het incident van 28 juli 2019 impliciet subsidiair (overtreding) bewezenverklaarde veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke geldboete van € 5.000,00.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A onder 1, 2 primair en 3 en in zaak B onder 1 en 2 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 250.000,00. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte pas na veel overtredingen maatregelen heeft genomen, dat de stofwolken gevaarlijk zijn voor de gezondheid van de werknemers en de omwonenden en dat de verdachte vooral heeft gehandeld vanuit haar eigen commerciële belangen en winstbejag. Door het opleggen van een zwaardere straf dan de rechtbank wordt duidelijk gemaakt dat in het vervolg beter moet worden opgelet om te voorkomen dat in de bedrijfsvoering dingen misgaan.
De raadsvrouw heeft verzocht, indien het hof tot een veroordeling komt, rekening te houden met de omstandigheid dat [verdachte] diverse stofbeperkende maatregelen heeft genomen waardoor het aantal meldingen en de geconstateerde overtredingen inmiddels minimaal is en [verdachte] niet meer onder verscherpt toezicht staat. Daarnaast is [verdachte] niet eerder veroordeeld voor een strafbaar feit en heeft de strafrechtelijke vervolging diepe (financiële) sporen achtergelaten.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
[verdachte] heeft zich op 23 juli 2018 schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 17.2 van de Wet milieubeheer, door het niet melden van een ongewoon voorval als bedoeld in artikel 17.1 van de Wet milieubeheer. Dit betreft een ernstige nalatigheid, nu daarmee het bevoegd gezag de mogelijkheid is ontnomen tijdig zelf waarnemingen te doen met betrekking tot dit incident en eventueel maatregelen te nemen. Daarnaast heeft [verdachte] zich op 29 juli 2019 schuldig gemaakt aan een overtreding van een voorschrift van de omgevingsvergunning, door niet te voorkomen dat bij het gieten van slakken een explosie plaatsvond. [verdachte] had op grond van de vergunning haar bedrijfsproces zodanig moeten organiseren dat een dergelijke explosie niet kon plaatsvinden.
Tegelijkertijd veroordeelt het hof de verdachte voor veel minder feiten dan waarop de advocaat-generaal haar strafeis baseert. Gezien de draagkracht van de verdachte, die deel uitmaakt van een Amerikaans concern met internationale activiteiten en een groepsomzet over 2022 van bijna 1,9 miljard US Dollar, acht het hof een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in hoger beroep is overschreden met ruim vier maanden. Het hof volstaat met de vaststelling van deze overschrijding, mede omdat de verdachte een rechtspersoon is en alleen een geldboete wordt opgelegd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 51 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 17.2 van de Wet milieubeheer en artikel 2.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte in zaak A onder 1 en 2 primair en subsidiair ten aanzien van de tenlastegelegde overtredingen op 2 juli 2018 en
23 juli 2018.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 ten aanzien van het incident van 13 februari 2019 en 2 primair en subsidiair, en in zaak B onder 1 en 2 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 ten aanzien van het incident van 28 juli 2019 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A onder 1 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro).
Dit arrest is gewezen door de economische kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. J.L. Bruinsma en mr. R.D. van Heffen, in tegenwoordigheid van mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 juli 2024.
Mr. J.L. Bruinsma is verhinderd dit arrest te ondertekenen.
BIJLAGE I

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Zaak A
feit 1
zij op of omstreeks 23 juli 2018 en/of 15 en/of 23 november 2018 en/of 18 januari 2019 en/of 13 februari 2019 en/of 23 juli 2019 en/of 28 juli 2019, in elk geval in of omstreeks de periode van 2 juli 2018 tot en met 28 juli 2019 te Velsen-Noord, al dan niet opzettelijk, (telkens) heeft gehandeld in strijd met een of meer voorschrift(en) van de omgevingsvergunning van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland, afgegeven op 13 februari 2009, onder kenmerk 2009-2963, zoals gewijzigd (met betrekking tot onder meer voorschrift 4.2.4) bij besluit van 17 mei 2010, onder kenmerk 2010-28589, welk(e) voorschrift(en) betrekking had(den) op activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, te weten het in werking hebben van een inrichting aan de [vestigingsplaats], immers
werd in strijd met voorschrift 3.13.2 (van de vergunning van 13 februari 2009) niet voorkomen dat er bij het gieten van slakken explosies plaatsvonden (op 28 juli 2019); en/of
werd in strijd met voorschrift 4.2.2 (van de vergunning van 13 februari 2009) de inrichting op locaties waar transport plaatsvond en waar opslag plaatsvond niet schoon gehouden en - indien nodig - bevochtigd om stofemissie te voorkomen (op 13 februari 2019);
feit 2 primair
zij op of omstreeks 2 en/of 23 juli 2018 en/of 15 en/of 23 november 2018 en/of 18 januari 2019 en/of 13 februari 2019, in elk geval in of omstreeks de periode van 2 juli 2018 tot en met 13 februari 2019 te Velsen-Noord, binnen haar inrichting gelegen aan de [vestigingsplaats], als degene die een inrichting waar slakken afkomstig van [bedrijf 1] B.V. worden ontvangen en/of verwerkt, althans een inrichting als bedoeld in categorie 28 van het Besluit omgevingsrecht, zijnde een inrichting van het type C, als bedoeld in artikel 1.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, dreef, al dan niet opzettelijk,
(telkens) slakken, althans goederen, in de buitenlucht heeft op- of overgeslagen terwijl niet zoveel mogelijk werd voorkomen dat stofverspreiding optrad die op een afstand van meer dan 2 meter van de bron met het blote oog waarneembaar was en/of slakken, althans goederen, in de buitenlucht heeft op- of overgeslagen terwijl verontreiniging van de omgeving niet zoveel mogelijk werd beperkt, immers
werd een put ontgraven waarin (converter)slakken waren gestort, waarbij stofverspreiding optrad, die (naar schatting) op een afstand van 20 meter, in elk geval op een afstand van meer dan 2 meter van de bron met het blote oog waarneembaar was en/of vervolgens verwaaide over en/of neersloeg op het terrein en/of in de omgeving (op 2 juli 2018); en/of
ontstond tijdens het uitgieten van (roza)slakken een steekvlam, gevolgd door een rookwolk, waarbij stofverspreiding optrad, die (naar schatting) op een afstand van tientallen meters, in elk geval op een afstand van meer dan 2 meter van de bron met het blote oog waarneembaar was en/of vervolgens verwaaide over en/of neersloeg op het terrein en/of in de omgeving (op 23 juli 2018); en/of
werd ter hoogte van de slakkenputten een pan met hete vloeibare slakken leeggegoten in een slakkenput, waarbij het restant van de inhoud van die pan door middel van stoten tegen een (beton)blok en (vervolgens) kiepen van dat restant, in die slakkenput werd gegoten en/of gebracht, waarbij stofverspreiding optrad, die (naar schatting) op een afstand van 20 meter, in elk geval op een afstand van meer dan 2 meter van de bron met het blote oog waarneembaar was en/of vervolgens verwaaide over en/of neersloeg op het terrein en/of in de omgeving (op 15 november 2018); en/of
werden slakken opgepakt en/of getransporteerd door middel van een bandenshovel, waarbij stofverspreiding optrad, die (naar schatting) op een afstand van 50 meter, in elk geval op een afstand van meer dan 2 meter van de bron met het blote oog waarneembaar was en/of vervolgens verwaaide over en/of neersloeg op het terrein en/of in de omgeving (op 23 november 2018); en/of
werd ter hoogte van de slakkenputten een pan met hete vloeibare slakken leeggegoten in de slakkenput, waarbij het restant van de inhoud van die pan door middel van stoten tegen een (beton)blok en (vervolgens) kiepen van dat restant, in die slakkenput werd gegoten en/of gebracht, waarbij stofverspreiding optrad, die (naar schatting) op een afstand van 15 meter, in elk geval op een afstand van meer dan 2 meter van de bron met het blote oog waarneembaar was en/of vervolgens verwaaide over en/of neersloeg op het terrein en/of in de omgeving (op 23 november 2018); en/of
werden slakken verwijderd en/of getransporteerd door middel van een bandenshovel, waarbij stofverspreiding optrad, die (naar schatting) op een afstand van tientallen meters, in elk geval op een afstand van meer dan 2 meter van de bron met het blote oog waarneembaar was en/of vervolgens verwaaide over en/of neersloeg op het terrein en/of in de omgeving (op 18 januari 2019); en/of
werden ter hoogte van de slakkenputten slakken opgepakt en/of getransporteerd en/of gestort (bij een berg zogenaamde “beren”, zijnde restanten en/of laatste deel slakken uit de slakken pan) door middel van een bandenshovel, waarbij stofverspreiding optrad, die (naar schatting) op een afstand van 35 meter, in elk geval op een afstand van meer dan 2 meter van de bron met het blote oog waarneembaar was en/of vervolgens verwaaide over en/of neersloeg op het terrein en/of in de omgeving (op 13 februari 2019);
feit 2 subsidiair
zij op of omstreeks 2 juli 2018 en/of 23 juli 2018 en/of 15 en/of 23 november 2018 en/of 18 januari 2019 en/of 13 februari 2019, in elk geval in of omstreeks de periode van 2 juli 2018 tot en met 28 juli 2019 te Velsen-Noord, al dan niet opzettelijk, (telkens) heeft gehandeld in strijd met een of meer voorschrift(en) van de omgevingsvergunning van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland, afgegeven op 13 februari 2009, onder kenmerk 2009-2963, zoals gewijzigd (met betrekking tot onder meer voorschrift 4.2.4) bij besluit van 17 mei 2010, onder kenmerk 2010-28589, welk(e) voorschrift en) betrekking had(den) op activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, te weten het in werking hebben van een inrichting aan de [vestigingsplaats], immers
werd in strijd met voorschrift 4.2.4 (van de vergunning van 17 mei 2010) niet voorkomen dat, wanneer er bij een opslag van slakken handelingen plaatsvonden, zoals het opbrengen en/of verwijderen en/of transporteren van slakken, er vanaf 2 meter van deze opslag geen visueel waarneembare stofemissie(s) plaatsvond(en) (op 2 juli 2018 en/of 23 juli 2018 en/of 15 november 2018 en/of 23 november 2018 en/of 18 januari 2019 en/of 13 februari 2019);
feit 3
zij op of omstreeks 23 juli 2018 te Velsen-Noord, als degene die een inrichting als bedoeld in artikel 1.1 Wet milieubeheer (aan [vestigingsplaats]) dreef, waarin zich op 23 juli 2018 (omstreeks 15:46 uur) een ongewoon voorval als bedoeld in artikel 17.1 van de Wet milieubeheer voordeed of heeft voorgedaan, te weten een steekvlam gevolgd door een rookwolk tijdens het uitgieten van (roza)slakken, opzettelijk, dat voorval niet zo spoedig mogelijk heeft gemeld aan de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied, althans aan het bestuursorgaan dat bevoegd was een omgevingsvergunning voor die inrichting te verlenen, dan wel ingevolge artikel 8.41, tweede lid, onder a van de Wet milieubeheer, het orgaan waaraan de melding werd gericht dan wel, in andere gevallen, aan burgemeester en wethouders;
Zaak B
feit 1
zij op of omstreeks 11 mei 2020 te Velsen-Noord, gelegen in de gemeente Velsen, al dan niet opzettelijk heeft gehandeld in strijd met een of meer voorschrift(en) van de omgevingsvergunning van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland, afgegeven op 13 februari 2009, onder kenmerk 2009-2963, zoals gewijzigd (met betrekking tot onder meer voorschrift 4.2.4) bij besluit van 17 mei 2010, onder kenmerk 2010-28589, welk(e) voorschrift(en) betrekking had(den) op activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, te weten het in werking hebben van een
inrichting aan de [vestigingsplaats], immers werd in strijd met voorschrift 4.2.2 (van de vergunning van 13 februari 2009) de inrichting op locaties waar transport plaatsvond en waar opslag plaatsvond niet schoon gehouden en - indien nodig - bevochtigd om stofemissie te voorkomen;
feit 2 primair
zij op of omstreeks 11 mei 2020 te Velsen-Noord, gelegen in de gemeente Velsen, binnen haar inrichting gelegen aan de [vestigingsplaats], als degene die een inrichting waar slakken afkomstig van [bedrijf 1] B.V. worden ontvangen en/of verwerkt, althans een inrichting als bedoeld in categorie 28 van het Besluit omgevingsrecht, zijnde een inrichting van het type C, als bedoeld in artikel 1.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, dreef, al dan niet opzettelijk,
slakken, althans goederen, in de buitenlucht heeft op- of overgeslagen terwijl niet zoveel mogelijk werd voorkomen dat stofverspreiding optrad die op een afstand van meer dan 2 meter van de bron met het blote oog waarneembaar was en/of
slakken, althans goederen, in de buitenlucht heeft op- of overgeslagen terwijl verontreiniging van de omgeving niet zoveel mogelijk werd beperkt, immers werd één of meermalen met een shovel op het terrein van verdachte, één of meer schep(pen) slakken genomen vanuit een zogenoemde steambox en (vervolgens) omhoog gebracht waarbij stofverspreiding optrad, die (naar schatting) op een afstand van 25 meter, in elk geval op een afstand van meer dan 2 meter van de bron met het blote oog waarneembaar was en/of vervolgens verwaaide over en/of neersloeg op het terrein en/of in de omgeving;
feit 2 subsidiair
zij op of omstreeks 11 mei 2020 te Velsen-Noord, gelegen in de gemeente Velsen, al dan niet opzettelijk, heeft gehandeld in strijd met een of meer voorschrift(en) van de omgevingsvergunning van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland, afgegeven op 13 februari 2009, onder kenmerk 2009-2963, zoals gewijzigd (met betrekking tot onder meer voorschrift 4.2.4) bij besluit van 17 mei 2010, onder kenmerk 2010-28589, welk(e) voorschrift(en) betrekking had(den) op activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, te weten het in werking hebben van een
inrichting aan de [vestigingsplaats], immers
werd in strijd met voorschrift 4.2.4 (van de vergunning van 17 mei 2010) niet voorkomen dat, wanneer er bij een opslag van slakken handelingen plaatsvonden, zoals het opbrengen en/of verwijderen en/of transporteren van slakken, er vanaf 2 meter van deze opslag geen visueel waarneembare stofemissie(s) plaatsvond(en).
BIJLAGE II

Bewijsmiddelen

Ten aanzien van zaak A feit 1
1.
Een beschikking van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland van 10 februari 2009 met kenmerk 2009-2963 (dossier zaak A, pagina’s 47 en 55).
Deze beschikking houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Verzonden 13 februari 2009.
[bedrijf 2] B.V.
Hierbij ontvangt u een beschikking waarbij wij u een nieuwe, de gehele inrichting omvattende vergunning ex artikel 8.4 van de Wet milieubeheer ten behoeve van uw in Velsen-Noord gelegen inrichting verlenen.
3.13.2: Bij het gieten van de slakken moet worden voorkomen dat er explosies plaatsvinden.
2.
Een uittreksel uit de Kamer van Koophandel van [verdachte] B.V., van 29 maart 2019 (dossier zaak A, pagina 631 tot en met 633).
Dit uittreksel houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Statutaire naam: [verdachte] B.V.
Datum akte van oprichting: [datum 1]
Statutaire zetel: [plaats]
Onderneming:
Handelsnaam: [verdachte] B.V.
Startdatum onderneming: [datum 2]
Activiteiten: SBI-code: [code] - Gesorteerd materiaal voorbereiden tot recycling
Oude statutaire namen zoals vastgelegd sinds 1 oktober 1993.
Statutaire naam: [bedrijf 2] B.V.
Datum ingang: [datum 3]
Datum einde: [datum 4]
3.
Een melding ongewoon voorval van 29 juli 2019 (dossier zaak A, pagina 341).
Deze melding houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
From: NVD Beveiligingen (no-reply@nvd.nl)
To: Omgevingsklachten (Omgevingsklachten@odnzkg.nl)
Subject: Uw rapportage Omgevingsdienst NZKG
Date: 29.07.2019 00:24:20
Hierbij ontvangt u uw rapportage.
Omgevingsdienst Noordzeekanaal
29 juli 2019 00:15
Wat is het onderwerp: ongewoon voorval bedrijven/situaties
Naam bedrijf/overheid: [verdachte]
Plaats locatie/werkeenheid: [locatie]
Beschrijving voorval: tijdens het kiepen in put 9 is het slak over het dijkje gegaan.
Aanvang en eindtijd voorval: 23:15 – 23:17
De opgetreden hinder in de omgeving: 2 knallen
4.
Een e-mailbericht namens [verdachte] B.V. aan Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied van 29 juli 2019 (dossier zaak A, pagina 344 en 345).
Dit e-mailbericht houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Op 29 juli 2019 heeft [verdachte] B.V. (HMH) een brief ontvangen van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (ODNZKG). De brief is verstuurd naar aanleiding van een door HMH gedane melding van een ongewoon voorval. In de brief wordt HMH verzocht aanvullende informatie te verstrekken door het beantwoorden van vragen.
De directe oorzaak van het voorval is te wijten aan het feit dat vloeibare convertorslakken in contact zijn gekomen met water. Omdat water onmiddellijk in stoom verandert en met 1600 keer zijn volume uitzet, veroorzaakt deze zeer snel expanderende stoom een zeer harde knal. De basisoorzaak is te wijten aan een aanzienlijk hoeveelheid extra toegevoegd water in een gebied waar dit om veiligheidsredenen niet gewenst is. Om stofemissies op het terrein tijdens transportbewegingen tegen te gaan wordt er met de bij HMH in gebruik zijnde waterwagen water over het terrein gesproeid. Dit extra water heeft zich op enig moment tegen de slakput kunnen ophopen waarna het in contact heeft kunnen komen met vloeibare slak. Het procesgebied van vloeibare slakken moet volledig droog zijn om explosiegevaar te voorkomen.
5.
Een proces-verbaal van verhoor van de verdachte van 20 augustus 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (dossier zaak A, pagina 377).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 20 augustus 2019 afgelegde verklaring van de verdachte:
Melding ongewoon voorval van 28 juli 2019. Ik toon u de melding ongewoon voorval.
A: In dit geval is er slak uit een pan onbedoeld in een aangrenzende put terechtgekomen die niet moest worden gebruikt. Dit was een uitzonderlijke situatie. Alle machinisten zijn erop getraind dat water en vloeibare slak niet bij elkaar mogen komen.
Ten aanzien van zaak A feit 3
6.
Een proces-verbaal van bevindingen van 13 februari 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (dossier zaak A, pagina’s 19, 20, 21 en 43).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
De aanleiding tot dit proces-verbaal van bevindingen betreft het ongewoon voorval dat op 23 juli 2018 heeft plaatsgevonden bij [verdachte] B.V. Ambtshalve is mij bekend dat [verdachte] een brief met antwoorden heeft opgesteld naar aanleiding van het genoemde ongewoon voorval op 23 juli 2018, waarbij een steekvlam gevolgd door een rookwolk tijdens het uitgieten van rozaslak binnen de inrichting van [verdachte] ontstond. In het datasysteem van de ODNZKG voor de registratie van gemelde ongewone voorvallen zag ik geen melding van [verdachte] staan van de steekvlam gevolgd door een rookwolk tijdens het uitgieten van rozaslak binnen de inrichting van [verdachte] op 23 juli 2018. Foto’s van het ongewoon voorval van 23 juli 2018 zijn als bijlage bij dit proces-verbaal gevoegd. Onderstaande foto’s zijn genomen op 23 juli 2017
(het hof begrijpt: 23 juli 2018)om 15:46 uur en betreffen het bedrijfsterrein van [verdachte].
7.
Een proces-verbaal van verhoor van de verdachte van 20 augustus 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (dossier zaak A, pagina 362).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 20 augustus 2019 afgelegde verklaring van de verdachte:
V: Was er op maandag 23 juli 2018 sprake van een ongewoon voorval?
A: Ja.
V: Wat kunt u vertellen over het melden van het ongewoon voorval aan de ODNZKG?
A: Door miscommunicatie is het voorval niet door [verdachte] gemeld. De ene medewerker dacht dat de andere medewerker het zou melden.
V: Waardoor is het ongewoon voorval ontstaan?
A: Er was sprake van een hoger koolstofgehalte en ongereageerde kalk in de rozaslak, die op ons terrein werd uitgegoten. Bij het vrijkomen van de koolstof is deze in combinatie met de hoge temperatuur van de slakken en voldoende zuurstof gaan oxideren en is er een steekvlam ontstaan, gevolgd door een stofwolk.
Ten aanzien van zaak A feiten 1 en 3
8.
Een besluit omgevingsvergunning van Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied namens Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland van 15 februari 2016 (dossier zaak A, pagina’s 69 en 71).
Dit besluit houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Wij hebben een aanvraag voor een omgevingsvergunning ontvangen van [verdachte] B.V. De inrichting is gelegen aan [vestigingsplaats].
De hiervoor vermelde bewijsmiddelen 1, 2, 3, 4 en 8 – geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering – zijn telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.

Voetnoten

1.Raad van State, uitspraak 201908176/1/R4 van 12 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:76.
2.www.infomil.nl/onderwerpen/integrale/activiteitenbesluit/activiteiten/overslag-transport/