ECLI:NL:GHAMS:2024:2619

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 september 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
200.322.752/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de oplegging van een kettingbeding aan rechtsopvolgers tussen voormalige buren

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om een geschil tussen voormalige buren over de vraag of een kettingbeding was opgelegd aan de rechtsopvolgers van de betrokken partijen. Het hof deed uitspraak in hoger beroep op 17 september 2024, na getuigenverhoren die op 16 april 2024 hadden plaatsgevonden. De appellante, vertegenwoordigd door mr. S.H.N. de Wijs, betwistte dat de geïntimeerden, vertegenwoordigd door mr. S.A. Wensing, het kettingbeding aan hun rechtsopvolgers hadden opgelegd. Het hof had eerder op 20 februari 2024 een tussenarrest gewezen waarin de geïntimeerden waren toegelaten tot bewijslevering.

De getuigenverklaringen van de geïntimeerden en hun rechtsopvolgers gaven aan dat het kettingbeding, dat het gebruik van het weiland en de paardenbak voor privédoeleinden beperkte, duidelijk was besproken en dat de rechtsopvolgers hiervan op de hoogte waren. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de getuigen consistent waren en voldoende bewijs boden dat het kettingbeding aan de rechtsopvolgers was opgelegd. De appellante werd in het ongelijk gesteld en veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die op € 5.310,50 werden vastgesteld. Het hof bekrachtigde het bestreden vonnis en verklaarde de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.322.752/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : 9756490\CV EXPL 22-1437
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 17 september 2024
in de zaak van
[appellante]
wonende te [woonplaats 1] ,
appellante,
advocaat: mr. S.H.N. de Wijs te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde 1] ,
[geïntimeerden 2] ,
beide wonende te [woonplaats 2] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. S.A. Wensing te Emmen.
Partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerden ] . genoemd.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1.
Het hof heeft in deze zaak op 20 februari 2024 een tussenarrest (hierna: het tussenarrest) gewezen, waarbij [geïntimeerden ] . zijn toegelaten tot bewijslevering. Voor het verloop van het geding tot die datum wordt naar het tussenarrest verwezen.
1.2.
Op 16 april 2024 hebben getuigenverhoren plaatsgehad. Daarna hebben eerst [geïntimeerden ] . een memorie na enquête ingediend en vervolgens heeft [appellante] een memorie na enquête ingediend. Ten slotte is arrest gevraagd.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij het tussenarrest zijn [geïntimeerden ] . toegelaten tot het bewijs van hun stelling dat zij het kettingbeding uit de vaststellingsovereenkomst met [appellante] (hierna: het kettingbeding) aan hun rechtsopvolgers, [A] en [B] (hierna: [A] en [B] ), hebben opgelegd. [geïntimeerden ] . hebben drie getuigen (zichzelf en [A] ) doen horen.
2.2.
Op grond van artikel 152 lid 2 Rv is de waardering van het bewijs overgelaten aan het oordeel van de rechter, tenzij de wet anders bepaalt. De maatstaf van de rechter bij deze vrije bewijswaardering is of een feit met een redelijke mate van zekerheid als waar valt aan te merken. Voor de overtuiging van de rechter dat een feit met een redelijke mate van zekerheid waar is, is niet steeds vereist dat de te bewijzen feiten en omstandigheden onomstotelijk komen vast te staan, maar kan volstaan dat deze voldoende aannemelijk worden gemaakt. Tegen deze achtergrond overweegt het hof als volgt.
2.3.
De (partij)getuige [geïntimeerde 1] heeft, onder meer, het volgende verklaard:
De huurovereenkomst[met [A] en [B] , hof]
is schriftelijk aangegaan, het ging om een periode van 2 jaar.
(…)
de verkoop met de heren [A] en [B] is onderling tot stand gekomen. Het kettingbeding is meerdere keren besproken, ook daarvoor. Het is ook al bij de huur besproken.
(…)
Wij hebben aangegeven dat het probleem is ontstaan toen wij een andere indeling wilden van het weiland met andere, zwaardere palen. Mevrouw [appellante] heeft daarover geklaagd bij de gemeente. Wij hebben de palen toen weer aangepast in hoogte en diameter. Daar is toen ook een kettingbeding bij gekomen dat wij de bak en het weiland niet zakelijk zouden gebruiken. Wij hadden daar geen moeite mee, want dat was ook niet onze bedoeling. Zakelijk gebruik was niet onze intentie en ook niet van de heren [A] en [B] . Je kunt daar mooi wonen, maar het is voor zakelijk gebruik niet geschikt. Het is eigenlijk geen laan maar een pad, de aanvoer is lastig. De heren [A] en [B] hebben tegelijk met het aangaan van de huur ook een overeenkomst gesloten met de manege van mijn vrouw. Zij vonden het geen probleem dat zakelijk gebruik aan de [Straat 1] niet mogelijk was. Zij zeiden: dat kan dan bij [geïntimeerden 2] bij de manege. In de koopovereenkomst staat ook in art. 5.2 dat de heren [A] en [B] kettingbedingen aanvaarden.
[Naar aanleiding van de vraag waarom het kettingbeding niet in artikel 5.2 van de koopovereenkomst is overgenomen:]
Dat klopt. De meeste punten waren al opgelost. Wij woonden daar al 21 jaar en het ging al die tijd goed. Nadat de heren [A] en [B] het hebben gekocht, ontstond er toch weer een probleem met mevrouw [appellante] .
(…)
Wij hebben gezegd dat het niet is toegestaan de [Straat 1] zakelijk te gebruiken.
(…)
Ik heb het zeker gezegd en mijn vrouw heeft het zeker herhaald. Ook is het besproken tijdens etentjes bij ons thuis en in restaurants. De bedrijfjes van de heren [A] en [B] zijn ook ingeschreven op het adres van de manege aan [Straat 2] .
2.4.
De (partij)getuige [geïntimeerden 2] heeft verklaard:
Zij[ [A] en [B] , hof]
hebben het eerst 2 jaar gehuurd en daarna gekocht.
(…)
Ik heb gezegd dat er een kettingbeding was dat het alleen privé en niet zakelijk mocht worden gebruikt.
(…)
Wij hebben dat met ons vieren besproken.
(…)
[Naar aanleiding van de vraag waarom het kettingbeding niet in artikel 5.2 van de koopovereenkomst is overgenomen:]
Dat is omdat het niet relevant is, want alle activiteiten van de heren [B] en [A] vinden plaats op de manege aan [Straat 2] .
(…)
Omdat het al besproken was dat er een kettingbeding was.
(…)
dat alle bedrijfsactiviteiten van de heren [A] en [B] bij mij op de manege aan [Straat 2] zijn gedaan, vanwege het kettingbeding. Zij staan ook bij ons ingeschreven aan [Straat 2] , daarmee bedoel ik de bedrijven.
(…)
Er zijn twee gesprekken over geweest, 1 bij de huur en 1 bij de koop.
2.5.
De getuige [A] heeft onder meer het volgende verklaard:
Zij[ [geïntimeerden 2] , hof]
vroeg mij of ik haar huis wilde huren. Ik kon mijn activiteiten op de manege aan [Straat 2] doen, daar is alles wat ik nodig heb, een kantoor, een magazijn, een binnenbaan en stallen(…)
Over deze kwestie wist ik dat ik het niet zakelijk mocht gebruiken, dat heeft [geïntimeerden 2][ [geïntimeerden 2] , hof]
mij meteen verteld toen zij mij belde met het idee. Wij hebben het er toen niet heel uitgebreid over gehad. Later wel, ook met [geïntimeerde 1][ [geïntimeerde 1] , hof]
erbij, toen hebben we het allemaal goed vastgelegd of besproken. Wij wisten dat we het niet zakelijk mochten gebruiken en dat vonden wij geen probleem.
(…)
Thuis wilde ik een rustige plek houden en het werk doe ik elders.
(…)
wij moesten toen[ [A] en [B] de [Straat 1] gingen kopen, hof]
alles goed doornemen. Dat hebben wij gedaan op het kantoor. Daar was in elk geval [geïntimeerde 1] bij aanwezig en misschien ook [geïntimeerden 2] , maar dat weet ik niet meer zeker. Wij hebben meerdere keren met ons vieren gesproken. Het gaat dan om het grote verhaal van de verkoop, dit is daarvan onderdeel geweest. Wij hebben meerdere keren belangrijke gesprekken gevoerd met ons vieren.
(…)
De precieze bewoordingen weet ik niet meer. Dat het niet zakelijk mag worden gebruikt en dat er een overeenkomst is met mevrouw [appellante] om dat aan ons te vertellen. Het is vanaf dag 1 heel duidelijk geweest voor ons.
(…)
Dat we de paardenbak en het weiland vanwege de afspraken niet zakelijk mochten gebruiken.
[Naar aanleiding van de vraag waarom het kettingbeding niet in artikel 5.2 van de koopovereenkomst is overgenomen:]
(…)
Het kettingbeding is niet letterlijk uitgeschreven, omdat het al was besproken.
(…)
Wij waren duidelijk geïnformeerd.(…)
2.6.
Het hof is van oordeel dat [geïntimeerden ] . gelet op de inhoud van de getuigenverklaringen in hun bewijsopdracht zijn geslaagd. Het kettingbeding houdt in dat het weiland en de paardenbak alleen voor privédoeleinden en niet bedrijfsmatig mogen worden gebruikt. Zowel [geïntimeerden ] . als [A] hebben verklaard dat voorafgaand aan de totstandkoming van de koopovereenkomst door [geïntimeerden ] . aan [A] en [B] is meegedeeld dat zij het weiland en de paardenbak niet zakelijk mochten gebruiken. Zij hebben bovendien ook alle drie verklaard dat dit geen probleem was voor [A] en [B] , omdat zij hun bedrijfsmatige activiteiten op een andere locatie kunnen verrichten, namelijk de manege van [geïntimeerden 2] aan [Straat 2] . Het is hiermee voldoende aannemelijk geworden dat [geïntimeerden ] . het kettingbeding aan [A] en [B] hebben opgelegd.
2.7.
Het hof volgt [appellante] niet in haar standpunt dat [geïntimeerden ] . niet aan hun verplichting hebben voldaan om het kettingbeding aan hun rechtsopvolgers op te leggen, omdat zij [A] en [B] hierover slechts hebben ingelicht en het kettingbeding niet met hen zijn overeengekomen. [A] heeft immers verklaard dat het kettingbeding onderdeel is geweest van de verkoop en dat [B] en hij de paardenbak en het weiland vanwege de afspraken niet zakelijk mogen gebruiken.
2.8.
Dat het kettingbeding niet is overgenomen in artikel 5.2 van de koopovereenkomst tussen [geïntimeerden ] . en [A] en [B] , doet aan het voorgaande niet af. Zoals het hof in rechtsoverweging 3.6 van het tussenarrest heeft overwogen, is het opleggen van het in deze zaak overeengekomen kettingbeding aan rechtsopvolgers vormvrij. Het opleggen van het onderhavige kettingbeding aan rechtsopvolgers kan dus ook mondeling, zoals naar het oordeel van het hof hier is gebeurd.
2.9.
[appellante] heeft ten slotte nog aangevoerd dat de getuigen wisselend hebben verklaard naar aanleiding van de vraag waarom het kettingbeding niet in artikel 5.2 van de koopovereenkomst is overgenomen. Ook dat standpunt gaat niet op. De antwoorden van zowel [geïntimeerden ] . als [A] op deze vraag komen er, bezien in het licht van de rest van hun verklaringen, op neer dat het kettingbeding niet is overgenomen in artikel 5.2 van de koopovereenkomst omdat het niet zakelijk kunnen gebruiken van het weiland en de paardenbak al was besproken tussen partijen en geen probleem was vanwege de beschikbaarheid van een alternatieve locatie voor de bedrijfsmatige activiteiten. De verklaringen zijn zowel ieder voor zich als in samenhang beschouwd voldoende eensluidend en consistent.
2.10.
Slotsom is dat het hof, evenals de kantonrechter, van oordeel is dat [geïntimeerden ] . het kettingbeding aan [A] en [B] hebben opgelegd. De grieven slagen dus niet en het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellante] is in het hoger beroep in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep. Het hof stelt deze kosten als volgt vast:
- griffierecht € 783,00
- getuigenkosten € 600,00
- salaris advocaat € 3.927,50 (tarief III, 2,5 punt)
Totaal € 5.310,50

3.Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het bestreden vonnis;
- veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden ] . vastgesteld op € 5.310,50;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. J.C. Toorman, M.E. Hinskens- van Neck en mr. J.E. van der Werff en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 17 september 2024.