ECLI:NL:GHAMS:2024:2410

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
200.318.301/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest inzake de benoeming van een deskundige en het causaal verband tussen grondwateronttrekking en schade aan woningen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 augustus 2024 een tussenarrest gewezen in het hoger beroep van de zaak tussen FUNDERINGSHERSTEL HOLLAND B.V. (appellante) en twee geïntimeerden. De zaak betreft de vraag of er een causaal verband bestaat tussen de grondwateronttrekking door FH Holland en de schade aan de woning van de geïntimeerden. Het hof heeft eerder, op 2 april 2024, aangegeven behoefte te hebben aan nadere voorlichting door een deskundige over deze kwestie. Partijen hebben hun standpunten over de deskundige en de vragen die aan deze deskundige voorgelegd moeten worden, uiteengezet. Het hof heeft besloten om STAB gerechtelijk omgevingsdeskundigen te benaderen voor het uitvoeren van het onderzoek. STAB heeft aangegeven bereid te zijn om als deskundige op te treden en heeft een kostenbegroting gepresenteerd. Het hof is voornemens STAB te benoemen en heeft het voorschot voor het onderzoek vastgesteld op € 15.200,02. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen twee weken na het arrest te reageren op de benoeming van de deskundige en de hoogte van het voorschot. Het hof heeft verder besloten dat de kosten van de deskundige voorlopig ten laste van de geïntimeerden komen, ondanks hun bezwaren. De zaak is aangehouden voor verdere beslissingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.318.301/01
zaaknummer rechtbank : 313365 / HA ZA 21-94
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 27 augustus 2024
inzake
FUNDERINGSHERSTEL HOLLAND B.V.,
gevestigd te Uithoorn,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna te noemen: FH Holland,
advocaat: mr. A. Knol te Assendelft,
tegen

1.1. [geïntimeerde 1] ,2. [geïntimeerde 2] ,beiden wonende te [plaats] ,geïntimeerden in principaal hoger beroep,appellanten in incidenteel hoger beroep,

bij de rechtbank: eisers,
hierna te noemen: [geïntimeerden] ,
advocaat: mr. F. Dijkslag te Amersfoort.

1.1. Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Op 2 april 2024 heeft het hof een tussenarrest gewezen. Het hof heeft in dat arrest in rechtsoverweging 4.6 overwogen dat het behoefte heeft aan een nadere voorlichting door een deskundige over de (kern)vraag die partijen verdeeld houdt, namelijk of sprake is van causaal verband tussen de grondwateronttrekking gedurende zes maanden op nummer 25 en de schade aan en in de woning op nummer 21.
1.2.
Partijen hebben zich bij akte uitgelaten over het aantal, de deskundigheid en de persoon van de te benoemen deskundige(n). Ook hebben partijen zich uitgelaten over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen en over de vraag ten laste van welke partij het voorschot moet komen.
1.3.
Daarna heeft het hof arrest bepaald.
1.4.
Omdat partijen niet eensluidend een deskundige hebben voorgedragen, heeft het hof zelf naar een deskundige gezocht.
1.5.
Het hof heeft STAB gerechtelijk omgevingsdeskundigen (hierna: STAB) benaderd over het voornemen van het hof om een deskundige te benoemen.
1.6.
Met de brief van 8 juli 2024 heeft STAB het hof bericht dat zij bereid is om als deskundige te rapporteren in deze zaak. Deze brief is aan partijen ter kennisneming gestuurd.

2.De verdere beoordeling in hoger beroep

De aan de deskundige voor te leggen vragen
2.1.
Het hof zal de door partijen voorgestelde aanpassingen van de vragen gedeeltelijk overnemen. Anders dan door [geïntimeerden] is betoogd, zal het hof de eerste vraag, zoals onder rechtsoverweging 2.2 geformuleerd, handhaven. [geïntimeerden] heeft aangevoerd dat deze vraag niet gesteld hoeft te worden, omdat uit de rapportages van EversPartners en Lankelma blijkt dat de grondwateronttrekking de conditio sine qua non van de opgetreden schade is. Uit het tussenarrest van 2 april 2024 volgt echter dat het causaal verband tussen de grondwateronttrekking en de schade aan de woning naar het oordeel van het hof (nog) niet is vast komen te staan. Het hof heeft behoefte aan nadere voorlichting op dit punt. Ook zal het hof de tweede aanpassing, zoals voorgesteld door FH Holland, niet overnemen. Gelet op de hierna geformuleerde vraagstelling ziet het hof geen aanleiding om aan de deskundige voor te leggen welke invloed de kelderbak van de tussenliggende woning op nummer 23 heeft gehad op de snelheid van de grondwaterdaling.
2.2.
Het hof zal de onderstaande vragen aan de deskundige voorleggen.
1. Zijn als gevolg van het gedurende zes maanden onttrekken van grondwater, en de daarmee gepaard gaande grondwaterdaling, door FH Holland op [straat] nummer 25 in [plaats] (hierna: nummer 25) scheurvorming, een klemmende deur en lekkage aan en in de woning en/of verzakking van de tuin aan [straat] 21 in [plaats] (hierna: de woning op nummer 21) ontstaan? Wilt u uw antwoord zo uitgebreid mogelijk motiveren?
2. Bevat het dossier enige indicatie dat sprake is van een andere sine qua non oorzaak van de
opgetreden schade dan de grondwateronttrekking, dat wil zeggen bevat het dossier enige
indicatie voor de conclusie dat de in de periode van de grondwateronttrekking opgetreden
schade ook zou kunnen zijn ontstaan zonder dat er sprake zou zijn geweest van de
grondwateronttrekking?
3. Kunt u aangegeven hoe de conditie van de fundering van de woning op nummer 21 is? Kunt u daarbij onderscheid maken tussen de fundering van de voorbouw en achterbouw van de woning op nummer 21?
4. Indien het antwoord op vraag 1 (deels) bevestigend kan worden beantwoord, kunt u aangeven of en in welke mate de conditie van de fundering van de woning op nummer 21 heeft bijgedragen aan de scheurvorming, de klemmende deur en of de lekkage? Wilt u uw antwoord zo uitgebreid mogelijk motiveren?
5. Wat is de aanlegdiepte van de bodem van de kelderbak van de woning op nummer 21?
6. Indien vraag 1 (deels) bevestigend kan worden antwoord, heeft de wijze waarop de kelderbak aan de woning op nummer 21 hangt invloed op de ontstane scheurvorming? Zo ja, in welke mate en op welke scheurvorming ziet dat?
7.
Komt er vanuit het grondwater een opwaartse druk onder de kelderbak tegen de bodem daarvan? Zo ja, heeft het onttrekken van het grondwater tot gevolg gehad dat de opwaartse druk onder de kelderbak is weggevallen en dat daardoor scheurvorming is ontstaan of is de oorzaak de constructie van de kelderbak zelf? Zo ja, waar in de woning op nummer 21 (kelder, begane grond, eerste verdieping) heeft dit scheurvorming kunnen veroorzaken? Wilt u uw antwoord zo uitgebreid mogelijk motiveren?
8. Wat is uw mening over de grondwaterstanden zoals deze zijn geregistreerd door FH Holland (productie 3 conclusie van antwoord) en de grondwaterstanden zoals deze zijn geregistreerd in de peilbuis E04115 van het Waternet (productie 30 conclusie van repliek)? Zijn de fluctueringen als matig, normaal, fors of anderszins aan te duiden? Maakt bij de beantwoording van vraag 1 nog uit of de grondwaterdaling plotseling of geleidelijk heeft plaatsgevonden? Zo ja, in hoeverre? Wilt u uw antwoord zo uitgebreid mogelijk motiveren?
9. Heeft u verder nog opmerkingen die in het kader van de beantwoording van de voormelde vragen van belang zijn?
De persoon van de te benoemen deskundige en het voorschot2.3. In de brief van 8 juli 2024, met daarin een voorlopige kostenbegroting, heeft STAB zich bereid en beschikbaar verklaard om het onderzoek te verrichten en te rapporteren naar aanleiding van de voornoemde vragen. STAB heeft aangekondigd dat twee personen met het onderzoek worden belast. Afhankelijk van de beschikbaarheid zullen dat ir. [naam 1] , drs. [naam 2] , [naam 3] en/of [naam 4] zijn.
2.4.
STAB heeft de kosten van het onderzoek begroot op € 22.460,02 (inclusief btw). STAB heeft een bedrag van € 15.200,02 begroot voor het voorbereiden en het uitvoeren van een onderzoek ter plaatse, het maken van een analyse, het beantwoorden van de door het hof gestelde vragen en het verwerken van reacties van partijen. Daarnaast heeft STAB een bedrag van € 7.260,- begroot voor het – indien dat nodig zal blijken – uitvoeren van een funderingsonderzoek. In dat geval zal STAB worden verzocht een aanvullend voorschot te vragen, waarop partijen mogen reageren.
Het vervolg van de procedure2.5. Het hof is voornemens STAB te benoemen tot deskundige ter beantwoording van de in rechtsoverweging 2.2 geformuleerde vragen en is voornemens het voorschot van de deskundige te bepalen op een bedrag van € 15.200,02 (inclusief btw). Indien partijen niet kunnen instemmen met de persoon van de deskundige en/of de hoogte van het voorschot, kunnen zij zich binnen twee weken na het wijzen van dit arrest, derhalve uiterlijk
10 september 2024, bij akte uitlaten over de voorgestelde persoon van de deskundige en/of de hoogte van het voorschot.
2.6.
Zoals in rechtsoverweging 4.8 van het tussenarrest 2 april 2024 is bepaald, heeft het hof het voornemen om [geïntimeerden] de kosten van de deskundige (voorlopig) te laten dragen. [geïntimeerden] heeft in haar akte een aantal bezwaren tegen dit voornemen opgeworpen. Die bezwaren gaan niet op. Anders dan [geïntimeerden] heeft betoogd, is nadere voorlichting nodig, omdat de overgelegde stukken verschillende oorzaken voor de ontstane schade geven. De omstandigheid, dat de rechtbank FH Holland reeds heeft veroordeeld tot betaling van schadevergoeding, is voor het hof geen aanleiding om af te wijken van de hoofdregel als bedoeld in artikel 195 Rv om het voorschot ten laste van de oorspronkelijk eisende partij ( [geïntimeerden] ) te brengen.
2.7.
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

3.De beslissing

Het hof:
3.1.
verwijst de zaak naar de rol van 10 september 2024 voor het nemen van een akte door beide partijen overeenkomstig rechtsoverweging 2.5;
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. van der Pol, O.G.H. Milar en R.F. Groos en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2024.