ECLI:NL:GHAMS:2024:2344

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
27 augustus 2024
Zaaknummer
23-003404-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Feitelijke aanranding van de eerbaarheid met voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van feitelijke aanranding van de eerbaarheid, gepleegd op 28 augustus 2021 te Petten. De tenlastelegging omvatte het betasten van de met kleding bedekte lichaamsdelen van de benadeelde partij, alsook het geven van zoenen in de nek. De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg vrijgesproken, maar het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting in hoger beroep op 13 augustus 2024 heeft het hof de verklaringen van de benadeelde partij, die consistent en specifiek waren, als geloofwaardig beoordeeld. De verdachte ontkende de aanranding, maar het hof vond zijn verklaringen onvoldoende aannemelijk. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken en een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 1.000,00 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de pleegdatum. Het hof heeft de strafmaat bepaald op basis van de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003404-22
datum uitspraak: 27 augustus 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 8 december 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-087800-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1963,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 augustus 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht. Tevens heeft het hof kennisgenomen van hetgeen de benadeelde partij, [benadeelde], en haar raadsman, mr. J.J. Jorna, naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 28 augustus 2021 te Petten, althans in Nederland, door geweld en/of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid [benadeelde] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, bestaande uit
- het betasten en/of bevoelen van de met kleding bedekte borst(en) en/of buik en/of schaamstreek en/of
- het geven van (een) zoen(en) in de nek/hals van die [benadeelde]
en bestaande dat geweld en/of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid hieruit dat verdachte opzettelijk die [benadeelde] onverhoeds en/of plotsklaps (hardhandig) van achteren heeft vastgepakt en/of (stevig) heeft vastgehouden en/of naar achteren heeft meegetrokken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een ander oordeel komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Het dossier zou onvoldoende (steun)bewijs voor de verklaring van de aangeefster bevatten.
Het hof verwerpt het verweer, komt tot een bewezenverklaring en overweegt hiertoe als volgt.
De aangeefster heeft in het informatief gesprek zeden en in de aangifte onder meer verklaard dat zij op 28 augustus 2021 ’s nachts in het donker naar haar ouderlijk huis in [adres] liep en daar door haar (oudere) buurman van achteren is (vast)gepakt, waarbij hij zich tegen haar aan heeft gedrukt, zijn armen om haar heen heeft geslagen, in haar nek heeft gekust en met zijn handen over haar bovenkleding over haar borsten en buik heeft gewreven. Ze had het gevoel dat hij haar wilde geleiden richting de steeg naast het huis. Het hof acht de verklaringen van de aangeefster dusdanig consistent en specifiek dat het er geloof aan hecht. Het hof heeft geen concrete aanwijzingen om aan de geloofwaardigheid van haar verklaringen te twijfelen.
De verdachte heeft enkel erkend dat de ontmoeting met aangeefster heeft plaatsgevonden, maar de aanranding overigens ontkend. Voornoemde verklaringen van aangeefster vinden evenwel mede steun in de verklaringen van de getuige [getuige]. Aangeefster was die avond bij haar geweest. Zij was echter zonder iets te zeggen naar huis vertrokken, een straat verderop. Dat appte aangeefster om 00.20 uur naar [getuige], waarop [getuige] haar om 00.25 uur belde om uitleg te vragen. Aangeefster heeft de telefoon opgenomen. Uit de aangifte volgt dat de verdachte op dat moment al bezig was aangeefster aan te randen. [getuige] heeft verklaard dat zij het vreemd vond hoe aangeefster tijdens hun telefoongesprek herhaaldelijk en indringend aan [getuige] vroeg om haar achtergelaten jas te komen brengen en dat [getuige] daardoor opeens een soort angst voelde en voelde dat er iets aan de hand was.
De omstandigheid dat de telefoonverbinding tussen [getuige] en aangeefster volgens de vermelding in de telefoon van [getuige] drie minuten heeft geduurd, acht het hof zonder meer niet onverenigbaar met hetgeen aangeefster en [getuige] over dat gesprek hebben verklaard.
[getuige] heeft voorts verklaard dat zij vervolgens naar aangeefster is toegerend, een straat verderop, en haar verward aantrof, dat de aangeefster overstuur was en hard moest huilen, en daarna bij [getuige] en de moeder van [getuige] huilend op de bank vertelde wat er was voorgevallen. Er bestaat geen aanleiding om te veronderstellen dat deze emoties een andere oorsprong hebben dan in hetgeen direct daaraan is voorafgegaan. Ook deze waargenomen oprechte emoties geven steun aan de aangifte. Bij de overtuiging van het hof heeft tot slot in enige mate meegespeeld dat de aangeefster en [getuige] het shirtje dat de aangeefster op de avond van het incident droeg in een aparte zak hebben gestopt en aan de politie hebben gegeven toen er aangifte is gedaan.
De verdachte ontkent het incident. Hij heeft verklaard dat hij aangeefster op straat ontmoette, dat ze aan het bellen was en dat ze ondertussen een kort gesprek met elkaar hebben gevoerd. De verdachte heeft het hof ondanks herhaaldelijk vragen niet duidelijk kunnen maken waarom en hoe de verdachte een gesprek met aangeefster heeft gevoerd terwijl zij met iemand aan de telefoon was. De verdachte zou vervolgens zijn teruggefietst naar het café om zijn vriendin te zoeken, die op hun gezamenlijke terugweg uit het dorp ergens achter was gebleven. Hij zou zelf geen huissleutel hebben gehad. Nadat hij op het plein bij het café had gehoord dat zijn vriendin al door was gereden naar huis, fietste hij weer terug naar huis. Daar aangekomen zou hij aangeefster nogmaals alleen op straat hebben gezien. Een en ander komt het hof qua tijdspanne ongeloofwaardig voor, waarbij het hof er gelet op de verklaring van [getuige] ook vanuit gaat dat zij na het telefoongesprek aangeefster tegemoet is gelopen en binnen twee minuten bij haar was. Het hof acht de verklaringen van de verdachte al met al onvoldoende aannemelijk om te twijfelen aan hetgeen de aangeefster heeft verklaard over wat er is gebeurd.
Aldus acht het hof het tenlastegelegde zowel wettig als overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks28 augustus 2021 te Petten,
althans in Nederland, door
geweld en/ofeen andere feitelijkheid
en/of bedreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid[benadeelde] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit
- het betasten en
/ofbevoelen van de met kleding bedekte borst
(en
)en
/ofbuik
en/of schaamstreeken
/of
- het geven van
(een
)zoen
(en)in de nek
/halsvan die [benadeelde]
en bestaande die
geweld en/offeitelijkheid
en/of bedreiging met geweld en/of een andere feitelijkheidhieruit dat verdachte opzettelijk die [benadeelde] onverhoeds
en/of plotsklaps (hardhandig)van achteren heeft vastgepakt en
/of (stevig)heeft vastgehouden.
en/of naar achteren heeft meegetrokken;
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als de officier van justitie in eerste aanleg heeft gevorderd, te weten een gevangenisstraf van twee weken geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en daarnaast een taakstraf van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis.
De raadsvrouw heeft – in geval van een bewezenverklaring – bepleit rekening te houden met de gevolgen die het feit heeft gehad voor het privéleven van de verdachte.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan aanranding. Het slachtoffer, een jonge buurvrouw, is ’s nachts in het donker op straat door de verdachte onverhoeds van achteren vastgepakt, over haar bovenkleding over haar borsten en buik betast en in haar nek gekust. Het handelen van de verdachte was zeer ongepast en had een duidelijke seksuele lading. Dit is een inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer die bovendien een grote geestelijke invloed op haar heeft gehad. Het hof rekent dat de verdachte aan.
Alles afwegende acht het hof – conform de eis van de advocaat-generaal – een taakstraf van 80 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken, passend en geboden. Het hof ziet in de eventuele gevolgen van de verdenking jegens de verdachte voor zijn privéleven, gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit heeft plaatsgevonden, geen bijzondere reden om de op te leggen straf te matigen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan hebben voor de benadeelde immers een aantasting in de persoon meegebracht. Dat volgt niet alleen uit de toelichting in het schadeformulier (zij was bang, heeft psychologische hulp moeten zoeken en durfde niet meer bij haar ouders op bezoek vanwege de verdachte/buurman en zij schrikt van aanrakingen door derden), en uit de mondelinge toelichting ter zitting in hoger beroep (zij is overstuur geraakt, durfde het eerst niet aan haar ouders te vertellen en heeft psychologische hulp nodig gehad), maar ook uit de overgelegde brief van psycholoog [psycholoog], waaruit kan worden afgeleid dat er een vermoeden is van een trauma dat mede is veroorzaakt of tenminste is versterkt door deze aanranding, en waarvoor behandeling moet worden ingezet.
Het gevorderde bedrag komt het hof passend voor. De verdachte is tot vergoeding van voornoemde schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf de pleegdatum tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 246 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 28 augustus 2021.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D.A.C. Koster, mr. M.J.A. Duker en mr. I.A. Groenendijk, in tegenwoordigheid van mr. I.F.M. Schreuders, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 augustus 2024.