ECLI:NL:GHAMS:2024:2343

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
27 augustus 2024
Zaaknummer
23-003208-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van brandstichting en bedreiging met dood; oplegging taakstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was aangeklaagd voor brandstichting van een auto en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De brandstichting vond plaats op 25 april 2020 in Beverwijk, waarbij de verdachte zou hebben geprobeerd een geparkeerde auto in brand te steken met behulp van bierblikjes gevuld met benzine. De bedreiging vond plaats op 17 mei 2020, waarbij de verdachte dreigende woorden heeft geuit naar twee personen. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de brandstichting, aangezien niet kon worden vastgesteld wie van de twee betrokken personen de brand daadwerkelijk heeft gesticht. De verdachte werd daarom vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging. Echter, het hof oordeelde dat de bedreiging wel bewezen kon worden, gezien de consistente verklaringen van de benadeelden. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze taakstraf niet naar behoren wordt verricht. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn deels toegewezen, maar de materiële schadevergoeding voor de brandstichting is afgewezen omdat de verdachte hiervoor is vrijgesproken. Het hof heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop van de zaak.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003208-21
datum uitspraak: 27 augustus 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 1 december 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-211499-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1985,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 maart 2024 en 13 augustus 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 25 april 2020 te Beverwijk, althans in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht door bierblikjes met hierin benzine, althans een vluchtige en/of brandbare vloeistof door het raam van, althans in, een geparkeerde auto (kenteken [kenteken]) te gooien en/of vervolgens, althans in elk geval, open vuur in aanraking te brengen met (die) benzine, althans met een vluchtige en/of brandbare stof ten gevolge waarvan die auto (kenteken [kenteken]) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor een of meer op/aan de openbare weg, te weten de Schuurmanstraat, geparkeerde auto's, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
2.
hij, op of omstreeks 17 mei 2020 te Beverwijk, althans in Nederland, [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] dreigend de woorden toe te voegen "Ik ga jullie vermoorden" en/of "Ik ga jullie doodmaken" en/of "Ik maak je kapot", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde.

Vrijspraak ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde

Uit het dossier volgt dat de auto van aangeefster [benadeelde 2] met gebruikmaking van bierblikjes gevuld met bezine in brand is gestoken, en dat die brand gevaar heeft opgeleverd voor andere geparkeerde auto’s. Tevens kan op basis van getuigenverklaringen worden vastgesteld dat twee personen betrokken zijn geweest bij deze brandstichting. De verdachte verklaart niets met de brandstichting te maken te hebben gehad. Het dossier biedt echter aanknopingspunten voor betrokkenheid van de verdachte bij de brandstichting. Het hof baseert dat op het volgende.
Uit het dossier kan een motief voor de verdachte voor de brandstichting worden afgeleid. Uit de verklaringen van [benadeelde 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] (de vriendin van de verdachte) blijkt immers dat de verdachte boos was op [benadeelde 2], nadat laatstgenoemde de vriendin van de verdachte onderdak had geboden na een ruzie tussen de verdachte en zijn vriendin. Daarnaast zijn er aanwijzingen dat de verdachte bij de plaats delict aanwezig is geweest. Het DNA van de verdachte is immers aangetroffen in een mengprofiel op een bierblikje dat benzine bevatte waarmee de auto in brand is gestoken.
Desondanks kan niet worden vastgesteld wie van de twee betrokken personen de brand daadwerkelijk heeft gesticht. In de tenlastelegging is slechts het plegen van de brandstichting tenlastegelegd en niet het medeplegen. Nu niet met een voor een bewezenverklaring voldoende mate van zekerheid kan worden geconcludeerd dat de verdachte de daadwerkelijke dader is, kan naar het oordeel van het hof hetgeen de verdachte onder 1 is tenlastegelegd niet wettig en overtuigend worden bewezen, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Nu de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde wordt vrijgesproken, is niet aan de voorwaarde van het voorwaardelijke verzoek van de verdediging voldaan en zal het hof de bespreking daarvan verder buiten beschouwing laten.

Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde

De raadsman heeft gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde, nu de verdachte betrokkenheid bij de bedreiging ontkent en de verklaringen van [benadeelde 2] en [benadeelde 1] tegenstrijdig zijn en daarom niet als bewijs kunnen dienen.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt hiertoe als volgt.
Anders dan de verdediging heeft betoogd ziet het hof geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid en de juistheid van de verklaringen van [benadeelde 2] en [benadeelde 1]. Naar het oordeel van het hof zijn de aangifte van [benadeelde 1] en de getuigenverklaring van [benadeelde 2] in de kern en op voor de bewezenverklaring van belang zijnde punten consistent en ondersteunen deze elkaar. Beide verklaringen zullen daarom voor het bewijs worden gebruikt. De aangifte van [benadeelde 1] wordt daardoor ondersteund door de getuigenverklaring van [benadeelde 2] en ook door de getuigenverklaring van [getuige]. In haar aangifte omschrijft [benadeelde 1] duidelijk dat de verdachte haar en [benadeelde 2] op 17 mei 2020 heeft bedreigd, door hun de woorden toe te voegen ‘Ik ga jullie vermoorden’. [benadeelde 2] verklaart over soortgelijke bewoordingen. In het licht van de gebeurtenissen die vooraf zijn gegaan aan dit incident, in het bijzonder de intimiderende bezoeken die door of namens de verdachte aan het adres van aangeefster zijn gebracht, is bij de aangeefster en [benadeelde 2] redelijke vrees ontstaan dat het misdrijf waarmee door de verdachte werd gedreigd, ook daadwerkelijk zou worden gepleegd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op
of omstreeks17 mei 2020 te Beverwijk
, althans in Nederland,[benadeelde 1] en
/of[benadeelde 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde 1] en
/of[benadeelde 2] dreigend de woorden toe te voegen "Ik ga jullie vermoorden" of “Ik maak je kapot”.
en/of "Ik ga jullie doodmaken" en/of "Ik maak je kapot", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Hetgeen onder 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast zijn een locatie- en contactverbod opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Tevens vordert de advocaat-generaal een locatie- en contactverbod.
De raadsman heeft – in geval van een bewezenverklaring – bepleit rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging. De verdachte had ruzie met zijn vriendin en [benadeelde 2] bood haar onderdak. De verdachte was daar boos om, is bij [benadeelde 2] en [benadeelde 1] langs geweest en heeft hen bedreigd met de dood. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij twee personen in deze context heeft bedreigd en daarmee gevoelens van angst en onveiligheid heeft teweeggebracht.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 31 juli 2024 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder voor een geweldsdelict, hetgeen in zijn nadeel weegt. Daarnaast weegt het hof in het kader van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte eveneens in diens nadeel mee dat hij eerder is veroordeeld voor mishandeling van zijn levensgezel.
Het hof houdt rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop van de zaak, gerekend vanaf de pleegdatum tot aan het arrest van heden, te weten ruim vier jaar. Naar het oordeel van het hof is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn. Met het oog op de duur van de op te leggen taakstraf zal het hof de overschrijding enkel constateren en hieraan geen verder gevolg in de vorm van strafvermindering verbinden.
Alles afwegende acht het hof een taakstraf van 30 uren met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Gezien het feit dat er onvoldoende grond is voor een locatieverbod en contactverbod en mede gelet op het lange tijdsverloop, zullen deze maatregelen in welke vorm dan ook niet – zoals de politierechter wel had gedaan – worden opgelegd.

Vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 2] en [benadeelde 1]

De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.353,51, bestaande uit € 2553,51 materiële schade en € 800,00 immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 800,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partijen [benadeelde 2] en [benadeelde 1] hebben te kennen gegeven de vorderingen in hoger beroep te handhaven.
Nu de verdachte van de onder 1 tenlastegelegde brandstichting wordt vrijgesproken wordt de benadeelde [benadeelde 2] in het materiële deel van haar vordering, te weten € 2553,51, niet-ontvankelijk verklaard.
Ten aanzien van het immateriële deel van de vordering van zowel [benadeelde 2] als [benadeelde 1] overweegt het hof het volgende.
Ingevolge artikel 6:106 lid 1 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde onder meer recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding bij lichamelijk letsel, aantasting in de eer of goede naam of aantasting in de persoon op andere wijze. Van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen.
In de toelichting op de schadeformulieren hebben de benadeelde partijen [benadeelde 2] en [benadeelde 1] het immateriële deel van de vorderingen gemotiveerd en gesteld dat de brandstichting en de bedreiging samen een grote impact op hen hebben gehad. De verdachte wordt echter vrijgesproken van de onder 1 tenlastegelegde brandstichting, en de enkele bedreiging levert, de aard en ernst van het feit en de toelichting op de schade in aanmerking genomen, onvoldoende aanknopingspunten op om te oordelen dat sprake is van een aantasting in de persoon als hiervoor bedoeld.
De verdachte is derhalve niet tot vergoeding van de gestelde schade gehouden zodat dat deel van de vorderingen zal worden afgewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 800,00 (achthonderd euro) aan immateriële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat een ieder zijn eigen kosten draagt
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] tot schadevergoeding af.
Bepaalt dat een ieder zijn eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. D.A.C. Koster en mr. I.A. Groenendijk, in tegenwoordigheid van mr. I.F.M. Schreuders, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 augustus 2024.