ECLI:NL:GHAMS:2024:2338

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
26 augustus 2024
Zaaknummer
200.335.745/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een notaris inzake de afwikkeling van nalatenschap met betrekking tot legitieme portie

In deze zaak heeft klaagster een klacht ingediend tegen een notaris met betrekking tot de afwikkeling van de nalatenschap van haar ouders. In de testamenten van de overleden ouders is klaagster onterfd, maar is haar een geldvordering ter hoogte van de legitieme portie gelegateerd. De notaris is samen met de broer van klaagster benoemd tot executeur. Eerder, in 2021/2022, is een klacht van klaagster tegen de notaris ongegrond verklaard. Klaagster heeft echter opnieuw een klacht ingediend, omdat zij meent dat de notaris zich opnieuw klachtwaardig heeft gedragen bij de afwikkeling van de nalatenschappen. De kamer voor het notariaat heeft de klacht van klaagster op 21 november 2023 ongegrond verklaard, waarna klaagster in hoger beroep is gegaan. Het hof heeft de zaak behandeld op 4 juli 2024, waarbij zowel klaagster als de notaris met hun gemachtigden aanwezig waren. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de kamer zijn vastgesteld en heeft de klacht beoordeeld. Het hof oordeelt dat klachtonderdeel a. niet-ontvankelijk is, omdat de feiten al bekend waren bij de indiening van de eerste klacht. De overige klachtonderdelen zijn ongegrond verklaard, waarbij het hof de beleidsvrijheid van de executeur om al dan niet een voorschot op een legaat uit te betalen heeft erkend. De beslissing van de kamer is gedeeltelijk vernietigd, maar voor het overige bevestigd.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.335.745/01 NOT
nummer eerste aanleg : 730166 / NT 23-9
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 27 augustus 2024
inzake
[appellant],
wonend te [plaats 1] ,
appellante,
gemachtigde: [naam 9] ,
tegen
[geïntimeerde],
notaris te [plaats 2] ,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. G. van Atten, advocaat te Heemstede.
Partijen worden hierna klaagster en de notaris genoemd.

1.De zaak in het kort

In de – door de notaris gepasseerde – testamenten van de overleden vader en moeder van klaagster is klaagster onterfd en is aan haar uitsluitend een geldvordering ter hoogte van de legitieme portie gelegateerd. De notaris is samen met de broer van klaagster tot executeur benoemd. In 2021/2022 is een klacht van klaagster tegen de notaris in het kader van de afwikkeling van deze nalatenschappen ongegrond verklaard. Volgens klaagster heeft de notaris zich opnieuw klachtwaardig gedragen bij de afwikkeling van de nalatenschappen, waardoor zij zich genoodzaakt heeft gezien opnieuw een klacht tegen de notaris in te dienen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Klaagster heeft op 15 december 2023 een beroepschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Amsterdam (hierna: de kamer) van 21 november 2023 (ECLI:NL:TNORAMS:2023:14).
2.2.
De notaris heeft op 1 februari 2024 een verweerschrift – met bijlage – bij het hof ingediend.
2.3.
Op 5 juni 2024 heeft klaagster een nadere productie ingediend.
2.4.
Het hof heeft van de kamer de stukken van de eerste aanleg ontvangen.
2.5.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 4 juli 2024. Klaagster, vergezeld van haar gemachtigde, en de notaris, vergezeld van haar gemachtigde, zijn verschenen. De gemachtigde van klaagster heeft het woord gevoerd aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota. De notaris heeft een verklaring voorgelezen en de gemachtigde van de notaris heeft aan de hand van een aantal passages uit een aan het hof overgelegde pleitnota het woord gevoerd.

3.Feiten

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
3.1.
Bij akte van 19 januari 2018 heeft de vader van klaagster, F. [naam 6] (hierna te noemen: erflater), toen 89 jaar oud, ten overstaan van de notaris zijn uiterste wilsbeschikking laten opmaken, onder herroeping van eerder gemaakte uiterste wilsbeschikkingen. Op dezelfde dag heeft de notaris ook het testament gepasseerd van de echtgenote van erflater, de moeder van klaagster, [naam 2] (hierna te noemen: erflaatster), toen bijna 89 jaar oud.
In de testamenten van erflater en erflaatster is onder E.8. bepaald:

(…) Voor het geval voornoemde heer mr. [naam 3] zijn benoeming tot executeur heeft aanvaard, bepaal ik dat deze executeur recht heeft op een loon berekend per uur en op vergoeding van de door hem gemaakte onkosten. (...)
Voorts is daarin onder ‘ [naam 4] ’ bepaald:

1. Het is mijn wens dat mijn stoffelijk overschot wordt gecremeerd en dat de urn met as wordt bijgezet in het familiegraf op de Algemene Begraafplaats te [plaats 3] .
2. Het is voorts mijn uitdrukkelijke wens dat bij de gesprekken welke benodigd zijn tussen de notaris, welke is betrokken bij de afwikkeling van mijn nalatenschap, en/of de executeur(s) de echtgenoot van mijn voornoemde dochter [naam 5] niet aanwezig zal zijn.
3.2.
Erflater en erflaatster hebben bij voornoemde testamenten elkaar tot enig erfgenaam van de nalatenschap(pen) benoemd. Op grond van de in de beide testamenten opgenomen “tweetrapsmaking” is bepaald dat het restant van de nalatenschap bij overlijden van beide erflaters toekomt aan de broer van klaagster, [naam 6] (hierna: [naam 6] ). Aan klaagster hebben erflaters een geldvordering ter hoogte van de legitieme portie gelegateerd; dat legaat is niet eerder opeisbaar dan na het overlijden van erflater/erflaatster “
doch niet eerder dan na verkoop en levering van het door mijn echtgeno(o)t(e))(hof: de vader/moeder van klaagster)
bewoonde appartement.” Ook aan de drie dochters van klaagster hebben erflaters, onder dezelfde voorwaarde, een legaat toegekend.
3.3.
Erflater is op 30 juli 2020 overleden.
3.4.
Bij e-mail van 27 oktober 2020 heeft de notaris aan klaagster en haar drie dochters, met een cc aan [naam 6] , geschreven in verband met de nalatenschap van erflater:

Geachte dames [appellant] ,
Langs deze weg wil ik u informeren over de huidige stand van zaken inzake de vaststelling van uw vordering/legaat. (…)
3.5.
De bevoegde executeurs-afwikkelingsbewindvoerders van de nalatenschap van erflater zijn [naam 6] en de notaris gezamenlijk.
3.6.
Erflaatster is op 9 december 2020 overleden.
3.7.
Op 26 mei 2021 heeft klaagster bij de kamer een klacht, bestaande uit negen klachtonderdelen, tegen de notaris ingediend (hierna: de eerste klacht).
3.8.
In juli 2021 heeft de notaris de kantonrechter om haar ontslag als executeur in beide nalatenschappen verzocht.
3.9.
Bij beslissing van 15 februari 2022 heeft de kamer de eerste klacht in al haar onderdelen ongegrond verklaard. Tegen deze beslissing heeft klaagster hoger beroep bij het hof ingediend.
3.10.
Bij e-mail van 19 april 2022 heeft de raadsman van [naam 6] , mr. [naam 7] (hierna: mr. [naam 7] ), namens beide executeurs een schikkingsvoorstel van € 125.249 ter finale kwijting aan mr. [naam 8] , gemachtigde van klaagster (hierna: mr. [naam 8] ), gestuurd, onder de voorwaarde dat aan de executeurs kwijting en décharge werd verleend en “
er geen enkele procedure meer achteraf opgestart zal worden en dat alle lopende procedures of aanhangig gemaakte procedures zullen worden ingetrokken.
3.11.
Bij e-mail van 1 juli 2022 heeft de notaris – mede namens [naam 6] – een e-mail gestuurd aan mr. [naam 8] ten behoeve van klaagster:

Bijgaand doe ik u toekomen het overzicht van de executeurs in de nalatenschappen van [vader] en [moeder].
Eerder was door de executeurs op basis van de voorlopige boedelbeschrijving in de nalatenschap van uw vader een schatting gedaan van de hoogte van uw vordering en de als gevolg daarvan resterende vorderingen van de drie kleindochters. Thans hebben de executeurs alle waarden in beide nalatenschappen definitief en vindt u in het overzicht de samenstelling van de nalatenschap van iedere ouder.
(…)
Indien u echter wederom niet akkoord kunt gaan met nu ook deze laatste en definitieve vaststelling van uw geldlegaten behouden de executeurs zich het recht voor om in zulk geval alle informele vereffeningskosten volledig in aanmerking te nemen bij de dan nog te volgen juridische procedures omtrent de vaststelling van de legitimaire massa en wel omdat deze informele vereffeningskosten, die inmiddels al rond de 50.000,- euro bedragen, in het geval van weer nieuwe procedures, dat bedrag aanzienlijk zullen gaan overstijgen en in een dergelijke omstandigheid een bekrachtiging via een vonnis behoeven.
(…)
De executeurs doen u hierbij het aanbod over te gaan tot spoedige uitkering van het beschikbare gedeelte van uw legaat tezamen met het ter beschikking stellen van de roerende goederen zoals omschreven in de laatste e-mail van [ [naam 6] ] welke via [mr. [naam 7] ] verzonden is aan uw advocaat [mr. [naam 8] ]. Bij uitkering van de legaten zullen de nalatenschappen aldus als afgewikkeld worden beschouwd en finale kwijting worden verleend.
(…)
3.12.
Bij e-mail van 15 juli 2022 heeft de notaris aan twee van de drie dochters van klaagster geschreven:

Hierbij sturen de executeurs u een korte tussentijdse update met de laatste informatie betrekking hebbende op de verkrijging van uw legaat.
(…)
Mijn mede executeur de heer [naam 6] verklaarde zich bovendien bereid om door uw moeder verlangde goederen uit de inboedel zonder tegenprestatie aan haar over te dragen om zo voor eenieder tot een spoedige oplossing te komen.
Op dit aanbod is helaas geen reactie gekomen. Gezien het feit dat uw moeder nog niet heeft aangegeven na uitbetaling van dit legaat kwijting te verlenen voor haar vordering op de nalatenschap, kan de uitkering van de legaten tot op heden niet plaatsvinden.
De executeurs hebben de afgelopen 2 jaar meermaals een afweging gemaakt om tot uitbetaling van (of een voorschot op) uw legaat over te gaan, maar hebben telkens moeten concluderen dat dit financieel onverantwoord zou zijn gezien de doorlopende informele vereffeningskosten (welke de hoogte van uw legaat beïnvloeden) en de verwachting dat deze nog verder zullen oplopen tot onbekende omvang.
De executeurs zullen nu in overweging nemen de rechter te vragen over te gaan tot vaststelling van de legaten, zodat de nalatenschappen kunnen worden afgewikkeld.
(…)
3.13.
Bij e-mail van 1 september 2022 heeft mr. [naam 7] een tweede schikkingsvoorstel aan mr. [naam 8] gestuurd:

(…) Bij akkoordbevinding zal het vereiste tot het intrekken van alle juridische procedures (zowel de ontslagaanvraag van de executeur op 15 november aanstaande als de tuchtrechtelijke procedure bij het Hof Amsterdam op 29 september aanstaande) integraal deel uitmaken van deze akkoordbevinding zodat toekomstige verdere procedurekosten zullen worden voorkomen en de nalatenschap spoedig kan worden afgerond door middel van uitbetaling van de overeengekomen vorderingen. (…)
De mede-executeur mevrouw mr. [geïntimeerde] is tevens bekend met deze brief en conformeert zich naar de inhoud ervan en zij heeft zich als executeur akkoord verklaard met het doen van dit laatste tegenvoorstel (…).
3.14.
Bij e-mail van 15 september 2022 heeft mr. [naam 8] als tegenvoorstel een concept vaststellingsovereenkomst (hierna: VSO) opgesteld. In de e-mail aan mr. [naam 7] heeft hij onder meer geschreven:

Ten slotte acht ik het onjuist om tuchtrechtelijke perikelen ter zake de notaris in deze vaststellingsovereenkomst te betrekken. Dat is onjuist en indien daarvan een breekpunt wordt gemaakt, acht ik zulks een schending van de beroepsregels die voor de notaris gelden.
3.15.
Bij e-mail van 10 november 2022 heeft de notaris aan mr. [naam 8] geschreven:

(…) De e-mail van [naam 9] betreft een geheel nieuwe ontwikkeling, welke ertoe leidt dat de VSO niet als zodanig door mij ondertekend zal worden. (…)
Aldus zal ondergetekende uitsluitend de VSO ondertekenen indien hierin expliciet wordt vermeld, danwel via een akkoord op deze e-mail wordt bevestigd, dat de daarin opgenomen finale kwijting wel ziet op de discussie over de bestemming van de as voor zover het partij II(hof: de notaris)
betreft. De laatste volzin van artikel 15 dient daarom als volgt te worden geformuleerd:
“Onder deze finale kwijting is evenwel niet begrepen de lopende tuchtprocedure bij het Gerechtshof Amsterdam, (…), en evenmin het geschiltussen partij I en partij IIIover de bestemming van de as van erflater en erflaatster,zodat partij II niet in dit geschil over de bestemming van de as van erflater en erflaatster (zowel gerechtelijk als buitengerechtelijk) zal worden betrokken en hierover finale kwijting verkrijgt.”.
3.16.
Op 15 november 2022 heeft de kantonrechter besloten tot ontslag van de notaris als executeur in de beide nalatenschappen. Ter zitting hebben de notaris, [naam 6] , klaagster en twee dochters van klaagster tevens een overeenkomst gesloten ter beëindiging van hun geschil, welke overeenkomst is vastgelegd in een proces-verbaal.
3.17.
Bij beslissing van 13 december 2022 heeft het hof de beslissing van de kamer van 15 februari 2022 bevestigd (ECLI:NL:GHAMS:2022:3495).
3.18.
Op 21 februari 2023 heeft klaagster de onderhavige klacht (hierna ook: de tweede klacht) bij de kamer ingediend.

4.De klacht

De tweede klacht bestaat uit vier klachtonderdelen, die – zakelijk weergegeven – als volgt luiden:
a. De notaris heeft onzorgvuldig gehandeld. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de laatste testamenten waarin de benoeming van oud-notaris mr. [naam 10] tot executeur is blijven staan en uit het aanschrijven van de dochters van klaagster als “
dames [appellant]” in plaats van “
[naam 9]”.
Ook blijkt dat uit het niet laten vervallen van de specifieke testamentaire making bij punt I.2. (onder het kopje ‘Wensen’) van beide testamenten. Klaagster meent dat daarvoor aanleiding was omdat klaagster door haar nieuwe positie als legataris per definitie nooit aan een onderhandelingstafel over de nalatenschap zou kunnen plaatsnemen en haar echtgenoot ook niet.
De notaris heeft geweigerd tot uitbetaling van een voorschot van de legaten over te gaan terwijl daar meerdere keren in de periode tussen 13 augustus 2021 en 18 juli 2022 door klaagster (en twee van haar dochters) om is verzocht en er voldoende in de nalatenschap zat om tot de uitbetaling van een voorschot over te gaan.
Bij het proces om te komen tot een VSO ter finale beslechting van alle gerezen geschilpunten heeft de notaris haar eigen belang boven dat van de afwikkeling van de nalatenschappen gesteld, door als voorwaarde voor ondertekening van de VSO te stellen dat de bepaling betreffende de bestemming van de as van erflater(s) daarin wordt verwijderd/weggelaten. Tevens heeft de notaris, bij monde van mr. [naam 7] in zijn e-mails van 19 april 2022 en 1 september 2022, als voorwaarde voor de ondertekening van de VSO gesteld dat klaagster het hoger beroep tegen de beslissing van de kamer bij het gerechtshof Amsterdam intrekt.
De notaris heeft haar zelf verzochte ontslag als mede-executeur niet ingetrokken, ook niet op de zitting van 15 november 2022, in de ontslagprocedure bij de kantonrechter. De notaris stelde zich toen op het standpunt dat de gelden, nodig voor het uitbetalen van de legaten, door [naam 6] , de mede-executeur, aan de legatarissen zouden worden uitbetaald, omdat zij niets meer met de afwikkeling van de nalatenschappen van doen wilde hebben. Die mede-executeur heeft echter niet de beschikking over een derdengeldenrekening, met alle risico’s van dien.

5.Beoordeling

5.1.
De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klaagster tegen de notaris op alle onderdelen ongegrond verklaard.
Ontvankelijkheid
5.2.
Anders dan de kamer is het hof van oordeel dat klachtonderdeel a. niet-ontvankelijk is. Het onzorgvuldig handelen dat klaagster de notaris in dit klachtonderdeel verwijt betreft gebeurtenissen die reeds bekend waren op het moment dat klaagster de eerste klacht indiende. In het kader van een goede procesorde en proceseconomie, zeker met bijstand aan klaagster van haar echtgenoot die toen advocaat was, had verwacht mogen worden dat de klacht geconcentreerd werd aangebracht. Alles wat ten tijde van de indiening van de eerste klacht bekend was of redelijkerwijs bekend kon zijn over het onzorgvuldig handelen van de notaris, had toen reeds door klaagster moeten worden aangevoerd.
5.3.
Ten aanzien van de overige klachtonderdelen is het hof van oordeel dat deze zien op gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden na de indiening van de eerste klacht bij de kamer, zodat deze klachtonderdelen wel ontvankelijk zijn.
Klachtonderdeel b. (weigering tot uitbetaling voorschot)
5.4.
Naar het oordeel van het hof heeft de kamer terecht overwogen dat het tot de beleidsvrijheid van een executeur behoort om al dan niet een voorschot op een legaat uit te betalen. Daartoe bestaat volgens het hof geen verplichting, ook niet als in de nalatenschap voldoende liquide middelen aanwezig zijn om een voorschot uit te keren. Daar komt nog bij dat de notaris slechts samen met mede-executeur [naam 6] bevoegd was te besluiten om al dan niet een voorschot uit te betalen. Klaagster heeft niet gesteld dat [naam 6] het voorschot wél wilde uitbetalen (zonder voorwaarden). Uit de e-mail van 15 juli 2022 (rov. 3.12.) blijkt juist dat de executeurs de uitbetaling van een voorschot meermaals hebben overwogen, maar dat zij dit niet hebben gedaan omdat dit financieel onverantwoord zou zijn vanwege de doorlopende informele vereffeningskosten (onder andere als gevolg van de vele procedures blijkens de e-mail van 1 juli 2022). Het hof is daarom, net als de kamer, van oordeel dat klachtonderdeel b. ongegrond is.
Klachtonderdeel c. (voorwaarde intrekking hoger beroep voor ondertekening VSO)
5.5.
Volgens de kamer heeft de notaris met betrekking tot dit klachtonderdeel niet klachtwaardig gehandeld, ook al had mr. [naam 7] in zijn e-mail van 1 september 2022 vermeld dat de notaris bekend en akkoord was met de inhoud daarvan (en kennelijk dus ook met bedoelde voorwaarde). De notaris heeft (bij e-mail van
10 november 2022) voorgesteld om die voorwaarde juist niet op te nemen, aldus de kamer.
5.6.
Het hof sluit zich aan bij dit oordeel van de kamer. Het beroepschrift van klaagster, het verweerschrift van de notaris en de behandeling van de zaak ter zitting in hoger beroep hebben geen ander licht op de zaak geworpen en geven het hof geen aanleiding tot een andere beoordeling dan die van de kamer of tot een nadere motivering. Het is aan de notaris om te beslissen of zij wel of niet een VSO tekent. Net als de kamer acht het hof ook klachtonderdeel c. ongegrond.
Klachtonderdeel d. (gelden nalatenschap stonden niet op derdengeldenrekening)
5.7.
Volgens klaagster hadden de gelden uit de nalatenschap op de derdengelden-rekening van de notaris moeten staan en niet risicovol op rekeningen bij de ABN AMRO bank, de ING bank en de Rabobank, onder beheer van [naam 6] . Naar het oordeel van het hof miskent klaagster hiermee dat het voor notarissen gebruikelijk is deze gelden op de lopende rekening(en) te laten staan. Voor de notaris bestond geenszins de verplichting de gelden op haar derdengeldenrekening te zetten. Bovendien zou, wanneer het geld op de derdengeldenrekening had gestaan, mede-executeur [naam 6] niet (meer) bevoegd zijn geweest te beschikken over de gelden van de nalatenschap, omdat hij geen notaris is. Ook dit klachtonderdeel d. acht het hof, evenals de kamer, ongegrond.
Optreden notaris
5.8.
In haar beroepschrift heeft klaagster aangegeven dat de notaris naar haar mening zeer onbeschaafd is geweest, omdat de notaris meermaals heeft geweigerd klaagster te groeten en de hand te schudden. Wat daar ook van zij, het hof is van oordeel dat hier geen sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen door de notaris.
Conclusie
5.9.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het hof, anders dan de kamer, van oordeel is dat klachtonderdeel a. niet-ontvankelijk is. Ten aanzien van de overige klachtonderdelen is het hof, net als de kamer, van oordeel dat deze ongegrond zijn. Het hof zal daarom de beslissing van de kamer ten aanzien van klachtonderdeel a. vernietigen en voor het overige bevestigen.

6.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing, voor zover het betreft klachtonderdeel a.,
en, in zoverre opnieuw beslissende:
- verklaart klachtonderdeel a. niet-ontvankelijk;
- bevestigt de bestreden beslissing voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.W.M. Tromp, A.D.R.M. Boumans en S.V. Viveen en in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2024 door de rolraadsheer.