In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de faillissementsverklaring van de appellant. De appellant, die in financiële problemen verkeert, heeft niet voldaan aan de vorderingen van zijn schuldeisers of heeft geen zodanige betalingsregelingen getroffen dat hij niet langer in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen. Ondanks dat de appellant gedurende geruime tijd de gelegenheid heeft gehad om aan de door het hof gestelde termijnen te voldoen, is hij er niet in geslaagd om aan zijn verplichtingen te voldoen. Het hof heeft vastgesteld dat er summierlijk feiten en omstandigheden zijn die aantonen dat de appellant nog steeds in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen. De curator heeft gerapporteerd dat er enkele betalingsregelingen zijn getroffen, maar dat deze niet voor alle vorderingen gelden, met name niet voor een substantieel deel van de vordering van het CJIB. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 maart 2024 bekrachtigd, waarbij de faillietverklaring is gehandhaafd. De appellant heeft niet kunnen aantonen dat zijn financiële situatie voldoende stabiel is om te concluderen dat hij niet langer in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen. Het hof heeft geoordeeld dat de appellant niet in staat is geweest om een duurzame oplossing voor zijn schulden te vinden, wat leidt tot de conclusie dat de faillietverklaring moet worden gehandhaafd.