ECLI:NL:GHAMS:2024:2218

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 augustus 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
23-000696-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake invoer van cocaïne met strafoplegging en LOVS-oriëntatiepunten

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, dat op 18 maart 2024 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1986, was aangeklaagd voor de opzettelijke invoer van ruim zes kilogram cocaïne, die op zijn lichaam was verborgen. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De advocaat-generaal had dezelfde straf geëist, terwijl de raadsman pleitte voor een lagere straf, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de achterhaalde LOVS-oriëntatiepunten.

Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal gevolgd en de gevangenisstraf van 40 maanden bevestigd, met uitzondering van de voorwaardelijke straf. Het hof heeft daarbij de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen. De invoer van harddrugs vormt een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid en gaat vaak gepaard met andere vormen van criminaliteit. Het hof heeft de LOVS-oriëntatiepunten als uitgangspunt genomen voor de strafoplegging, maar heeft ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen. Ondanks deze omstandigheden was het hof van oordeel dat de opgelegde straf passend en geboden was.

Het hof heeft het verzoek van de raadsman om opheffing of schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen, omdat de 12-jaarsgrond nog steeds van toepassing was. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd ten aanzien van de gevangenisstraf en opnieuw recht gedaan, waarbij de tijd in voorarrest in mindering wordt gebracht op de opgelegde straf. Het arrest is uitgesproken in de openbare terechtzitting van het hof.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000696-24
datum uitspraak: 8 augustus 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 18 maart 2024 in de strafzaak onder parketnummer 15-334549-23 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1986,
[detentie adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 juli 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof:
  • de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen vervangt door de bewijsmiddelen die na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de aanvulling op dit arrest;
  • beslist op het ter terechtzitting hoger beroep gedane verzoek van de verdediging tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte; en
  • het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte opheft met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde straf.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden.
De raadsman heeft verzocht om een straf op te leggen die substantieel lager ligt dan de gevangenisstraf die in eerste aanleg is opgelegd. Het hof dient rekening te houden met de toedracht van het bewezenverklaarde, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn motivatie om wat van zijn leven te maken. Tevens heeft de raadsman verzocht af te wijken van de oriëntatiepunten voor de strafoplegging van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: de LOVS-oriëntatiepunten), nu deze in feite achterhaald zijn vanwege de steeds groter wordende hoeveelheden ingevoerde harddrugs en gezien de rechterlijke uitspraken in diverse zaken. Daarbij heeft de raadsman een uitdrukkelijk beroep gedaan op het belang van rechtseenheid en in het verlengde daarvan gewezen op het belang van rechtszekerheid.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ruim zes kilogram van een materiaal bevattende cocaïne. De cocaïne zat in pakketten op het lichaam van de verdachte geplakt. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard dat deze bestemd moet zijn geweest voor de verdere verspreiding en handel. De verspreiding van harddrugs en de handel daarin gaan gepaard met allerlei soorten van criminaliteit en vormen – gelet op de schadelijkheid voor de gezondheid van personen – een bedreiging voor de volksgezondheid.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf heeft het hof gelet op de straffen die meestal voor de invoer van een dergelijke hoeveelheid aan harddrugs worden opgelegd en die ook blijken uit de LOVS-oriëntatiepunten. Het LOVS heeft die oriëntatiepunten vastgesteld ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging bij vaak voorkomende delicten, na een inventarisatie van de praktijk van de straftoemeting en na consultatie van alle gerechten. Zij zijn opgesteld om als vertrekpunt van denken te worden gehanteerd bij het bepalen van een passende en geboden straf voor feiten als het onderhavige. Periodiek wordt geëvalueerd of de oriëntatiepunten nog voldoende aansluiten bij de praktijk of dat daarin wijzigingen moeten worden aangebracht.
Naar het oordeel van het hof is het van groot belang dat ook bij feiten als het onderhavige een consistent straftoemetingsbeleid wordt gevolgd. In zoverre sluit het hof zich aan bij het standpunt van de verdediging. Ter bevordering daarvan neemt het hof de LOVS-oriëntatiepunten echter juist wel als uitgangspunt bij het bepalen van de straf bij de invoer van cocaïne via inkomend vliegverkeer. Voor de invoer van hoeveelheden harddrugs van 6.000 tot 7.000 gram door koeriers wordt daarin een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in de bandbreedte van 40 tot 42 maanden genoemd. De door de advocaat-generaal geëiste straf loopt daarmee in de pas.
Het hof heeft kennisgenomen van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Deze omstandigheden zijn echter niet zodanig afwijkend van de omstandigheden van andere koeriers die met een dergelijk gewicht aan cocaïne naar Nederland komen, dat zij aanleiding vormen om, in afwijking van de LOVS-oriëntatiepunten, een lagere of andere straf op te leggen. Het hof acht, alles afwegende, daarom een gevangenisstraf van 40 maanden passend en geboden. Gelet op de ernst van het feit is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere dan deze vrijheidsbenemende straf.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv, aan de orde is.
Voorwaardelijk verzoek
De raadsman heeft het voorwaardelijk verzoek gedaan om onderzoek te laten doen naar de veroordeling van de verdachte in Frankrijk in 2011, indien het hof dit gegeven als strafverzwarend zou meerekenen. Dit verzoek behoeft geen bespreking, nu die voorwaarde niet is vervuld.

Voorlopige hechtenis

De raadsman heeft verzocht om opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis. De raadsman heeft daartoe kort gezegd aangevoerd dat de 12-jaarsgrond niet meer aan de orde is, omdat geen sprake meer zou zijn van een ernstig geschokte rechtsorde. Ten aanzien van het verzoek om schorsing dient rekening te worden gehouden met de bijzondere persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de aantoonbaar armoedige omstandigheden waaronder de verdachte tot het plegen van het feit is gekomen.
Het hof wijst het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis af. Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat nog steeds (ook) sprake is van de 12-jaarsgrond. Bij dat oordeel betrekt het hof de aanzienlijke hoeveelheid gesmokkelde cocaïne, die ook tot uiting komt in de op te leggen straf. Een situatie als bedoeld in artikel 67a, derde lid, Sv is niet aan de orde. Daarnaast weegt het belang dat de verdachte bij zijn invrijheidsstelling heeft niet op tegen de gewichtige redenen van maatschappelijke veiligheid die in het bevel tot zijn gevangenhouding zijn aangewezen en die ook thans nog grond geven tot voortduring van zijn vrijheidsbeneming. Het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis wordt eveneens afgewezen. Het hof acht daartoe geen termen aanwezig.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
40 (veertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde straf.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. N. van der Wijngaart en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van mr. R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 augustus 2024.
De voorzitter en de jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]