Op 8 augustus 2024 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 14 november 2023, betreffende de verdachte, geboren in 2001 te Amsterdam. De zaak betreft medeplegen van opzettelijke brandstichting. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank, maar vervangt enkele overwegingen met betrekking tot de straf en de vordering van de benadeelde partij. De advocaat-generaal had gevorderd om naast een gevangenisstraf van 18 maanden ook de tbs-maatregel op te leggen. Het hof oordeelt echter dat de voorwaarden voor het opleggen van tbs niet zijn vervuld, aangezien er geen stoornis is vastgesteld die een risico voor de veiligheid van anderen met zich meebrengt. De verdachte heeft in detentie aanwijzingen van positieve gedragsverandering vertoond en zet zich in voor verdere verbetering.
De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 4.000,00, waarvan € 3.000,00 immateriële schade en € 1.000,00 materiële schade. Het hof heeft de vordering in hoger beroep beoordeeld en vastgesteld dat de benadeelde partij als gevolg van de brandstichting immateriële schade heeft geleden. Het hof kent een schadevergoeding van € 2.000,00 toe voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering wordt hoofdelijk toegewezen. Het hof heft het bevel tot voorlopige hechtenis op, zodra de duur van de hechtenis gelijk is aan de opgelegde gevangenisstraf van vier jaar. Deze uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het Gerechtshof Amsterdam.