ECLI:NL:GHAMS:2024:2216

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 augustus 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
23-003108-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis inzake medeplegen opzettelijke brandstichting met vervangende overwegingen en schadevergoeding

Op 8 augustus 2024 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 14 november 2023, betreffende de verdachte, geboren in 2001 te Amsterdam. De zaak betreft medeplegen van opzettelijke brandstichting. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank, maar vervangt enkele overwegingen met betrekking tot de straf en de vordering van de benadeelde partij. De advocaat-generaal had gevorderd om naast een gevangenisstraf van 18 maanden ook de tbs-maatregel op te leggen. Het hof oordeelt echter dat de voorwaarden voor het opleggen van tbs niet zijn vervuld, aangezien er geen stoornis is vastgesteld die een risico voor de veiligheid van anderen met zich meebrengt. De verdachte heeft in detentie aanwijzingen van positieve gedragsverandering vertoond en zet zich in voor verdere verbetering.

De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 4.000,00, waarvan € 3.000,00 immateriële schade en € 1.000,00 materiële schade. Het hof heeft de vordering in hoger beroep beoordeeld en vastgesteld dat de benadeelde partij als gevolg van de brandstichting immateriële schade heeft geleden. Het hof kent een schadevergoeding van € 2.000,00 toe voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering wordt hoofdelijk toegewezen. Het hof heft het bevel tot voorlopige hechtenis op, zodra de duur van de hechtenis gelijk is aan de opgelegde gevangenisstraf van vier jaar. Deze uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het Gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003108-23
datum uitspraak: 8 augustus 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 14 november 2023 in de strafzaak onder parketnummer 15-086519-22 tegen
[verdachte],
geboren te Amsterdam op [geboortedatum] 2001,
[detentieadres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 juli 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof:
  • de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen vervangt door de bewijsmiddelen die na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de aanvulling op dit arrest;
  • in de strafmotivering de tweede tot en met de vierde alinea op blad 6 van het vonnis (“De officier van justitie heeft […] het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf”) vervangt door de navolgende overwegingen;
  • de motivering ten aanzien van de toegewezen vordering benadeelde partij vervangt door de navolgende overweging; en
  • het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte opheft met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde straf.

Vervangende overweging in Motivering van de sanctie

De advocaat-generaal heeft gevorderd om aan de verdachte, naast een gevangenisstraf van 18 maanden, de maatregel tot terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege (hierna: de tbs-maatregel) op te leggen.
Het hof overweegt daarover als volgt.
De tbs-maatregel kan door de rechter worden opgelegd indien is voldaan aan de in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden. Eén van die voorwaarden houdt in dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel vereist.
Volgens de rapporteurs van het Pieter Baan Centrum (hierna: het PBC), die op 27 februari 2023 een rapport hebben opgesteld, is er – doordat zij geen stoornis konden vaststellen – vanuit gedragsdeskundig oogpunt geen grond om een risicoanalyse of -prognose te geven ten aanzien van recidive in eenzelfde soort (ernstig gewelds-)delict, noch om (behandel-)interventies te adviseren gericht op het terugdringen van de recidivekans. Uit het onderzoek in het PBC en ook overigens uit het dossier kan niet worden afgeleid dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen actueel de oplegging van een tbs-maatregel vereisen. Het hof zal daartoe dan ook niet overgaan.
Uit bovengenoemde rapporten kan niet worden afgeleid dat het bewezenverklaarde in verminderde mate valt toe te rekenen aan de verdachte. Het hof rekent het feit dan ook volledig toe aan de verdachte.
Gelet op de hiervoor beschreven ernst van het feit en het levensgevaar dat daardoor is ontstaan, is naar het oordeel van het hof slechts een gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend en geboden.
Overigens zijn bij de verdachte in detentie sinds het vonnis van de rechtbank aanwijzingen voor een positieve gedragsverandering. De verdachte zet zich proactief in om die gedragsverandering ook in het kader van een detentiefasering en na afronding van zijn gevangenisstraf te bestendigen, met behulp van onder meer begeleiding vanuit de Top600. Het is aan de verdachte om die positieve ontwikkeling door te zetten en zich daartoe voor begeleiding te blijven openstellen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde] en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.000,00, bestaande uit € 3.000,00 aan immateriële schade en € 1.000,00 aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.000,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering, voor zover deze in hoger beroep voorligt, geheel wordt toegewezen. De raadsman heeft zich voor wat betreft de vordering in hoger beroep gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof overweegt als volgt.
Voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Immers hebben de verdachte en zijn mededader brand gesticht in de woning van de benadeelde partij. Weliswaar was de benadeelde partij niet thuis op het moment van het bewezenverklaarde handelen, maar de normschending is dermate ernstig en ingrijpend in de persoonlijke levenssfeer dat geleden immateriële schade vanwege een aantasting van de persoon ´op andere wijze´ kan worden verondersteld. De eigen woning is immers bij uitstek een plek waar iemand zich veilig moet voelen; logischerwijs wordt iemand diep geraakt als dat vanzelfsprekende gevoel van veiligheid met brandstichting geweld wordt aangedaan.
De psychische impact volgt ook uit de bij de vordering gevoegde brief van 10 juni 2022 van de psycholoog, die EMDR-therapie heeft moeten inzetten. De benadeelde partij leed onder dusdanige angst- en stressklachten vanwege de ernst van de zaak, dat hij niet meer tot werken in staat was.
Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) naar maatstaven van billijkheid vaststellen op € 2.000,00. Het hof heeft hierbij gelet op de aard en de ernst van het handelen van de verdachte, de ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en de ingrijpende gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zoals omschreven in de bijlage bij de vordering. Tevens houdt het hof rekening met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend.
Het toe te wijzen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, wordt de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opgelegd op de hierna te noemen wijze. Ook bepaalt het hof dat de vordering hoofdelijk wordt toegewezen.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde, door het hof bevestigde gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N. van der Wijngaart, mr. M.L.M. van der Voet en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van mr. R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 augustus 2024.
De oudste raadsheer en de jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.