Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.De zaak in het kort
2.Het geding na cassatie en verwijzing door de Hoge Raad
3.De feiten
4.De beoordeling
subsidiaireen bedrag van € 575.756,83 (€ 539.982,00 aan schade van [appellant] als aandeelhouder ten gevolge van het faillissement van de B.V. + € 20.774,83 aan kosten van rechtsbijstand in het executiegeschil + € 15.000,00 aan kosten voor het opstellen van de Sman-rapporten). Het gerechtshof Den Haag heeft bij eindarrest het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd en het meer gevorderde evenmin toegewezen. Het gerechtshof Den Haag heeft daartoe bij tussenarrest onder meer overwogen dat de schadestaatprocedure slechts ertoe strekt de schade en de omvang van de schadeplichtigheid van een partij vast te stellen op basis van een aansprakelijkheid die in de voorafgaande hoofdprocedure is vastgesteld en op grond waarvan naar de schadestaatprocedure is verwezen (rov. 2.18) en voorts dat voor de uitleg van het dictum in de hoofdzaak relevant kan zijn wat partijen in die procedure ten aanzien van de schade en de oorzaken daarvan hebben aangevoerd; het dictum van de uitspraken van de kantonrechter en van het gerechtshof dient in de context van het partijdebat te worden uitgelegd (rov. 2.26). Bij eindarrest is onder meer als volgt overwogen:
- [appellant] heeft in eerste aanleg onder meer aangevoerd dat (i) [geïntimeerde] zijn verplichtingen niet naar behoren is nagekomen en er alles aan heeft gedaan om de exploitatie van het café te frustreren, (ii) [geïntimeerde] vanaf begin 2002 heeft getracht door het inschakelen van de Milieudienst de exploitatie van het café te beëindigen en dat (iii) [appellant] vanwege de (dreigende) tekortkoming van [geïntimeerde] heeft besloten om in 2003 de betaling van huurpenningen op te schorten. [appellant] heeft gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot schadevergoeding op te maken bij staat, op grond van toerekenbaar tekortschieten in de nakoming van de verplichtingen voorvloeiend uit de huurovereenkomst.
, met terugwerkende kracht per 1 januari 1998, ondergebracht in de (…) B.V. (voorheen: kwam de exploitatie voor rekening van [appellant] privé). Bij de inbreng per 1 januari 1998 is een goodwill geactiveerd van (…) € 227.835.
café (…) in (…)[de]
B.V. per 1 januari 1998 is daaraan een goodwill toegekend van € 227.835. De resultaatontwikkeling is nadien positief geweest, tot en met het jaar 2001. Op grond van onze analyse zoals uitgewerkt in de bijlage bij deze notitie concluderen wij dat de goodwill van[de]
B.V. op basis van de verbeterde rentabiliteitswaardemethode ultimo 2001 rond € 239.000 heeft bedragen. Wij concluderen dat de goodwill ultimo 2001 kan worden vastgesteld op een bedrag van indicatief € 239.000.Vanaf het jaar 2002 is sprake van een teruglopende omzet en een verlieslatende exploitatie.[De]
B.V. heeft de activiteiten in het café moeten beëindigen op 17 mei 2006. Per die datum was geen sprake meer van goodwill. Ook bij het faillissement dat nadien volgde is, naar wij begrijpen, geen bate gerealiseerd uit hoofde van overdracht van immateriële vaste activa.
4.De beslissing
[geïntimeerde]toe tot het bewijs van zijn stelling dat het omzetverlies van het café in de periode van 2002 tot en met 2006 het gevolg is van het opstarten van café ‘Storm’ in 2002 door H.Q.J. Fles en P.G.M. Spijker schuin tegenover het café;
[appellant]toe tot het bewijs van zijn stelling dat voor het eerste Sman-rapport een bedrag van € 9.000,00 is gefactureerd en betaald en voor het aanvullend Sman-rapport € 3.000,00;