ECLI:NL:GHAMS:2024:2060

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
22 juli 2024
Zaaknummer
200.330.195/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Escalerende burenruzie tussen woonboot-eigenaren met geluidsoverlast en intimidatie

In deze zaak, die zich afspeelt tussen twee buren die woonboten bezitten, is er sprake van een escalerende burenruzie. De appellanten, eigenaren van een woonboot, hebben in hoger beroep beroep aangetekend tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De zaak draait om geluidsoverlast, intimidatie en ongewenste camerabeelden. De appellanten hebben de rechtbank verzocht om de vorderingen van de geïntimeerden, die ook hun buren zijn, af te wijzen en hun eigen vorderingen in reconventie toe te wijzen. De rechtbank heeft in eerdere procedures al enkele maatregelen getroffen, maar de spanningen tussen de partijen zijn blijven escaleren. De appellanten hebben onder andere geklaagd over stalking, geluidsoverlast en intimidatie door de geïntimeerden, die op hun beurt de appellanten beschuldigen van inbreuk op hun privacy door hen te filmen. Tijdens de mondelinge behandeling hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, waarbij de advocaten van beide partijen producties hebben ingebracht ter ondersteuning van hun argumenten. Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat de geïntimeerden zich moeten houden aan de zorgvuldigheid die een goede buur betaamt en hen verboden om zich op een manier te gedragen die als pesten of treiteren kan worden ervaren. Tevens zijn er dwangsommen opgelegd voor overtredingen van deze verboden. Het hof heeft de vorderingen van de appellanten deels toegewezen en de geïntimeerden veroordeeld tot betaling van dwangsommen voor overtredingen van eerdere uitspraken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.330.195/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/733547/KG ZA 23-388
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 23 april 2024
in de zaak van

1.[appellant 1] ,

2.
[appellante 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
tevens incidenteel geïntimeerden,
advocaat: mr. H.J.F. Oetgens van Waveren Pancras Clifford te Arnhem,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

2.
[geïntimeerde 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
tevens incidenteel appellanten,
advocaat: mr. C.J.H. Anker te Rotterdam.
Appellanten, tevens geïntimeerden in incidenteel appel worden hierna [appellant 1] en [appellante 2] en gezamenlijk [appellanten] genoemd. Geïntimeerden, tevens incidenteel appellanten worden hierna [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] en gezamenlijk [geïntimeerden] genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellanten] zijn bij dagvaarding met grieven en een productie van 19 juli 2023 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 22 juni 2023 van de rechtbank Amsterdam, onder bovenvermeld zaaknummer in kort geding gewezen tussen [geïntimeerden] als eisers in conventie, tevens verweerders in reconventie en [appellanten] als gedaagden in conventie tevens eisers in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, met producties;
- memorie van antwoord in incidenteel appel, met producties.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 5 maart 2024 laten toelichten door hun voornoemde advocaten, beiden aan de hand van overlegde spreekaantekeningen. Beide partijen hebben nog producties ingebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis deels zal vernietigen en alsnog de vorderingen in conventie zal afwijzen voor zover die zijn toegewezen en de vorderingen in reconventie zal toewijzen voor zover die zijn afgewezen, met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente.
[geïntimeerden] hebben geconcludeerd dat het hof in principaal appel de grieven zal afwijzen en in incidenteel appel het bestreden vonnis deels zal vernietigen en alsnog de in hoger beroep gewijzigde vorderingen in conventie zal toewijzen voor zover die zijn afgewezen en de vorderingen in reconventie zal afwijzen voor zover die zijn toegewezen, één en ander met veroordeling van [appellanten] in de kosten van het geding in beide instanties.
[appellanten] hebben in incidenteel appel geconcludeerd dat het hof [geïntimeerden] niet ontvankelijk zal verklaren in hun vorderingen, dan wel alle vorderingen in reconventie zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerden] in, naar het hof begrijpt, de kosten in incidenteel appel met nakosten.
[appellanten] hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in 2.1-2.9 van het bestreden vonnis de feiten opgesomd die tot uitgangspunt zijn genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen daarom ook het hof tot uitgangspunt. De feiten komen neer op het volgende.
2.1.
Partijen zijn buren van elkaar. [appellanten] zijn sinds 2010 eigenaar van de woonboot gelegen aan de [straatnaam] 64-Y te [plaats] . [geïntimeerden] zijn sinds 2016 eigenaar van de woonboot gelegen aan de [straatnaam] 64-Z te [plaats] .
2.2.
De woonboot van [geïntimeerden] ligt - vanaf de kade gezien - achter die van [appellanten] Partijen hebben vanaf de kade toegang tot hun woonboten via dezelfde loopbrug en [geïntimeerden] kunnen hun woonboot vervolgens alleen bereiken door over de woonboot van [appellanten] te lopen.
2.3.
Bij brief van 18 februari 2021 heeft de advocaat van [appellanten] [geïntimeerden] - kort gezegd - gesommeerd hun onrechtmatige gedragingen te staken en gestaakt te houden. Volgens die brief bestaan die gedragingen uit stalking, geluidsoverlast, opzettelijk hinderen, opzettelijk openlaten van het hek, inbreuk op de privacy, fysieke intimidatie en het indienen van onterechte handhavingsverzoeken bij de gemeente [plaats] .
2.4.
Bij e-mail van 9 maart 2021 heeft de raadsman van [geïntimeerden] gereageerd op die brief. Hierin is bestreden dat [geïntimeerden] zich schuldig maken aan onrechtmatig handelen. [appellanten] zijn vervolgens erop gewezen dat zij inbreuk maken op de privacy van [geïntimeerden] door steeds met een handcamera en met twee vaste camera’s (door het woonkamerraam en het dakraam van de woonboot van [appellanten] ) opnames te maken van [geïntimeerden] en hun woonboot, hetgeen onrechtmatig wordt geacht. [appellanten] zijn gesommeerd het filmen per direct te staken en gestaakt te houden.
2.5.
Tussen partijen is eerder een kortgedingprocedure aanhangig geweest. In die procedure heeft dit hof op 16 november 2021 in hoger beroep arrest gewezen (hierna: het arrest). Daarin staat, voor zover van belang, het volgende:
Beoordeling hof
3.8
Partijen stellen over en weer dat de andere partij onaanvaardbare overlast en (buren)hinder veroorzaakt in een mate die ernstig afbreuk doet aan het eigen woongenot en aan de eigen persoonlijke levenssfeer. Het hof is, met de voorzieningenrechter, van oordeel dat de juridische weg die partijen thans gekozen hebben om een eind te maken aan de door hen gestelde overlast, slechts op beperkte schaal een oplossing kan bieden en dat voorkomen moet worden dat door de rechter opgelegde en met een dwangsom versterkte bevelen en verboden vooral gebruikt worden als middel om de andere partij nog meer dwars te kunnen zitten. Ondanks deze bezwaren is het hof echter van oordeel dat de verhoudingen tussen partijen inmiddels zodanig zijn geëscaleerd dat het treffen van een aantal van de door hen gevorderde voorzieningen noodzakelijk is.
Het maken van beeld- en geluidsopnamen
3.9
Het staat [appellanten] in beginsel vrij om op, aan of in de eigen woonboot camera’s te plaatsen voor het maken van beeldopnamen al dan niet met geluid, maar uitsluitend indien en voor zover daarmee slechts de eigen woonboot (inclusief loopbrug) in beeld wordt gebracht en de personen die zich op of in die woonboot bevinden.
3.1
Daaraan doet in dit geval niet af dat door [appellanten] dan ook, tegen hun zin, opnamen van [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] en hun bezoekers gemaakt worden, alleen al omdat zulke opnamen uitsluitend gemaakt mogen worden op het moment dat zij zich bevinden op het erf van [appellanten] en daarmee ‘binnendringen’ in diens persoonlijke levenssfeer, hetgeen beperkingen stelt aan hun eigen vrijheden.
3.11 (…)
Een verdere rechtvaardiging voor het plaatsen van camera’s door [appellanten] is dat [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] hun eigen woonboot met enige regelmaat verhuren of in gebruik geven aan derden zoals toeristen, waardoor [appellanten] zich geconfronteerd ziet met wildvreemden die zijn boot c.q. zijn erf betreden. Uit de beeld- en geluidopnamen die [appellanten] in het geding heeft gebracht, blijkt bovendien genoegzaam van gedragingen op en rond zijn woonboot door [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] zélf waarmee moedwillige, althans onnodige geluidoverlast wordt veroorzaakt binnen de woning van [appellanten] . Gelet op dit alles heeft [appellanten] dan ook een gerechtvaardigd belang om te kunnen zien en, met het oog op bewijslevering in gerechtelijke procedures, in beeld en geluid te mogen vastleggen wie zijn woonboot c.q. zijn ‘erf’ en daarmee zijn persoonlijke levenssfeer binnentreedt en daaraan, door de wijze van gedragen of het maken van geluiden, hinder toebrengt die bij normaal gedrag en in redelijkheid onnodig is en dus onrechtmatig is.
3.12
Het voorgaande betekent dat grief 7 van [appellanten] in het principaal hoger beroep deels slaagt. Het door [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] gevorderde en door de voorzieningenrechter deels toegewezen verbod aan [appellanten] tot het maken van beeld- en geluidopnamen zal daarom worden gepreciseerd en beperkt tot het maken van beeldopnamen van [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] en hun bezoekers wanneer zij zich niet bevinden op (het dek of de loopbrug van) de woonboot van [appellanten] . Onder dit verbod valt ook het maken van beeldopnamen van (die gedeelten van) de woonboot van [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] waar zich personen kunnen bevinden of zichtbaar kunnen zijn, zoals de stuurhut of het dek of de ramen, omdat zulke opnamen een onaanvaardbare inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] . Het verbod geldt niet voor het maken van geluidopnamen. Niet valt in te zien waarom het [appellanten] niet vrij zou staan op zijn boot opnamen te maken van geluid dat hij ondervindt van zijn omgeving en dat zijn persoonlijke levenssfeer binnendringt, ook al is dat geluid afkomstig van [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] vanaf hun boot. Wel zal het hof, met het oog op de privacy van [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] en hun bezoekers, [appellanten] verbieden de door hem gemaakte beeld- en geluidopnamen langer dan vijf dagen te bewaren, uitgezonderd opnamen van incidenten en inbreuken op zijn persoonlijke levenssfeer die [appellanten] langer mag bewaren en gebruiken voor de bescherming en handhaving van zijn rechten en die van zijn gezinsleden.
Het betreden van de woonboot van [appellanten] door [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1]
3.13
[appellanten] enerzijds en [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] anderzijds mogen over en weer van elkaar verlangen dat zij bij hun handelen, zowel in woord en gebaar als in daden, zich jegens elkaar gedragen als een ‘goede buur’ en in al hun gedragingen in normale, redelijke mate rekening houden met en respect hebben voor ieders persoonlijke levenssfeer, woongenot en privacy.
3.14
De aldus verlangde zorgvuldigheid geldt in het bijzonder wanneer [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] noodgedwongen om hun eigen woonboot te bereiken - waartegen [appellanten] op zichzelf terecht geen bezwaar maakt - de loopbrug en woonboot van [appellanten] betreden en daarmee diens persoonlijke levenssfeer binnendringen. Zij weten bovendien dat die woonboot bijzonder gevoelig is voor geluidoverlast.
3.15
Onder die omstandigheden mag van [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] worden verlangd dat zij op normale, rustige wijze over de loopbrug en het dek van [appellanten] lopen, fietsen rijdend en niet slepend of stuiterend meenemen, en het stoten tegen, of laten vallen van zaken op, de woonboot van [appellanten] zo veel mogelijk voorkomen, en hekjes normaal - als een deur - dichtdoen en niet dichtsmijten of laten dichtvallen. Een daartoe strekkend bevel zoals door [appellanten] in het principaal hoger beroep (na eiswijziging) onder I is gevorderd, is voldoende concreet om te kunnen worden toegewezen. Omdat het aan [appellanten] niet verboden wordt om beeld- en geluidopnamen te maken van wie zich op (het dek van) zijn woonboot bevinden, kan in voorkomend geval aan de hand van die opnamen met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld - de filmopnamen die [appellanten] in het geding heeft gebracht tonen dat aan - of [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] zich zichtbaar of hoorbaar (duidelijk) onvoldoende hebben ingespannen om de bedoelde hinder voor [appellanten] te voorkomen.
Pesten en treiteren in woord en gebaar
3.16
Uit het filmmateriaal dat door [appellanten] in het geding is gebracht, blijkt dat [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] zich meer dan eens in woord en gebaar of met onnodige geluiden hebben opgedrongen aan [appellanten] en/of diens gezinsleden terwijl deze zich op hun eigen woonboot bevonden, op een wijze die, in de context van hun onderlinge spanningen en de omstandigheden van het geval, in redelijkheid niet anders kan worden begrepen dan als een bewust treiteren en pesten dat inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van [appellanten] en zijn gezin. Zo begrepen en geherformuleerd, is het verbod dat door [appellanten] in het principaal hoger beroep (na eiswijziging) onder II, eerste gedachtestreepje is gevorderd, voldoende concreet om te kunnen worden toegewezen.
3.17
Wel zal dat verbod door het hof worden beperkt tot gedragingen van [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] die door [appellanten] kunnen worden ondervonden of ervaren vanaf zijn woonboot, omdat het vooral de eigen woning is die aanspraak kan maken op bijzondere bescherming als het gaat om de persoonlijke levenssfeer.
Het verbod dient bovendien aldus te worden begrepen dat daaronder niet vallen gebaren of grimassen in stilte die [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] maken binnen hun eigen woonboot, omdat een dergelijk verbod betrekking heeft op hoe zij zich dienen te gedragen binnen de eigen woning en daarmee diep zou ingrijpen in hun persoonlijke levenssfeer, zonder dat daarvoor voldoende rechtvaardiging bestaat. In voorkomend geval kan [appellanten] zich immers eenvoudig aan die (stille) gebaren onttrekken door weg te kijken van de woonboot van [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] .
(…)
Geluidwerende voorzieningen aan de boot van [appellanten]
3.26
Uit het rapport van Geluidsconsult dat in opdracht van [appellanten] is opgesteld (…) blijkt dat de woonboot van [appellanten] bijzonder gevoelig is voor geluidsoverlast door contactgeluiden bij het betreden van het dek. In paragraaf 8.1 van dat rapport worden maatregelen voorgesteld om deze geluidhinder te beperken. [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] klagen in grief 4 van hun incidenteel appel dat de rechtbank ten onrechte hun vordering heeft afgewezen dat [appellanten] die maatregelen ook daadwerkelijk zal treffen.
3.27
Van [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] mag worden verwacht (zie 3.13 tot en met 3.15) dat zij bij het betreden van de woonboot van [appellanten] in redelijke mate rekening houden met de geluidhinder die [appellanten] daarvan ondervindt. Méér zorgvuldigheid dan die van een ‘goede buur’ kan rechtens echter niet van [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] worden verlangd. Voor de geluidhinder die [appellanten] dan nog steeds ondervindt, zijn [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] niet verantwoordelijk en zij kunnen daarop niet door [appellanten] worden aangesproken. Het is uitsluitend aan [appellanten] om te beslissen of hij de geluidoverlast die hij bij een dergelijk normaal zorgvuldig gedrag door [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] nog steeds ondervindt, accepteert dan wel dat hij geluidwerende voorzieningen aan zijn boot treft om die geluidsoverlast te verminderen. Bij die stand van zaken hebben [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] niet voldoende eigen belang bij hun vordering dat [appellanten] de geluidoverlast in zijn woning zal beperken door het daaraan aanbrengen van de geluidwerende voorzieningen die in het rapport van Geluidsconsult zijn opgenomen. Die vordering is daarom terecht afgewezen (zie artikel 3:303 BW). Dat betekent dat grief 4 in het incidenteel hoger beroep van [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] faalt.
(…)
Beslissing
Het hof:
rechtdoende in principaal en incidenteel appel:
(…)
5.3
gebiedt [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] om bij het betreden van de loopbrug en woonboot van [appellanten] de zorgvuldigheid in acht te nemen die een goede buur betaamt om de overlast van [appellanten] binnen de grenzen van het redelijke te beperken, onder meer maar niet daartoe beperkt inhoudende dat zij op normale, rustige wijze over de loopbrug en het dek van [appellanten] lopen; fietsen rijdend en niet slepend of stuiterend meenemen; het stoten tegen, of laten vallen van zaken op, de woonboot van [appellanten] zo veel mogelijk voorkomen; en hekjes normaal - als een deur - dichtdoen en niet dichtsmijten of laten dichtvallen, een en ander op straffe van een dwangsom van € 200,- per overtreding met een maximum van € 10.000,-;
5.4
verbiedt [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] zich te gedragen op een wijze die door [appellanten] en/of zijn gezin op zijn woonboot kan worden ondervonden en waaraan hij zich niet kan of gezien zijn recht op privacy niet hoeft te onttrekken, en die in de context van hun onderlinge spanningen en de omstandigheden van het geval, in redelijkheid niet anders kan worden begrepen dan als een bewust treiteren en pesten dat inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van [appellanten] en zijn gezin, een en ander op straffe van een dwangsom van € 200,- per overtreding met een maximum van € 10.000,-;
(…)”.
2.6.
Het arrest is op 14 januari 2022 aan [geïntimeerden] betekend.
2.7.
[appellanten] hebben aan Nederlandse Stichting Geluidshinder (hierna: NSG) opdracht gegeven tot het uitvoeren van een geluidsonderzoek. Ten behoeve van dat onderzoek zijn van 2 november 2022 tot en met 15 december 2022 metingen uitgevoerd in de woonboot van [appellanten] Op 1 maart 2023 heeft NSG een rapport uitgebracht.
2.8.
Bij deurwaardersexploot van 22 maart 2023 hebben [appellanten] dwangsommen laten aanzeggen aan [geïntimeerden] , omdat zij zich niet aan de veroordelingen in het arrest zouden hebben gehouden. In het exploot hebben [appellanten] bevel gedaan om binnen twee dagen € 12.600,00 vermeerderd met kosten te betalen, bij gebreke waarvan executiemaatregelen zullen worden getroffen. Uit het exploot volgt dat voor € 10.000,00 aan dwangsommen zijn aangezegd voor overtreding van 5.3 van het arrest en € 2.600,00 aan dwangsommen voor overtreding van 5.4 van het arrest door [geïntimeerden]
2.9.
[appellanten] hebben een USB-stick in het geding gebracht waarop films zijn te zien gerubriceerd naar soort overlast.

3.Eerste aanleg

3.1.
[geïntimeerden] hebben in eerste aanleg, samengevat, gevorderd:
  • [appellanten] te verbieden om executiemaatregelen te treffen, althans voort te zetten aangaande de aangezegde dwangsommen;
  • de executie van de aangezegde dwangsommen te schorsen tot het moment dat in een bodemprocedure door de rechter is beoordeeld of de dwangsommen zijn verbeurd;
  • in goede justitie een voorziening te treffen en aan deze voorziening een dwangsom te verbinden;
  • [appellanten] te veroordelen in de proces- en nakosten, beide te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
In reconventie hebben [appellanten] gevorderd, samengevat, [geïntimeerden] :
  • hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 5.000,00 per overtreding van de onder r.o. 5.3 en 5.4. van het arrest uitgesproken veroordeling, tot een maximum is bereikt van € 250.000,00;
  • te verbieden om [appellanten] te filmen op hun woonboot en/of de openbare weg, op straffe van een dwangsom;
  • voorwaardelijk, voor zover de gedragingen van [geïntimeerden] zoals die worden getoond in de als productie 3 getoonde foto’s niet vallen onder het verbod van r.o. 5.4. van het arrest, hoofdelijk te verbieden naar de woonboot van [appellanten] te staren en om door de ramen van de woonboot van [appellanten] naar binnen te staren, althans in dat kader in goede justitie een voorziening te treffen, op straffe van een dwangsom;
  • te verbieden om vanaf hun woonboot [appellanten] op non-verbale wijze te pesten onder andere door het maken van beledigende gebaren en/of het trekken van gekke bekken/rare gezichten, althans in dat kader in goede justitie een voorziening te treffen, op straffe van een dwangsom;
  • voorwaardelijk, voor zover de gedragingen van [geïntimeerden] bestaande uit het met een (fiets)lamp schijnen naar de woonboot van [appellanten] niet valt onder het verbod van r.o. 5.4. van het arrest, hoofdelijk te verbieden met een (fiets)lamp te schijnen naar de woonboot van [appellanten] , op straffe van een dwangsom;
  • hoofdelijk te verbieden om meer dan 50 bezorgingen, waarbij de bezorgers over de woonboot van [appellanten] dienen te gaan om de woonboot van [geïntimeerden] te bereiken, per jaar te laten plaatsvinden, althans in goede justitie een maximum aantal bezorgingen vast te stellen, op straffe van een dwangsom;
  • te veroordelen in de proces- en nakosten.
3.3.
Partijen hebben over en weer verweer gevoerd tegen de vorderingen in conventie en reconventie.
3.4.
De rechtbank heeft in conventie [appellanten] verboden executiemaatregelen te treffen of voort te zetten voor zover het overtreding van rechtsoverweging 5.3 van het arrest betreft. Volgens de rechtbank is de vraag of de in het door [appellanten] overgelegde geluidsrapport (hierna: het rapport) van de Nederlandse Stichting voor Geluidshinder (hierna: NSG) gehanteerde norm die voor woningen geldt hier van toepassing is en volgt daaruit niet of ook geluid is gemeten dat [geïntimeerden] vanaf hun eigen woonboot hebben veroorzaakt, terwijl de woonboot van [appellanten] zeer gevoelig is voor geluidsoverlast.
Het in conventie eveneens gevorderde verbod executiemaatregelen te treffen of voort te zetten voor zover het overtreding van rechtsoverweging 5.4 van het arrest betreft, is afgewezen. Op een filmopname van [appellanten] is te zien en horen dat vanaf de woonboot van [geïntimeerden] een rare lach klinkt op het moment dat [appellante 2] op het dek van de boot van [appellanten] gaat zitten en dat dit stopt zodra zij het dek verlaat, terwijl [geïntimeerden] daarvoor geen goede verklaring hebben gegeven. Verder hebben [appellanten] filmopnames ingebracht waarop is te zien dat de fiets van [geïntimeerden] precies zo wordt geparkeerd op de kade dat de koplamp in de woonboot van [appellanten] schijnt en dat die koplamp verschillende keren voor enige tijd aangaat of wordt aangelaten. Aangezien niet in geschil is dat de koplamp met een app kan worden bediend en [geïntimeerden] geen goede verklaring hebben gegeven voor het in de woonboot van [appellanten] schijnen van de koplamp, hebben [geïntimeerden] zich niet gehouden aan de veroordeling van 5.4 van het arrest, aldus de rechtbank.
De in reconventie gevorderde verhoging van de dwangsom is afgewezen, omdat voorshands niet aannemelijk is dat [geïntimeerden] zich niet hebben gehouden aan rechtsoverweging 5.3 van het arrest en ervan wordt uitgegaan dat [geïntimeerden] , nu zij met betrekking tot rechtsoverweging 5.4 van het arrest € 2.600,-- dwangsommen hebben verbeurd, zullen stoppen met treiteren. Het in reconventie gevorderde verbod om [appellanten] te filmen is toegewezen, omdat [appellanten] twee filmopnames in het geding hebben gebracht waarop is te zien dat [appellant 1] door [geïntimeerden] wordt gefilmd als hij op straat loopt en dit een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer is. Het in reconventie gevorderde staar- en pestverbod vanaf de woonboot van [geïntimeerden] is afgewezen, omdat [appellanten] zich aan het staren en de non-verbale gebaren eenvoudig kunnen onttrekken door weg te kijken. De in reconventie gevorderde beperking van het aantal pakketbezorgingen is toegewezen, in de zin dat het aantal bezorgingen wordt vastgesteld op 100 per jaar. Het is voorstelbaar dat [appellanten] van teveel pakketbezorgingen overlast ondervinden, terwijl [geïntimeerden] ervoor kunnen kiezen hun bestellingen op een afhaalpunt te laten bezorgen.
De rechtbank heeft de proceskosten in conventie en reconventie gecompenseerd, omdat beide partijen deels in het ongelijk zijn gesteld.

4.Beoordeling in hoger beroep

4.1.
[appellanten] hebben in principaal appel vijf grieven aangevoerd en [geïntimeerden] hebben in incidenteel appel vier grieven aangevoerd. Omdat de grieven in principaal appel en incidenteel deels verband houden met dezelfde onderwerpen, zal het hof de volgende volgorde aanhouden bij de behandeling:
  • grief I in incidenteel appel;
  • grieven 1 tot en met 4 in principaal appel;
  • grieven II en III in incidenteel appel;
  • grief 5 in principaal appel en grief IV in incidenteel appel.
4.2.
Grief I in incidenteel appelis gericht tegen het oordeel dat [geïntimeerden] zich niet aan de veroordeling onder rechtsoverweging 5.4. van het arrest van het hof [plaats] van 16 november 2021 (het arrest) hebben gehouden en daarmee dwangsommen hebben verbeurd. De voorzieningenrechter had [appellanten] juist moeten verbieden executiemaatregelen te treffen aangaande de aangezegde dwangsommen. Ter toelichting stellen [geïntimeerden] dat het volgens de voorzieningenrechter hier gaat om het raar en gemaakt lachen en het schijnen met een koplamp van hun fietsen in de woning van [appellanten] Zij betwisten echter dat dit is gebeurd. Volgens [geïntimeerden] is de bewuste video opname van de lach gemanipuleerd en is er geknipt en geplakt. Wat betreft het met de fietslamp(en) schijnen in de woning, geldt dat de fietslampen op bluetooth werken en niet op de afstand die er is tussen hun woonboot en de fiets te bedienen is. Ook hier geldt dat de camerabeelden moeten zijn gemanipuleerd. Op diverse camerabeelden is te zien dat de fietslamp(en) ook niet gericht is/zijn op de woonboot van [appellanten] en dus kan er geen overlast zijn. Eveneens is het op diverse momenten niet zeker dat het de fietsen van [geïntimeerden] betreft. De camerabeelden en de tijden corresponderen niet.
4.3.
Het hof overweegt als volgt. De voorzieningenrechter heeft allereerst overwogen dat op de bewuste video opname die [appellanten] in het geding hebben gebracht te zien en te horen is dat op het moment dat mevrouw [appellanten] op het dek van haar woonboot gaat zitten, op of vanuit de woonboot van [geïntimeerden] een rare gemaakte lach is te horen die qua volume steeds verder toeneemt. Op het moment dat zij het dek verlaat en haar woonboot binnengaat, houdt het lachten direct op. Verder overweegt hij dat [geïntimeerden] daarvoor geen goede verklaring hebben gegeven en desgevraagd hebben meegedeeld niet te weten wie van hen op de video te horen is en dat het net zo goed een ander kan zijn. De voorzieningenrechter heeft deze verklaring volstrekt ongeloofwaardig bevonden en uitgesloten geacht dat [geïntimeerden] niet weten wie er van hen op de video te horen is. Bovendien heeft hij de omstandigheid dat het lachen precies start op het moment dat mevrouw [appellanten] plaatsneemt op het dek en het lachen stopt op het moment dat zij haar woonboot ingaat te toevallig geacht en aangenomen dat dit expres is gebeurd, waarmee het verbod onder 5.4. in het arrest is overtreden.
4.4.
In hoger beroep hebben [geïntimeerden] niet langer betwist dat het lachen van [geïntimeerde 2] afkomstig is, maar gesteld dat de video opnames die [appellanten] hebben ingebracht, waarop onder meer dit incident is vastgelegd, zijn gemanipuleerd en buiten de context zijn vastgelegd. Dat zou blijken uit het handmatig bewerken van die beelden met grafieken, data, tijden, versnellingselementen en invoegen van foto’s. Dit is door [appellanten] uitdrukkelijk betwist, mede onder verwijzing naar een verklaring van [naam] van 18 februari 2024 die bevestigt dat hij sinds 2021 verschillende filmpjes voor [appellanten] heeft ge-edit maar daarbij op geen enkele wijze beeldmateriaal heeft gemanipuleerd met de intentie om de waarheid te verdraaien. Hij verklaart dat het enige wat hij gedaan heeft is het inzoomen en versnellen van beeldmateriaal met als doel dit zo duidelijk mogelijk te maken voor de kijker. Overigens verklaart hij dat hij van [appellanten] de uitdrukkelijke opdracht heeft gekregen het beeldmateriaal conform een objectieve weergave van de werkelijkheid aan te leveren. Deze verklaring is door [geïntimeerden] verder niet voldoende betwist. Ook overigens is er geen enkel aanknopingspunt voor de stelling dat het door [appellanten] aangeleverde beeldmateriaal gemanipuleerd zou zijn. Daarom wordt daaraan voorbijgegaan. Dit brengt mee dat het hof zich bij het oordeel van de voorzieningenrechter aansluit. Het hier bedoelde incident kan niet anders worden uitgelegd dan als een doelbewust pesten en kleineren van [appellanten] , wat in strijd is met het in het arrest onder 5.4 gegeven verbod.
4.5.
Hetzelfde geldt, mutatis mutandis, voor de overgelegde beelden van het schijnen met een fietslicht in de woonboot van [appellanten] Die beelden geven een getrouwe weergave van hetgeen dienaangaande feitelijk heeft plaatsgevonden. Het hof onderschrijft ook hier de overwegingen van de voorzieningenrechter als weergegeven in 5.12 van het vonnis dat de fietsen precies zo worden geplaatst dat de koplamp door een van de ramen naar binnen schijnt in de woonboot van [appellanten] terwijl in de voorkomende gevallen de lamp dan soms zelfs 10 minuten blijft schijnen. Gelet op de inhoud van de beelden kan er geen twijfel over bestaan dat [geïntimeerden] met opzet deze lichten (die via een app op de telefoon kunnen worden bediend) hinderlijk in de woonboot laten schijnen op momenten dat de fiets niet in gebruik is of wordt genomen en dat kennelijk vanaf een afstand die bluetooth kan overbruggen. Als voorbeeld geldt de opname waarbij zij langs de fietsen lopen zonder deze te gebruiken en op dat moment een fietslamp aangaat en aanblijft. Dit is ontoelaatbaar pestgedrag dat in strijd is met de veroordeling als genoemd. Grief 1 in incidenteel appel slaagt kortom niet.
4.6.
De grieven 1 en 2 in principaal appelzijn gericht tegen het toegewezen executieverbod aangaande de aangezegde dwangsommen met betrekking tot de overtreding van rechtsoverweging 5.3 van het arrest en de daaraan ten grondslag gelegde motivering. Volgens [appellanten] hebben zij, anders dan de voorzieningenrechter heeft overwogen, niet alleen verwezen naar het rapport van NSG maar ook naar hun producties 22 tot en met 24. Daarin hebben [appellanten] in aanvulling op het rapport van NSG nader onderbouwd dat [geïntimeerden] 57 keer in strijd met rechtsoverweging 5.3 van het arrest hebben gehandeld. Verder volgt uit een uitspaak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 april 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1331) dat de in het rapport van NSG genoemde normen ook gelden voor woonboten. Daarnaast blijkt uit het rapport van NSG dat de gemeten geluiden zijn veroorzaakt door [geïntimeerden] als zij zich bevinden op de woonboot van [appellanten] , terwijl [appellanten] dit ook nog eens hebben aangetoond met de foto’s die zij als productie 24 hebben overgelegd. Ten slotte heeft de voorzieningenrechter ten onrechte in de afweging betrokken dat de woonboot van [appellanten] zeer gevoelig is voor geluidsoverlast. [appellanten] hebben namelijk geluidwerende maatregelen getroffen en [geïntimeerden] veroorzaken desondanks evenveel geluidsoverlast, aldus [appellanten]
4.7.
Het hof volgt [appellanten] niet in hun standpunt dat de grenswaarden voor geluidsniveaus in woningen ook gelden voor woonboten. Uit de memorie van toelichting bij de Wet verduidelijking voorschriften woonboten volgt dat woonboten in beginsel niet als bouwwerk kunnen worden aangemerkt. Dat betekent echter niet dat hier geen regels gelden. Op grond van artikel 5:37 BW mogen [geïntimeerden] immers geen onrechtmatige hinder toebrengen aan [appellanten] Het hof is in dit kort geding voorlopig van oordeel dat het veroorzaken van geluid boven 65 dB in elk geval onrechtmatige hinder oplevert en in strijd is met de veroordeling in rechtsoverweging 5.3 van het arrest. Uit het rapport van NSG en de analyse daarvan door [appellanten] blijkt namelijk dat gasten/AirB&B huurders van [geïntimeerden] gemiddeld 54,2 dB geluid maakten en dat van de 39 metingen waarbij zij waren betrokken, maar driemaal geluid is gemeten boven 65 dB, hetgeen dus een uitzondering is. Het hof maakt daaruit op dat het kennelijk zeer goed mogelijk is om onder 65 dB te blijven bij het betreden van de woonboot van [appellanten] , zeker voor personen die (door dit hof in het arrest) gewaarschuwd zijn, zoals [geïntimeerden]
4.8.
[geïntimeerden] hebben betwist dat zij in de door [appellanten] in hun analyse genoemde periode afwezig waren. Zij hebben daartoe gewezen op twee pintransacties op 7 november 2022 bij Jumbo en op 23 november 2022 bij Blokker. Tussen partijen is echter niet in geschil dat [geïntimeerden] op 23 november 2022 weer terug waren op hun woonboot. Uit de analyse van [appellanten] blijkt dat zij zijn uitgegaan van aanwezigheid van gasten in de woonboot van [geïntimeerden] vanaf 4 tot en met 19 november 2022. Dat in die periode éénmaal is gepind bij een Blokker filiaal in [plaats] vanaf de bankrekening van [geïntimeerden] is onvoldoende om te kunnen aannemen dat zij toen op de woonboot verbleven. Het had op hun weg gelegen om dit nader te onderbouwen, omdat de gegevens waaruit dit zou kunnen blijken, zich in hun domein bevinden. Door dat na te laten, hebben zij hun betwisting onvoldoende gemotiveerd.
4.9.
Het hof volgt [geïntimeerden] evenmin in hun betwisting van de analyse van [appellanten] omdat de fotobeelden die zij daarbij hebben gebruikt zouden zijn gemanipuleerd. Het hof verwijst in dit verband naar hetgeen hiervoor in 4.4 is overwogen.
4.10.
Concrete aanknopingspunten dat de metingen in het rapport van NSG onjuist zijn, zoals [geïntimeerden] hebben aangevoerd, ontbreken. Integendeel, uit de vraagstelling in het rapport van NSG en de aanvullende verklaring namens Munisense B.V. blijkt duidelijk welke meetapparatuur is gebruikt (een klasse 1 geluidsmeter), dat de meetapparatuur was gekalibreerd, waar de meetapparatuur zich bevond in de woonboot en welke aspecten zijn gemeten (lopen over het dek en openen en sluiten van toegangshekjes naast de boot). Gelet op de gemeten aspecten gaat het hof ook voorbij aan verweer van [geïntimeerden] dat het door NSG gemeten geluid afkomstig kan zijn van andere geluidsbronnen en dat uit de metingen niet blijkt waar [geïntimeerden] op dat moment zijn. Uit het rapport van NSG en de analyse daarvan is voldoende aannemelijk geworden dat de metingen alleen [geïntimeerden] en hun gasten/huurders betreffen.
4.11.
Dat de geluidsoverlast het gevolg is van eigen schuld aan de kant van [appellanten] is niet gebleken. [appellanten] hebben gemotiveerd weersproken dat de aangepaste situatie omtrent de loopplank tot meer geluidsoverlast leidt en dat hun woonboot geluidsgevoeliger zou zijn dan andere woonboten. Daarbij komt dat uit door hen overgelegde foto’s blijkt dat zij verschillende geluidwerende maatregelen hebben getroffen na het arrest. Uit de verklaring van de vorige eigenaar van de woonboot van [geïntimeerden] blijkt voorts weliswaar dat ook hij conflicten heeft gehad met [appellanten] maar niet dat dit over geluidsoverlast ging.
4.12.
Uit het rapport van NSG volgt dat in de periode november – december 2022 25 keer geluid is gemeten boven 65 dB. [geïntimeerden] hebben dus in elk geval 25 keer een dwangsom verbeurd ingevolge rechtsoverweging 5.3 van het arrest. Of en in hoeverre het maken van geluid tussen 55 dB en 65 dB hier ook als onrechtmatige hinder moet worden beschouwd, vergt nader onderzoek, waarvoor in dit kort geding geen ruimte is. Daarvoor zullen [appellanten] een bodemprocedure aanhangig moeten maken. Grieven 1 en 2 in principaal appel slagen kortom gedeeltelijk. Het hof zal het door [geïntimeerden] gevorderde verbod slechts gedeeltelijk toewijzen, aldus dat het [appellanten] wordt verboden executiemaatregelen te treffen of voort te zetten aangaande de aangezegde dwangsommen voor zover dat het aantal van 25 overtreft.
4.13.
Grief 3 in principaal appelis gericht tegen de afwijzing van de door [appellanten] gevorderde verhoging van de dwangsommen die aan de veroordelingen in rechtsoverwegingen 5.3 en 5.4 van het arrest zijn verbonden. Voor zover de afwijzing erop is gebaseerd dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [geïntimeerde 1] zich niet hebben gehouden aan rechtsoverweging 5.3 van het arrest, gaat dat niet op gelet op hetgeen in de eerste twee grieven in principaal appel is aangevoerd. [appellanten] hebben daarnaast aangevoerd dat, samengevat, het hier gaat om jarenlang bewust pest- en treitergedrag dat zelfs na het arrest onverminderd doorgaat. In een dergelijke situatie is volgens [appellanten] een verhoging van de dwangsommen op zijn plaats.
4.14.
Deze grief slaagt. Zoals hiervoor onder 4.1-4.12 is overwogen, hebben [geïntimeerden] zich dertien keer niet gehouden aan de veroordeling in rechtsoverweging 5.4 van het arrest en hebben zij (of hun gasten) zich (ten minste) 25 keer niet gehouden aan de veroordeling in rechtsoverweging 5.3 van het arrest. Uit één en ander blijkt dat [geïntimeerden] zich weinig tot niets aantrekken van deze veroordelingen en hun gedrag tegenover [appellanten] na het arrest niet of nauwelijks hebben aangepast. [appellanten] hebben terecht aangevoerd dat de in rechtsoverwegingen 5.3 en 5.4 van het arrest opgenomen dwangsommen kennelijk onvoldoende prikkel voor [geïntimeerden] zijn om hun gedrag aan te passen. Het hof is van oordeel dat het gedrag van [geïntimeerden] tegenover [appellanten] moet stoppen. Het zal daarom de aan rechtsoverwegingen 5.3 en 5.4 van het arrest verbonden dwangsommen verhogen naar € 1.000,00 per overtreding met een maximum van € 50.000,00.
4.15.
Grief 4 in principaal appelis gericht tegen de afwijzing van het door [appellanten] gevorderde verbod aan [geïntimeerden] om vanaf hun woonboot naar [appellanten] te staren en hen non-verbaal te pesten. [appellanten] hebben als productie 3 foto’s overgelegd waaruit blijkt dat [appellant 1] en zijn dochter door [geïntimeerde 2] vanaf de woonboot van [geïntimeerden] worden aangestaard en begluurd. Verder hebben [appellanten] als productie 8 filmbeelden ingebracht waaruit blijkt dat [geïntimeerde 2] vanaf de woonboot van [geïntimeerden] gekke bekken trekt richting [appellanten] Dit gedrag vindt niet plaats vanuit de stuurhut, zoals het geval was tijdens het vorige hoger beroep, maar vanaf het dek en dat is een wezenlijk verschil. Bovendien bevinden [appellanten] zich als zij door [geïntimeerde 2] worden aangestaard op hun woonboot, worden zij dan dus lastiggevallen in hun privé omgeving en heeft dit impact op hun minderjarige dochter. Voor zover een toewijzing van het staar- en non-verbaal pestverbod al zou leiden tot een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [geïntimeerden] , bestaat daarvoor een rechtvaardigingsgrond omdat [appellanten] en hun minderjarige dochter tegen dit onrechtmatige gedrag moeten worden beschermd, aldus telkens [appellanten]
4.16.
Op de door [appellanten] overgelegde filmbeelden is te zien dat [geïntimeerden] op 18 oktober 2020, 19 oktober 2020, 23 oktober 2020, 27 oktober 2020, 28 oktober 2020, 29 oktober 2020, 7 november 2020, 8 december 2020, 16 december 2020, 27 december 2020, 9 januari 2021, 13 januari 2021, 14 januari 2021, 15 januari 2021, 16 januari 2021, 22 januari 2021, 23 januari 2021, 24 januari 2021, 26 januari 2021, 27 januari 2021, 28 januari 2021, 30 januari 2021, 31 januari 2021, 7 februari 2021, 8 februari 2021, 9 februari 2021, 10 februari 2021, 11 februari 2021, 13 februari 2021, 14 februari 2021, 15 februari 2021, 16 februari 2021, 18 februari 2021, 19 februari 2021, 21 februari 2021, 24 februari 2021, 25 februari 2021, 2 maart 2021, 3 maart 2021, 5 maart 2021 en 6 maart 2021 gekke bekken trekken en gebaren maken vanuit de stuurhut van hun woonboot in de richting van de woonboot van [appellanten] Ook hebben [appellanten] filmbeelden overgelegd van 8 september 2022 waarop (naast het hiervoor onder 4.3 weergegeven incident) is te zien en horen dat vanaf de woonboot van [geïntimeerden] wordt gefloten zodra [appellanten] op de kade voor hun woonboot staan. [geïntimeerden] hebben deze filmbeelden niet betwist.
4.17.
Het hof overweegt verder dat op de door [appellanten] overgelegde foto’s is te zien dat [geïntimeerde 2] op 25 en 26 april 2022, 12 mei 2022 (tweemaal), 21 juni 2022 en 9 juli 2022 via de ramen van de woonboot van [appellanten] bij hen naar binnen kijkt. Dat het gezicht van [geïntimeerde 2] op deze foto’s slechts toevallig is te zien, zoals [geïntimeerden] hebben aangevoerd, acht het hof niet aannemelijk, omdat het gezicht van [geïntimeerde 2] op de foto’s telkens van voren is te zien en zijn blik nadrukkelijk is gericht op de ramen van de woonboot van [appellanten]
4.18.
Uit één en ander kan worden opgemaakt dat het staren en non-verbaal pesten door [geïntimeerden] vanaf hun woonboot na het arrest onverminderd is doorgegaan. In de gegeven omstandigheden worden deze gedragingen door [appellanten] , zowel als deze vanuit de stuurhut als vanaf het dek van de woonboot van [geïntimeerden] plaatsvinden, begrijpelijkerwijs als intimiderend ervaren en weegt hun belang om daaraan een einde te maken op tegen het belang van [geïntimeerden] om zich vrij te kunnen gedragen binnen hun eigen woonboot. Dat belang geeft immers geen vrijbrief voor intimidatie.
4.19.
Hieraan doet niet af dat [appellanten] inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van [geïntimeerden] door hen te filmen, zoals [geïntimeerden] in dit verband nog hebben aangevoerd. [appellanten] hebben gesteld dat zij alleen filmbeelden maken van hun eigen woonboot en de toegang vanaf de kade. Dat dit anders zou zijn, is in dit kort geding niet gebleken. Voor zover het filmen door [appellanten] van hun eigen woonboot en de toegang vanaf de kade een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [geïntimeerden] oplevert, is die inbreuk gering omdat zij zich dan bevinden op (of bij de toegang tot) de woonboot van [appellanten] (zie ook rechtsoverweging 3.10 van het arrest). Daarbij komt dat [appellanten] hun woonboot en de toegang vanaf de kade filmen omdat zij hun toegangshek op last van de gemeente hebben moeten verwijderen naar aanleiding van handhavingsverzoeken van [geïntimeerden] en sindsdien geregeld last hebben van insluipers op hun woonboot. Eén van deze insluipers heeft [appellant 1] zelfs mishandeld, met ernstig hoofdletsel tot gevolg. Dit is door [geïntimeerden] niet betwist. Het belang van [appellanten] om zichzelf en hun eigendommen tegen insluipers te beschermen, levert voldoende rechtvaardiging op voor een eventuele inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [geïntimeerden] vanwege het filmen. Bovendien is een ander belang om hun woonboot en de toegang vanaf de kade te filmen volgens [appellanten] erin gelegen dat zij daarmee de overtredingen van rechtsoverweging 5.3 en 5.4 van het arrest kunnen vastleggen. Ook dat levert, gelet op hetgeen hiervoor onder 4.1-4.12 is overwogen, een rechtvaardiging op voor de (eventuele) inbeuk op de persoonlijke levenssfeer van [geïntimeerden] in verband met het filmen.
4.20.
Het hof ziet nu voldoende aanleiding om ook een verbod uit te spreken aan [geïntimeerden] om vanaf hun woonboot naar [appellanten] te staren en hen non-verbaal te pesten, op het op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per overtreding met een maximum van € 50.000,00. Dat hierover volgens [geïntimeerden] executieproblemen kunnen ontstaan, is geen reden om anders te beslissen.
4.21.
Grief II in incidenteel appelis gericht tegen het oordeel dat [geïntimeerden] met het maken van videopnames van [appellanten] een inbreuk maakt op diens persoonlijke levenssfeer, daarmee onrechtmatig handelt en daaraan een filmverbod heeft gekoppeld. Dat filmen moet wel kunnen want [appellanten] lijnt zijn hond niet aan en [geïntimeerden] moet dat kunnen filmen om dat kunnen bewijzen. Bovendien is bijna alleen de hond zelf gefilmd, aldus [geïntimeerden]
4.22.
Hieromtrent heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het filmen inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van [appellanten] , hetgeen onrechtmatig jegens hem is. Dit oordeel onderschrijft het hof. Gelet op de desbetreffende filmopnames is voldoende aannemelijk dat de opnames niet alleen de hond betreffen, maar ook [appellanten] . Kennelijk menen [geïntimeerden] dat het nuttig en noodzakelijk is in de huidige conflictueuze situatie toch bij het bestuur (andermaal) een handhavingsverzoek te doen omtrent de 16-jarige hond van [appellanten] omdat die onaangelijnd achter zijn baasje aansjokt en vinden zij dat belangrijker dan daarvan af te zien om bij te dragen aan de-escalatie van het conflict met hun buren die dit niet geheel onbegrijpelijk opvatten als de zoveelste pesterij. Als [geïntimeerden] dit verzoek met foto’s of video’s willen onderbouwen zullen zij zich echter moeten beperken tot opnames van de hond. Met de mededeling aan het bestuur daarbij dat de afgebeelde hond eigendom van [appellanten] is mag worden aangenomen dat het bestuur voldoende op de hoogte wordt gebracht omtrent de door [geïntimeerden] ervaren misstand. Opnames maken van [appellanten] is niet toegestaan.
4.23.
Grief III in incidenteel appelis gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat [geïntimeerden] het aantal pakketbezorgingen moeten maximeren op 100 per jaar op straffe van een dwangsom. Volgens hen komt dit in strijd met het recht hun leven naar believen in te richten en is het bij hen bezorgen van pakketjes niet onrechtmatig jegens [appellanten] De toegevoegde waarde van dit verbod valt ook niet in te zien omdat het tot meer loopbewegingen over het dek kan leiden, terwijl daarnaast [geïntimeerden] evenmin op alle (pakket)bezorgingen invloed hebben. Hun boodschappen worden door de bezorgservice bezorgd. [geïntimeerde 1] heeft last van zijn rug en mag niet meer dan drie kilo tillen. Bovendien ontstaat verwarring bij bezorgers omdat [appellanten] geen huisnummer hebben laten aanbrengen op hun woonboot. Een dergelijk verbod roept allerlei vragen op omtrent hetgeen daaronder valt en leidt tot executiegeschillen. Daarom moet de beslissing van de voorzieningenrechter vernietigd worden.
4.24.
Hieromtrent heeft de voorzieningenrechter overwogen dat [geïntimeerden] zeer regelmatig pakketjes bij hen laten bezorgen en dat pakketbezorgers dan over de boot van [appellanten] moeten lopen. Als dit te vaak gebeurt is voorstelbaar dat [appellanten] hiervan ernstige overlast ondervinden. Nu [geïntimeerden] een alternatief hebben om pakketten af te halen op een pakketpunt is er aanleiding het aantal bezorgingen te maximeren op 100 per jaar, aldus telkens de voorzieningenrechter.
4.25.
Het hof is van oordeel dat op dit punt het juiste midden moet worden gezocht tussen de belangen van [appellanten] en die van [geïntimeerden] Enerzijds onderschrijft het hof dat een excessieve hoeveelheid pakketbezorgingen per jaar overlast oplevert voor [appellanten] , anderzijds moeten [geïntimeerden] niet onnodig worden belemmerd in hun mogelijkheden pakketten en boodschappen te laten bezorgen. Beide partijen moeten zich daarbij laten leiden door het beginsel dat zij voor elkaar een goede buur moeten zijn en met elkaar rekening moeten houden. [appellanten] hebben onbestreden aangevoerd dat het aantal pakketbezorgingen per huishouden in Nederland gemiddeld 16 per jaar bedraagt, terwijl [geïntimeerden] in een periode van 9 maanden 179 pakketten hebben laten bezorgen, hetgeen omgerekend ongeveer 238 pakketten per jaar is. In dit licht bezien houdt het oordeel van de voorzieningenrechter het juiste midden tussen de belangen van beide partijen. Het hof tekent daarbij wel aan dat gelet op niet betwiste rugproblemen van [geïntimeerde 1] de bezorging van boodschappen door een supermarkt niet onder dit aantal valt. Het hof zal het dictum aldus aanvullen, met dien verstande dat het voor een tweepersoonshuishouden voldoende wordt geacht zo’n bezorging maximaal een keer per week te laten plaatsvinden, zodat het aantal boodschappenbezorgingen wordt gemaximeerd op één keer per week, dus 52 per jaar. Dat er over een of meer bezorgingen verwarring of executieproblemen kunnen ontstaan, is geen reden om anders te beslissen.
4.26.
Zowel
grief 5 in principaal appelals
grief IV in incidenteel appelzijn gericht tegen de compensatie van de proceskosten in eerste aanleg. Uit het voorgaande volgt dat [geïntimeerden] in overwegende mate in het ongelijk worden gesteld. Het hof zal hen daarom veroordelen in de proceskosten in beide instanties.
.
4.27.
[geïntimeerden] hebben in hoger beroep hun eis vermeerderd. Zij hebben gevorderd dat [appellanten] de camera die de voorkant van hun woonboot en de kade filmt, moet verwijderen en dat zij [geïntimeerden] niet mogen filmen op de woonboot van [appellanten] of de kade. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.19 is overwogen, zijn deze vorderingen niet toewijsbaar. Dat geldt ook voor het gevorderde gebod tot uitvoering door [appellanten] van geluidwerende maatregelen, omdat [geïntimeerden] daarvoor geen grondslag hebben aangevoerd.
4.28.
Het hof gaat voorbij aan het bewijsaanbod van [appellanten] omdat voor bewijslevering in dit kort geding geen ruimte is.
4.29.
Slotsom is dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd voor zover daarbij aan [appellanten] is verboden om executiemaatregelen te treffen of voort te zetten aangaande de aangezegde dwangsommen met betrekking tot de overtreding van rechtsoverweging 5.3 van het arrest, de verhoging van de dwangsom van rechtsoverwegingen 5.3 en 5.4 van het arrest en het verbod op staren en non-verbaal pesten zijn afgewezen, het aantal bezorgingen is beperkt tot 100 per jaar en de proceskosten zijn gecompenseerd. Het hof zal [appellanten] verbieden om executiemaatregelen te treffen of voort te zetten aangaande de aangezegde dwangsommen met betrekking tot het overtreden van rechtsoverweging 5.3 van het arrest voor zover dat het aantal van 25 overtreft in de periode november en december 2022, de dwangsom van rechtsoverwegingen 5.3 en 5.4 van het arrest verhogen naar
€ 1.000,-- per overtreding met een maximum van € 50.000,00, het verbod aan [geïntimeerden] op staren en non-verbaal pesten toewijzen, het aantal bezorgingen beperken tot 100 per jaar, met bepaling dat daaronder niet boodschappenbezorgingen vallen en het aantal boodschappenbezorgingen beperken tot 52 per jaar en [geïntimeerden] als grotendeels in het ongelijk gestelde partijen veroordelen in de proceskosten in beide instanties.
4.3
Het hof stelt de proceskosten als volgt vast:
- griffierecht rechtbank € 320,00
- salaris advocaat rechtbank conventie € 1.016 (tarief € 1.016,00, 1 punt)
- salaris advocaat rechtbank reconventie € 1.016 (tarief € 1.016,00, 1 punt)
Totaal eerste aanleg € 2.352,00
- explootkosten € 129,14
- griffierecht hof € 343,00
- salaris advocaat hof principaal appel € 2.428,00 (tarief € 1.214,00, 2 punten)
- salaris advocaat hof incidenteel appel € 1.214,00 (tarief € 607,00, 2 punten)
Totaal hoger beroep € 4.114,14.

5.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in principaal en incidenteel appel:
5.1.
vernietigt het bestreden vonnis, voor zover daarbij aan [appellanten] is verboden om executiemaatregelen te treffen of voort te zetten aangaande de aangezegde dwangsommen met betrekking tot de overtreding van rechtsoverweging 5.3 van het arrest, de verhoging van de dwangsom van rechtsoverwegingen 5.3 en 5.4 van het arrest en het verbod op staren en non-verbaal pesten zijn afgewezen, het aantal bezorgingen is beperkt tot 100 per jaar en de proceskosten in eerste aanleg zijn gecompenseerd;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
5.2.
verbiedt [appellanten] om executiemaatregelen te treffen of voort te zetten aangaande de aangezegde dwangsommen met betrekking tot de overtreding van rechtsoverweging 5.3 van het arrest, voor dit het aantal van 25 overtreft in de periode november en december 2022;
5.3.
veroordeelt [geïntimeerden] hoofdelijk tot betaling van een dwangsom van € 1.000,00 per overtreding na de datum van dit arrest van de onder r.o. 5.3 en 5.4. van het arrest uitgesproken veroordelingen, tot een maximum is bereikt van € 50.000,00;
5.4.
verbiedt [geïntimeerden] naar de woonboot van [appellanten] te staren en om door de ramen van de woonboot van [appellanten] naar binnen te staren, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per overtreding tot een maximum is bereikt van € 50.000,00;
5.5.
verbiedt [geïntimeerden] om vanaf hun woonboot [appellanten] op non-verbale wijze te pesten onder andere door het maken van beledigende gebaren en/of het trekken van gekke bekken/rare gezichten, op straffe van een dwangsom van
€ 1.000,00 per overtreding tot een maximum is bereikt van € 50.000,00;
5.6.
verbiedt [geïntimeerden] om meer dan 100 bezorgingen per jaar te laten plaatsvinden, waarbij de bezorgers over de woonboot van [appellanten] dienen te gaan om de woonboot van [geïntimeerden] te bereiken, op straffe van een dwangsom van
€ 200,- per keer dat zij dit verbod overtreden, tot een maximum is bereikt van
€ 10.000,00;
5.6.1.
bepaalt dat onder deze bezorgingen en dit aantal niet valt het bezorgen van boodschappen door een (bezorgservice van een) supermarkt;
5.6.2.
verbiedt [geïntimeerden] om meer dan 52 bezorgingen van boodschappen door een bezorgservice van een supermarkt per jaar te laten plaatsvinden, waarbij de bezorgers over de woonboot van [appellanten] dienen te gaan om de woonboot van [geïntimeerden] te bereiken, op straffe van een dwangsom van € 200,- per keer dat zij dit verbod overtreden, tot een maximum is bereikt van € 10.000,-;
5.7.
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
5.8.
veroordeelt [geïntimeerden] in de kosten van het geding in beide instanties, tot op heden aan de zijde van [appellanten] vastgesteld op:
- € 2.352,00 voor de eerste aanleg,
- € 4.114,14 voor het hoger beroep,
- € 178,- voor nasalaris,
te vermeerderen met € 92,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
5.9.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.10.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. L.A.J. Dun, mr. J.E. van der Werff en mr. E. Loesberg en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 23 april 2024.