ECLI:NL:GHAMS:2024:191

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
26 januari 2024
Zaaknummer
23-002542-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verkeersongeluk met bromfietser en afwezigheid van schuld

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 2004, was betrokken bij een verkeersongeluk op 11 oktober 2021 te Alkmaar, waarbij zij als fietser geen voorrang verleende aan een bromfietser. De tenlastelegging betrof het veroorzaken van gevaar op de weg door het niet verlenen van voorrang. De advocaat-generaal vorderde vrijspraak op basis van afwezigheid van alle schuld, maar het hof oordeelde dat de verdachte wel degelijk een bijzondere manoeuvre uitvoerde en verplicht was om voorrang te verlenen. Het hof concludeerde dat de verdachte niet voldoende voorzorgsmaatregelen had genomen en dat zij had moeten wachten totdat de bus was afgeslagen om beter zicht te krijgen op het verkeer. Het hof achtte het bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde had begaan, maar besloot geen straf of maatregel op te leggen, gezien de geringe ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het vonnis van de kantonrechter werd vernietigd en de verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002542-23
datum uitspraak: 18 januari 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland van 4 september 2023 in de strafzaak onder parketnummer 15-027586-22 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2004,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 januari 2024.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 11 oktober 2021 te Alkmaar als bestuurder van een voertuig (fiets), daarmee rijdende op de weg, de Oude Kanaaldijk, gekomen op en/of (nabij) de kruising met de Kanaaldijk geen voorrang heeft verleend aan een rechtdoor rijdende bromfietser, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 395a van het Wetboek van Strafvordering.

Bespreking van verweren

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte wordt vrijgesproken omdat sprake is van afwezigheid van alle schuld. De advocaat-generaal heeft naar voren gebracht dat het voor de verdachte duidelijk moest zijn dat zij een voorrangsweg naderde, gelet op het feit dat zij een drukke en doorgaande tweebaansweg naderde en uit een dertigkilometerzone kwam waarvan het einde stond aangegeven middels een verkeersbord voor het kruispunt. Doordat de verdachte geen voorrang heeft verleend is er een botsing met de bromfietser ontstaan. De verdachte heeft verklaard dat zij naar links heeft gekeken en toen alleen een bus zag, waarvan zij wist dat die rechtsaf zou slaan. Gelet op de plaats van de aanrijding, reed de bromfietser links op de rijbaan. De bromfietser is waarschijnlijk om de bus heen gereden. Aan de verdachte kan geen verwijt worden gemaakt, nu zij niet anders had kunnen en moeten handelen dan zij heeft gedaan. Dit dient tot vrijspraak te leiden, aldus de advocaat-generaal.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken dan wel ontslagen van alle rechtsvervolging. De Kanaaldijk is geen voorrangsweg. De verdachte mocht veronderstellen dat zij zich op een gelijkwaardig kruispunt bevond en voorrang moest krijgen van verkeer dat van links kwam, zoals de bromfietser. De raadsman heeft in dat verband naar voren gebracht dat – ook al kwam de verdachte uit een dertigkilometerzone – er in de onderhavige verkeerssituatie geen sprake is van een uitritconstructie, althans, indien dit wel zo is, dit voor de verdachte niet kenbaar was. Er zijn geen inritblokken, er ontbreekt een verhoging of verlaging in het wegdek en het fietspad van de Kanaaldijk is niet doorlopend. Er zijn slechts afwijkende stenen, klinkers, zichtbaar, maar alleen de aanwezigheid daarvan kan niet maken dat sprake is van een uitrit omdat deze ook worden gebruikt in andere situaties, aldus de raadsman. De verdachte behoefde de bromfietser dan ook geen voorrang te verlenen, althans de verdachte kon er redelijkerwijs van uitgaan dat zij zelf voorrang had. De bromfietser reed niet op een voorrangsweg en nam voorrang terwijl zij dat niet had. Zij reed zonder voorzichtigheid te betrachten vanaf de achterkant om een afslaande bus heen waardoor zij niet zichtbaar was voor de verdachte.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van de stukken in het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof het volgende vast. De verdachte fietste op 11 oktober 2021 over de Oude Kanaaldijk te Alkmaar, komende uit de richting van de Houtdraaierstraat en gaande in de richting van de Glazenierstraat. Omstreeks 18:15 uur heeft een ongeval plaatsgevonden op de kruising van de Oude Kanaaldijk met de Kanaaldijk, waarbij de verdachte in botsing is geraakt met een bromfietser die over de Kanaaldijk reed, komende uit de richting van de Schoenmakerstraat (vanuit de positie van de verdachte ten tijde van het ongeval bezien: links) en gaande in de richting van de Huiswaarderweg. Het hof stelt op basis van de foto’s in het dossier vast dat het ongeval plaatsvond op het kruisingsvlak en, vanuit de positie van de bromfietser bezien, aan de linkerkant van de rijbaan van de Kanaaldijk, rechts naast de middenberm.
Vastgesteld dient te worden of de verdachte voorrang had moeten verlenen aan de van links komende bromfietser, zoals is tenlastegelegd. Niet is gebleken dat de Kanaaldijk als voorrangsweg is aangewezen. Op grond van artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 dienen bestuurders die een bijzondere manoeuvre uitvoeren het overige verkeer echter voor te laten gaan. Onder het uitvoeren van een bijzondere manoeuvre wordt blijkens dit artikel onder meer het uit een uitrit de weg oprijden verstaan.
Het begrip uitrit is in de wegenverkeerswetgeving niet gedefinieerd, net zomin als het begrip inrit. Met het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, de hoogste rechter in zogenoemde Wet Mulder-zaken, neemt het hof als uitgangspunt dat voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een in- of uitrit, van belang is of van iedere verkeersdeelnemer ter plaatse mag worden verwacht dat hij een uitmonding op duidelijk herkenbare wijze als in- of uitrit kan herkennen. Daarbij speelt de bestemming van de uitmonding (bijvoorbeeld de toegang tot een erf van een woning of bedrijfsunit) en de constructie van de uitmondingsituatie een belangrijke rol. Bij de vormgeving van een uitritconstructie kan daarbij worden gedacht aan een trottoir of fietspad langs de doorgaande weg dat op nagenoeg dezelfde hoogte en in soortgelijke verharding doorloopt over de zijweg en/of de toepassing van zogenaamde inritblokken. [1]
Naar het oordeel van het hof is in de onderhavige verkeerssituatie sprake van een uitmonding die duidelijk als een in- en uitrit kan worden aangemerkt. In dit geval is er sprake van een kruising van twee wegen, waarbij gebruik is gemaakt van een uitritconstructie om de uitmonding van de Oude Kanaaldijk op de Kanaaldijk te construeren. Het trottoir van de Kanaaldijk loopt ter plaatse door en vormt een zichtbare afscheiding van de met asfalt bestrate hoofdrijbaan van de Oude Kanaaldijk. Daarnaast is op foto 2, bovenaan pagina 11 van het dossier, te zien dat vanuit de positie van de verdachte een verhoging in het wegdek zichtbaar is, met op die verhoging het eerdergenoemde trottoir. Op dezelfde foto is aan de linkerkant van de weg een verkeersbord met de aanduiding ‘einde dertigkilometerzone’ zichtbaar. Gelet op deze constructie oordeelt het hof dat sprake is van een uitrit en dat van de verdachte verwacht mag worden dat zij de uitmonding van de Oude Kanaaldijk als zodanig had herkend.
Dit betekent dat de verdachte een bijzondere manoeuvre uitvoerde en dientengevolge verplicht was het overige verkeer, waaronder de bromfietser, voorrang te verlenen. Vastgesteld moet worden dat de verdachte dit niet heeft gedaan, nu een botsing is ontstaan.
Hoewel voor een bewezenverklaring van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 geen schuld is vereist, ziet het hof zich – in het kader van de strafbaarheid van de verdachte – voor de vraag gesteld of sprake is van afwezigheid van alle schuld, mede gelet op hetgeen door de advocaat-generaal en de raadsman in dat kader naar voren is gebracht. Naar het oordeel van het hof doet deze situatie zich niet voor. Als degene die een bijzondere manoeuvre uitvoerde, rustte op de verdachte de bijzondere (zorg-) verplichting om het overige verkeer voorrang te verlenen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte weliswaar verklaard dat zij naar links heeft gekeken en behalve de bus geen ander verkeer van links zag naderen, maar de verdachte heeft ook verklaard dat zij niet is blijven staan, terwijl zij wist dat de bus rechtsaf zou slaan en zij rekening had moeten houden met de mogelijkheid dat zich achter de bus ander verkeer bevond. Van de verdachte mocht worden verwacht dat zij meer voorzorgsmaatregelen zou nemen. Zij had kunnen wachten totdat de bus zou zijn afgeslagen, zodat zij weer goed zicht zou hebben op de hele weg . Niet gezegd kan daarom worden dat de verdachte geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Een beroep op afwezigheid van
alleschuld komt de verdachte dan ook niet toe.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 11 oktober 2021 te Alkmaar als bestuurder van een voertuig (fiets), daarmee rijdende op de weg, de Oude Kanaaldijk, gekomen op de kruising met de Kanaaldijk geen voorrang heeft verleend aan een rechtdoor rijdende bromfietser, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht

De kantonrechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 160,00, subsidiair 3 dagen jeugddetentie.
De verdachte heeft als fietser geen voorrang verleend aan een bromfietser terwijl zij dit wel had moeten doen. Hierdoor heeft zij een botsing veroorzaakt, ten gevolge waarvan de bromfietser haar enkel heeft gebroken. Uit de politieverklaring van de bromfietser leidt het hof af dat zij veel pijn heeft gehad en in het ziekenhuis onder behandeling is gesteld.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het ongeval ook op de verdachte een behoorlijke impact heeft gehad. Zij heeft het ongeval niet opzettelijk veroorzaakt en uit een haar betreffend uittreksel uit de Justitiële documentatie van 14 december 2023 blijkt dat zij niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Het hof acht het raadzaam te bepalen dat vanwege de betrekkelijk geringe ernst van het feit en de persoon van de verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.F.E. Geerlings, mr. C.J. van der Wilt en mr. S. Jongeling, in tegenwoordigheid van mr. C.T. Snellenberg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 januari 2024.
De oudste raadsheer is buiten staat het arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 10 februari 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:1287.