Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellant 1] ,
[appellant 2] ,
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
vastgesteld op het door de deskundigen bepaalde bedrag. (...)”
Het eeuwigdurende erfpachtstelsel uitgewerktis onder meer vermeld:
is modelmatig en bij de vaststelling van de methode in de gemeenteraad wordt een oordeel over de methode gevormd. Het is daarom niet mogelijk om bedenkingen te uiten tegen de buurtstraatquote. Het zou immers betekenen dat in plaats van een generieke modelmatige methode de grondwaarde residueel per woning zou moeten worden gaan bepaald. De gemeente vindt dat ongewenst vanwege de capaciteit die dat vergt maar vooral vanwege het feit dat er voor erfpachters geen duidelijkheid ontstaat over de toekomstige erfpachtkosten. Deze transparantie vindt het college van belang.
Voor bepaling van de herbouwkosten 2015 dient dit bedrag met 20% verlaagd te worden.
3.Beoordeling
als zodaniggeen voorwerp van geschil. Hetgeen [appellant 1] en [appellant 2] met de grieven 1, 2, 3 en 8 aanvoeren is het volgende. Zij menen dat de Gemeente op grond van artikel 4:84 Awb van haar eigen beleid had moeten afwijken gezien de bijzondere omstandigheden van het erfpachtrecht van [appellant 1] en [appellant 2] en in hun geval een maatwerkoplossing had moeten toepassen. De modelmatig berekende herbouwkosten pakken in hun geval onevenredig uit, aldus [appellant 1] en [appellant 2] . Zij wijzen erop dat hun woning landelijk is gelegen en dat in hun straat maar drie woningen zijn met erfpacht en dat het voor de Gemeente vrij eenvoudig was geweest voor die drie woningen de geldende herbouwkosten te laten taxeren. Het belang van de Gemeente om niet voor elk afzonderlijk perceel een grondwaarde vast te stellen weegt volgens hen niet op tegen de veel te hoge prijs die zij in rekening brengt. Ook menen zij dat de Gemeente onzorgvuldig heeft gehandeld door niet na te gaan of voor hun erfpachtrecht de genormeerde waardering wel geschikt was om de grondwaarde vast te stellen.
jaarlijksedoor hen te betalen canon bij herziening volgens het door de Gemeente gevoerde beleid zou stijgen tot € 17.999,82. Afgewogen tegen dit laatste bedrag voor de jaarlijkse canon kan de door [appellant 1] en [appellant 2] betaalde afkoopsom voor eeuwigdurende erfpacht (€ 86.967,-) geenszins onevenredig worden genoemd. [appellant 1] en [appellant 2] hebben het door hen gestelde onevenredige nadeel (zo’n € 49.000,-) slechts onderbouwd met een
eigenberekeningswijze, die bovendien gemotiveerd wordt betwist door de Gemeente. Waar het om gaat is of in dit concrete geval de toepassing van het door de Gemeente gevoerde beleid onevenredig uitpakt voor [appellant 1] en [appellant 2] in vergelijking tot hun reeds bestaande situatie en de daarbij behorende canon, of in vergelijking tot buurtgenoten. Daarvan is, mede gelet op de door de Gemeente ingebrachte productie 18, niet gebleken. Voor alle woningen in dezelfde straat wordt dezelfde maatwerk BSQ gebruikt, berekend naar de gemiddelde WOZ-waarde en de gemiddelde gestandaardiseerde herbouwkosten. Het enkele feit dat de woning van [appellant 1] en [appellant 2] hogere dan de gemiddelde gestandaardiseerde herbouwkosten zou hebben, hetgeen de Gemeente overigens betwist, maakt nog niet dat het gebruik van die gemiddelde gestandaardiseerde herbouwkosten in het geval van [appellant 1] en [appellant 2] tot een onredelijke uitkomst van de grondwaarde leidt. In dat verband is van betekenis dat de Gemeente onbetwist en onderbouwd heeft aangevoerd dat in het overstapaanbod aan [appellant 1] en [appellant 2] wordt uitgegaan van een grondwaarde per m² die niet significant afwijkt van de grondwaarde per m² in de buurt of buurtstraat. Het in punt 4.11 en 5.2 van de memorie van grieven gedane bewijsaanbod van [appellant 1] en [appellant 2] (het aanbod om te bewijzen dat de door de Gemeente gehanteerde herbouwkosten veel lager zijn dan de reële en redelijke herbouwkosten) wordt daarom als niet ter zake dienend gepasseerd. Het voorgaande brengt met zich dat de Gemeente niet nog nader heeft hoeven na te gaan of de gehanteerde methode geschikt was om de grondwaarde vast te stellen in het geval van [appellant 1] en [appellant 2] . Van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel is dan ook niet gebleken. Voor het oordeel dat het consumentenrecht meebrengt dat de rechter, bij de beoordeling van het privaatrechtelijk handelen van de Gemeente, een extra, buitengewone taak heeft, zoals [appellant 1] en [appellant 2] stellen, ziet het hof geen grond.