ECLI:NL:GHAMS:2024:1897

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
8 juli 2024
Zaaknummer
200.317.136/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de uitleg van een erfdienstbaarheid met betrekking tot recht van weg en voetpad

In deze zaak gaat het om een geschil tussen buren over de uitleg van een erfdienstbaarheid die [appellant] het recht geeft om over het erf van [geïntimeerden] te gaan naar de openbare weg. [appellant] stelt dat [geïntimeerden] onrechtmatig hebben gehandeld door een afbakening op hun perceel te plaatsen, waardoor hij zijn perceel niet meer kan bereiken zoals voorheen. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen, oordelend dat [geïntimeerden] niet onrechtmatig hebben gehandeld. Het hof bekrachtigt dit vonnis. De zaak is in hoger beroep gekomen na een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 8 juni 2022. Tijdens de mondelinge behandeling hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het hof heeft vastgesteld dat de afbakening door [geïntimeerden] niet in strijd is met de erfdienstbaarheid, omdat de toegang tot het perceel van [appellant] nog steeds mogelijk is, zij het via een andere route. Het hof concludeert dat de huidige situatie voldoet aan de voorwaarden van de erfdienstbaarheid en dat er geen sprake is van onrechtmatig handelen door [geïntimeerden].

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.317.136/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/323497 / HA ZA 21-675
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 9 juli 2024
in de zaak van
[appellant],
wonend te [plaats] ,
appellant,
advocaat: mr. M.J. Meijer te Haarlem,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

2.
[geïntimeerde 2],
beiden wonend te [plaats] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. J. Groot Koerkamp te Zoetermeer.
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerden] . genoemd.

1.De zaak in het kort

Partijen zijn buren. Zij hebben een geschil over de uitleg van een erfdienstbaarheid. Deze geeft [appellant] het recht van weg en voetpad om over het erf van [geïntimeerden] . naar de openbare weg te komen en te gaan. Volgens [appellant] hebben [geïntimeerden] . inbreuk gemaakt op dat recht. [geïntimeerden] . hebben namelijk een afbakening op hun perceel geplaatst, waardoor [appellant] zijn perceel niet meer kan bereiken zoals hij voorheen gewend was. De rechtbank is van oordeel dat [geïntimeerden] . niet onrechtmatig hebben gehandeld en heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen. Het hof bekrachtigt het vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 3 september 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 8 juni 2022 van de rechtbank Noord-Holland, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerden] . als gedaagden (hierna: het bestreden vonnis).
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 25 april 2024 laten toelichten door hun hiervoor genoemde advocaten. De advocaten hebben zich daarbij bediend van overgelegde spreekaantekeningen. Partijen hebben vragen van het hof beantwoord en inlichtingen verstrekt. Beide partijen hebben nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - zijn vorderingen alsnog zal toewijzen, met hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden] . in de kosten van het geding in beide instanties, inclusief de nakosten.
[geïntimeerden] . hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1. tot en met 2.6. de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. Waar nodig aangevuld met andere vaststaande feiten, komen deze neer op het volgende.
3.1.
Partijen zijn buren. Bij akte van 1 mei 1997 hebben [geïntimeerden] . een perceel geleverd gekregen, gelegen in [plaats] met kadastraal [nummer 1] . Bij akte van
17 november 1997 hebben [appellant] en zijn toenmalige echtgenote een naastgelegen perceel geleverd gekregen, met kadastraal [nummer 2] . De ontsluiting van de percelen van [appellant] en [geïntimeerden] . naar de openbare weg kan enkel plaatsvinden via een westelijk van het perceel van [geïntimeerden] . gelegen toegangspoort. Deze poort heeft een maximale breedte van ongeveer 3.60 meter en een maximale hoogte van 3.70 meter. Onderstaande kaart en foto geven de situatie ter plaatse weer.
( Afbeelding 1 )
( Afbeelding 2)
3.2.
Op het perceel van [geïntimeerden] . (als dienend erf) is een erfdienstbaarheid van weg en voetpad gevestigd ten behoeve van onder meer het perceel van [appellant] (als heersend erf). In de akte van vestiging (hierna: de akte) staat, voor zover van belang:
B Voorts worden ter uitvoering van gemelde koopovereenkomst bij deze gevestigd, voorbehouden en aangenomen:
(…)
II De erfdienstbaarheidten behoeve van het hierbij verkochte en ten laste van de aan verkoper verblijvende percelen casu quo perceelsgedeelten, inhoudende het recht van weg en voetpad om over de thans bestaande en/of aan te leggen weg en/of voetpad gelegen langs de zuid-westelijke grens van het verkochte, op de thans bestaande en uit te oefenen op de minst bezwarende wijze met een (vracht)auto of ander voertuig, of te voet te komen van- en te gaan naar de openbare weg (…), waarbij het de gebruiker van het heersend erf uitsluitend is toegestaan op eigen grond te parkeren, zullende deze erfdienstbaarheid eveneens van kracht blijven ingeval van verdeling en/of verandering van de heersende erven, bedoeld in artikelen 5:73 juncto 74 van het Burgerlijk Wetboek, blijvende echter lid 2 van artikel 5:73 van het Burgerlijk Wetboek van volle kracht en waarde.
3.3.
In de periode van 1997 tot en met de zomer van 2021 is het perceel van [geïntimeerden] . niet afgebakend geweest. Daardoor konden gebruikers van voormelde erfdienstbaarheid van weg en voetpad ook het overige terrein voor de woning van [geïntimeerden] ., dat was ingericht als verharde binnenplaats, gebruiken om te komen van en te gaan naar de openbare weg. [geïntimeerden] . hebben (onder anderen) [appellant] bij e-mail van 12 augustus 2021 bericht, voor zover van belang:
Beste buren,
Wij gaan ons terrein herinrichten waardoor de rij-route gewijzigd is.
Vertrouwend erop jullie hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
[geïntimeerden] . hebben vervolgens hun perceel afgebakend met witte tape conform hun plannen voor wijziging gedurende een periode van ongeveer zes weken. Hierna hebben [geïntimeerden] . de afbakening gerealiseerd. Binnen de afbakening hebben [geïntimeerden] . een tuin aangelegd, die zij vanuit hun woning kunnen betreden.
3.4.
De toegangsweg naar het perceel van [appellant] die met de realisatie van de afbakening is overgebleven, heeft vlak na de poort aan het begin een breedte van 2.95 meter. In de bocht bedraagt de breedte van de weg 6.26 meter. Op overige punten varieert de breedte van de weg tussen de 3.20 en 3.90 meter.
3.5.
Een brief van 7 oktober 2021 van de advocaat van [appellant] aan [geïntimeerden] . houdt in, voor zover van belang:
Ik constateer uit de mij ter beschikking gestelde stukken (...) dat op het u in eigendom toebehorende erf (…) (het dienende erf) ten behoeve van cliënten op het hen in eigendom toebehorende erf (…) (het heersende erf) de erfdienstbaarheid is gevestigd via uw erf de openbare weg te bereiken. (…)
Natuurlijk heeft u als eigenaar van het dienende erf het recht de erfdienstbaarheid te verleggen naar een ander stuk van uw erf. De uitoefening van een erfdienstbaarheid moet immers op de voor het dienende erf minst bezwarende wijze geschieden. Echter met wat u onlangs thans hebt voorgestaan hiermede nu voor cliënten dusdanige belemmeringen zijn opgetreden dat zij niet meer op fatsoenlijke wijze hun erf kunnen bereiken, dan wel leveranciers/bezorgers met bestelbusjes kunnen laten bereiken en/of vrachtverkeer te laten plaats vinden ten behoeve van verbouwingen. Denk bij voorbeeld aan het plaatsen van een grote afvalcontainer wat nu niet meer door uw gewraakte handelwijze in de directe omgeving van de woning van cliënten geplaatst kan worden.
Wat nu. Ik verzoek u zich met mij binnen nu en veertien dagen in verbinding te willen stellen, zodat samen bezien kan worden op welke wijze het oorspronkelijke belang van cliënten naar maatstaven van redelijk en billijkheid kan worden hersteld, bij gebreke waarvan cliënten zich genoodzaakt voelen zich hierover (…) te wenden tot de rechter.
3.6.
[geïntimeerden] . hebben niet gereageerd op deze brief. Daarop heeft [appellant] [geïntimeerden] . in deze procedure betrokken.

4.Beoordeling

De procedure bij de rechtbank
4.1.
Volgens [appellant] hebben [geïntimeerden] . door het afbakenen van hun perceel inbreuk gemaakt op zijn op grond van de gevestigde erfdienstbaarheid verkregen rechten en jegens hem onrechtmatig gehandeld. [appellant] meent dat hij recht heeft op een ongestoorde toegang tot zijn perceel voor gemotoriseerde voertuigen over een breedte van minimaal vier meter. [appellant] kan van dat verkregen recht niet meer zoals voorheen gebruik maken. Het perceel van [appellant] is sinds de afbakening door [geïntimeerden] . namelijk niet langer goed bereikbaar voor zwaarder verkeer, vanwege de krappe breedte van de huidige toegangsweg en de daarin gelegen haakse bocht, aldus [appellant] .
4.2.
[appellant] heeft in eerste aanleg samengevat gevorderd dat de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad:
1) verklaart voor recht dat door het optrekken van de bewuste erfgrens [geïntimeerden] ., als eigenaren van het dienende erf, [appellant] , als gebruiker van het heersende erf, niet gevrijwaard hebben voor verstoord gebruik van zijn rechten;
2) [geïntimeerden] . veroordeelt om binnen één maand na betekening van het vonnis te (doen) zorgen dat het weggetje aan de voorzijde van hun erf over de gehele lengte naast de opgetrokken erfgrens geen haakse bochten meer zal hebben en een breedte zal hebben van ten minste 4,00 meter, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
3) [geïntimeerden] . hoofdelijk veroordeelt in de proces- en nakosten.
4.3.
[geïntimeerden] . hebben in eerste aanleg verweer gevoerd dat strekt tot afwijzing van de vorderingen. Volgens [geïntimeerden] . heeft [appellant] gegeven de omschrijving van de erfdienstbaarheid in de akte een ruimer gebruik gemaakt van hun perceel dan hem op grond van de erfdienstbaarheid was toegestaan; de huidige loop van de erfdienstbaarheid is in lijn met het bepaalde in de akte en geschiedt daarmee nu ook op de voor [geïntimeerden] . minst bezwaarlijke wijze.
4.4.
Na ter plaatse een descente te hebben gehouden, heeft de rechtbank bij het bestreden vonnis de vorderingen van [appellant] afgewezen en [appellant] veroordeeld in de proces- en nakosten. De rechtbank heeft daartoe samengevat het volgende overwogen. [appellant] heeft geen verkregen recht op een ongestoorde toegang tot zijn perceel voor gemotoriseerde voertuigen over een strook grond op het perceel van [geïntimeerden] . van in ieder geval vier meter breed. De omschrijving van de erfdienstbaarheid in de akte is glashelder. De weg moet geschikt zijn om met ‘een (vracht)auto of ander voertuig’ te komen en te gaan naar de openbare weg en de uitoefening daarvan door [appellant] dient te geschieden op de voor [geïntimeerden] . minst bezwarende wijze. Met uitoefening van de erfdienstbaarheid op de voor het dienende erf minst bezwarende wijze is bedoeld dat de eigenaar van het dienende erf niet meer overlast mag worden bezorgd dan redelijkerwijs noodzakelijk kan worden geacht voor een behoorlijke uitoefening van de erfdienstbaarheid. Voor zover de erfdienstbaarheid voorziet in het recht van toegang met een vrachtauto, betekent dat dus niet dat de toegangsweg zodanig moet worden ingericht dat iedere vrachtauto die technisch gesproken het binnenterrein op kan rijden, daarvan ook gebruik kan maken. De uitoefening van de erfdienstbaarheid geschiedt sinds de gerealiseerde afbakening op de voor [geïntimeerden] . minst bezwarende wijze. Daarbij zijn de belangen van [appellant] voldoende in acht genomen en gewaarborgd. De ruimte die [appellant] momenteel ter beschikking staat is, mede gelet op de inrichting ter plaatse, zoals de breedte/hoogte van de toegangspoort, de ‘bottleneck’ bij het oprijden van het terrein en de breedte van de omliggende straten, ruim voldoende om een breed scala van nuttige gebruiksmogelijkheden open te laten.
De procedure bij het hof
4.5.
Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] in hoger beroep met zes grieven op.
Uitleg van de erfdienstbaarheid
4.6.
Met grieven 1 tot en met 5, die gezamenlijk kunnen worden behandeld, bestrijdt [appellant] het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerden] . met de afbakening van hun perceel geen inbreuk hebben gemaakt op de erfdienstbaarheid van [appellant] en dat zijn vorderingen moeten worden afgewezen. Volgens [geïntimeerden] . kunnen de grieven niet slagen.
4.7.
De grieven 1 tot en met 5 falen. Daartoe is het volgende redengevend.
4.8.
Bij de bespreking van de grieven stelt het hof het volgende voorop. Artikel 5:73 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) houdt in dat de inhoud van de erfdienstbaarheid en de wijze van uitoefening daarvan worden bepaald door de akte van vestiging en, als daarin regels ontbreken, door de plaatselijke gewoonte. Is een erfdienstbaarheid te goeder trouw geruime tijd zonder tegenspraak op een bepaalde wijze uitgeoefend, dan is in geval van twijfel deze wijze van uitoefening beslissend. De eigenaar van het dienende erf heeft een zogenoemd verleggingsrecht. Lid 2 van artikel 5:73 BW luidt in dat verband, voor zover relevant: niettemin kan de eigenaar van het dienende erf voor de uitoefening van de erfdienstbaarheid een ander gedeelte van het erf aanwijzen dan waarop de erfdienstbaarheid ingevolge het vorige lid dient te worden uitgeoefend, mits deze verplaatsing zonder vermindering van genot voor de eigenaar van het heersende erf mogelijk is. Daarnaast bepaalt artikel 5:74 BW dat de uitoefening van de erfdienstbaarheid op de voor het dienende erf minst bezwarende wijze moet geschieden.
4.9.
Bij de uitleg van de akte van vestiging van de erfdienstbaarheid komt het aan op de in de notariële akte tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling, die moet worden afgeleid uit de in de akte gebruikte bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte. Dat in de koopovereenkomst tussen de toenmalige eigenaar van [nummer 1] en [geïntimeerden] . was opgenomen dat partijen met betrekking tot de te vestigen erfdienstbaarheid in gemeenschappelijk overleg een situatieschets zouden vervaardigen, kan bij de uitleg dus geen rol spelen, omdat dit niet is overgenomen in de notariële akte waarin de erfdienstbaarheid is gevestigd. Om dezelfde reden gaat het hof voorbij aan de door [appellant] overgelegde schriftelijke verklaring van de toenmalige eigenaar van [nummer 1] over de erfdienstbaarheid. In het algemeen geldt dat de beginselen van redelijkheid en billijkheid een rol spelen bij de wijze waarop de erfdienstbaarheid moet worden uitgeoefend. Een ‘gedogen’ van een bepaalde wijze van uitoefening van de erfdienstbaarheid, wat wil zeggen dat de eigenaar van het dienende erf de gedraging van de eigenaar van het heersende erf bewust toelaat, brengt op zichzelf niet een wijziging van de erfdienstbaarheid mee (vgl. HR 7 mei 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0946).
4.10.
Vast staat dat het gedeelte van het perceel vóór de (bedrijfs)woning van [geïntimeerden] . sinds 1997 altijd ingericht is geweest als verharde binnenplaats, met uitzondering van de verst van de woning gelegen buitenrand (waarop onder meer een paar bomen staan). Voor [appellant] (en zijn bezoekers) was dit gedeelte van het perceel van [geïntimeerden] . (dus de verharde binnenplaats) sinds 1997 in zijn geheel toegankelijk om diens eigen perceel te voet of per auto te kunnen bereiken vanaf de openbare weg, met dien verstande dat om eventueel aldaar geparkeerde (bedrijfs)auto’s heen moest worden gereden. Sinds de plaatsing van de afbakening in 2021 door [geïntimeerden] . kan [appellant] zijn perceel enkel nog via een vaste route bereiken, te weten via het stuk van het perceel van [geïntimeerden] . dat zij niet hebben afgebakend. Deze weg loopt langs de (meest) zuid-westelijke grens van hun perceel. De vraag die het hof moet beantwoorden is of zich hier een situatie voordoet die valt onder het bepaalde in artikel 5:73 lid 1, eerste volzin BW (standpunt van [geïntimeerden] .) of onder het bepaalde in artikel 5:73 lid 1, tweede volzin of lid 2 BW (standpunt van [appellant] ). Het hof volgt het standpunt van [geïntimeerden] . en licht dat als volgt toe.
4.11.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat er geen twijfel bestaat over de inhoud en de wijze van uitoefening van de erfdienstbaarheid omdat de omschrijving daarvan in de akte duidelijk is. Uit de gebruikte bewoordingen volgt dat [appellant] het recht van weg en voetpad heeft om over de (bestaande of aan te leggen) weg en/of voetpad gelegen langs de zuid-westelijke grens van het perceel van [geïntimeerden] . met een (vracht)auto of te voet naar de openbare weg te komen en te gaan. Tevens vermeldt de akte dat dit op de voor [geïntimeerden] . minst bezwarende wijze dient te geschieden.
4.12.
Naar het oordeel van het hof voldoet de nieuwe situatie aan de erfdienstbaarheid zoals gevestigd in de akte. [appellant] kan immers via de weg gelegen langs de zuid-westelijke grens van het perceel van [geïntimeerden] . met een (vracht)auto of te voet zijn eigen perceel danwel de openbare weg bereiken. Het hof gaat daarom voorbij aan het betoog van [appellant] dat hij meer dan twintig jaar ‘ruim baan’ heeft gehad en zodoende (te goeder trouw) rechten heeft verkregen wat betreft de omvang van de erfdienstbaarheid. De akte is immers duidelijk over de reikwijdte daarvan, zodat het hof niet toekomt aan dit beroep op de tweede volzin van artikel 5:73 lid 1 BW. Dat [geïntimeerden] . jarenlang hebben gedoogd dat [appellant] van de hele binnenplaats gebruik heeft gemaakt, leidt op zichzelf niet tot een wijziging van de erfdienstbaarheid. De enkele omstandigheid dat in de bestrating de markering van een oude weg zichtbaar is, leidt – gelet op de omschrijving van de loop van de erfdienstbaarheid in de akte, namelijk: gelegen langs de zuid-westelijke grens van het perceel – niet tot een ander oordeel. Uit het vorenstaande volgt dat evenmin sprake is van het verleggen van de erfdienstbaarheid, zoals bedoeld in lid 2 van artikel 5:73 BW. Verkrijgende of bevrijdende verjaring doet zich hier, anders dan [appellant] nog stelt, ook niet voor. Het gaat hier immers om (de uitleg van) een erfdienstbaarheid die door
vestigingis ontstaan. Voor zover de stellingen van [appellant] aldus moeten worden begrepen dat hij zich erop beroept dat door verjaring een andere erfdienstbaarheid is ontstaan, heeft hij dat in het licht van de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerden] . onvoldoende onderbouwd. Ten slotte staat vast dat de nieuwe situatie voor [geïntimeerden] . de minst bezwarende is. [appellant] heeft dit ook niet weersproken. In de huidige situatie rijden er immers geen auto’s vlak langs de woning van [geïntimeerden] . en kunnen zij gebruikmaken van een tuin.
4.13.
Het hof leest in de akte niet dat [appellant] recht heeft op een vrije doorgang over het perceel van [geïntimeerden] . van vier meter breed, zoals hij heeft gevorderd. Evenmin staat in de akte dat de weg geen haakse bocht mag hebben en dat (vracht)verkeer ongehinderd het perceel van [appellant] moet kunnen bereiken zonder een extra (verkeers)handeling te verrichten. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de erfdienstbaarheid bovendien niet inhoudt dat de weg zodanig moet worden ingericht dat iedere vrachtauto die technisch gesproken het binnenterrein op kan rijden, daarvan ook gebruik kan maken. Voor zijn stelling dat hij met de vrijgelaten doorgang onvoldoende mogelijkheden heeft om zijn perceel ook door zwaarder verkeer te kunnen (laten) bereiken, heeft [appellant] onvoldoende aangevoerd, in het licht van de gemotiveerde betwisting daarvan door [geïntimeerden] . De huidige weg laat in redelijkheid voldoende mogelijke wijzen van gebruik over, ook wat betreft de door [appellant] gewenste verbouwing.
4.14.
De conclusie luidt dan ook dat [geïntimeerden] . met de plaatsing van de afbakening op hun perceel niet onrechtmatig handelen jegens [appellant] . De vorderingen van [appellant] komen daarom niet voor toewijzing in aanmerking. De grieven 1 tot en met 5 behoeven voor het overige geen bespreking.
Proceskosten eerste aanleg
4.15.
Grief 6 heeft betrekking op de proceskostenveroordeling van [appellant] in eerste aanleg. Deze grief behoeft in het licht van het voorgaande geen bespreking en faalt eveneens.
Bewijsaanbod
4.16.
[appellant] heeft geen (voldoende concrete) stellingen aangeboden die, indien bewezen, kunnen leiden tot andere beslissingen. Zijn bewijsaanbod wordt gepasseerd. Ook ziet het hof geen aanleiding voor een descente, zoals [appellant] heeft bepleit.
Slotsom
4.17.
Het hoger beroep heeft geen succes. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellant] is in het hoger beroep in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] . vastgesteld op € 343,00 aan verschotten en € 2.428,00 voor salaris;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.E. van der Werff, E. de Greeve en E.J. Bellaart en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2024.