ECLI:NL:GHAMS:2024:1887

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
8 juli 2024
Zaaknummer
200.334.292/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot afgifte van documenten door de Bisschop in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vordering van [appellant] tot afgifte van documenten door de Bisschop. De vordering werd afgewezen omdat de gevraagde stukken onder de uitzondering van artikel 843a lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vallen. De zaak betreft een conflict tussen [appellant], een voormalige pastoor, en de Bisschop, die betrokken is bij een canonieke procedure tegen [appellant]. De voorzieningenrechter had eerder in kort geding de vordering van [appellant] afgewezen, en het hof bevestigde deze beslissing. Het hof oordeelde dat de Bisschop niet verplicht was om de documenten af te geven, omdat deze vertrouwelijke interne beraadslagingen betroffen. Het hof benadrukte het belang van de scheiding tussen kerk en staat en oordeelde dat de belangen van de Bisschop zwaarder wogen dan die van [appellant]. De kosten van het geding in hoger beroep werden toegewezen aan de Bisschop.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.334.292/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : C/15/341626 / KG ZA 23-361
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 9 juli 2024(bij vervroeging)
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [plaats 1] ,
appellant,
advocaat: mr. L.H. Haarsma te Paterswolde,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [plaats 2] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. A. Knigge te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellant] en de Bisschop genoemd.

1.De zaak in het kort

In deze zaak ligt de vraag voor of de Bisschop een aantal door [appellant] gewenste stukken aan hem moet afgeven. Het hof wijst de vordering tot afgifte af, omdat de gevraagde stukken vallen onder de uitzondering van artikel 843a lid 4 Rechtsvordering (hierna: Rv).

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
[appellant] is bij dagvaarding van 20 oktober 2023 in hoger beroep gekomen van een vonnis in kort geding van 22 september 2023 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlem) (hierna: de voorzieningenrechter), onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen de Bisschop als eiser in conventie, verweerder in reconventie en [appellant] als gedaagde in conventie, eiser in reconventie (hierna: het bestreden vonnis). De appeldagvaarding bevat de grieven en is voorzien van producties.
2.2.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van antwoord, met productie;
- brief d.d. 27 mei 2024 met aanvullende producties 5 t/m 9 zijdens [appellant] ;
- akte overlegging aanvullende productie 16 zijdens de Bisschop;
- akte overlegging aanvullende producties 17 t/m 18 zijdens de Bisschop;
2.3.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 7 juni 2024 laten toelichten, [appellant] door mr. Haarsma voornoemd en de Bisschop door mr. Knigge voornoemd, beiden aan de hand van overlegde spreekaantekeningen. Ten slotte is arrest gevraagd.
2.4.
[appellant] heeft onder aanvoering van zes grieven geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – alsnog de vorderingen in conventie van de Bisschop zal afwijzen en de Bisschop zal veroordelen tot afgifte van de schriftelijke bescheiden 76 tot en met 79, opgenomen in de
index causa administrativa ref. [appellant]binnen drie dagen na betekening van het arrest op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000 voor iedere dag dat de Bisschop dat nalaat, met veroordeling van de Bisschop in de kosten van het geding in beide instanties.
2.5.
De Bisschop heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten en rente. Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten

3.1.
De voorzieningenrechter heeft in 2.1 t/m 2.8 van het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten komen de feiten neer op het volgende.
3.2.
[appellant] heeft tot april 2019 als pastoor gewerkt bij [de kerk] in [plaats 1] (hierna: de parochie). Eind september 2018 heeft [naam 1] een melding gedaan over [appellant] bij het Meldpunt Grensoverschrijdend Gedrag RKK. Op 20 november 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden over deze melding tussen de Bisschop, de kanselier van het bisdom, de kerkelijk advocaat van [appellant] prof. mr. [naam 2] (hierna: [naam 2] ) en [appellant] . Bij brief van 14 februari 2019 heeft de Bisschop [appellant] bericht over de afhandeling van de melding en [appellant] een coaching traject van zes maanden aangeboden. In april 2019 heeft [appellant] een door hem geschreven boek gepresenteerd waarin zijn levensverhaal en zijn beleving van het celibaat staan beschreven. De dag na de presentatie van dit boek is [appellant] op non-actief gesteld.
3.3.
Bij bisschoppelijk decreet van 11 april 2019 is [appellant] geschorst als priester en bij bisschoppelijk decreet van 24 juni 2019 is [appellant] ontheven uit zijn ambt als pastoor van de parochie. Bij brief van 27 augustus 2019 heeft de Bisschop [naam 3] (hierna: [naam 3] ) de inhoud van de brief van 14 februari 2019 in verkorte vorm meegedeeld.
3.4.
Bij brief van 24 december 2019 aan [appellant] heeft de Bisschop de brief van 14 februari 2019 aan [appellant] ingetrokken omdat
‘op andere wijze wordt voorzien in een traject van bezinning en begeleiding’.
3.5.
Bij decreten van 28 mei 2020 van de Congregatie voor de Clerus te Rome (hierna: de Congregatie) is beslist dat [appellant] geschorst blijft als priester en dat hem het ambt van pastoor wordt ontnomen. Deze decreten zijn op 31 mei 2020 door Paus [naam 4] bevestigd.
3.6.
[appellant] heeft de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) verzocht een voorlopig getuigenverhoor te bevelen. Aan zijn verzoek heeft [appellant] ten grondslag gelegd dat de Bisschop onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door [appellant] te betichten van imprudent gedrag jegens kinderen, andere minderjarigen en kwetsbaren en daar ruchtbaarheid aan te geven door de brieven van 14 februari 2019 en 27 augustus 2019 aan de Congregatie door te sturen. [appellant] verwijt de Bisschop ook dat de brief van 14 februari 2019 niet (schriftelijk) is ingetrokken.
3.7.
De rechtbank heeft het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor bij beschikking van 6 juli 2021 afgewezen. Tegen deze beschikking heeft [appellant] op 5 oktober 2021 hoger beroep ingesteld.
3.8.
Bij decreet van 20 december 2021 heeft de Bisschop onder meer als besluiten vastgelegd dat [appellant] met ingang van 1 januari 2022 zelf dient te voorzien in zijn levensonderhoud en dat het [appellant] lopende de administratieve procedure niet is toegestaan herkenbaar als priester gekleed te gaan. De Bisschop heeft aangekondigd dit decreet aan de Congregatie voor te leggen, zodat die een passende kerkelijke straf kan bepalen. Bij decreet van 19 juli 2022 heeft de Bisschop een tussenstap in en opschorting van de canonieke procedure overeenkomstig canon 1720 afgekondigd, waarin aan [appellant] nogmaals de mogelijkheid wordt geboden om het bezinningstraject te volgen en ‘in de gehoorzaamheid te gaan staan’. Op 9 september 2022 hebben [appellant] en [naam 2] de stukken waarop de Bisschop zijn verwijzing naar het Dicasterie voor de Clerus (hierna: het Dicasterie) zou baseren ingezien.
3.9.
Op 11 januari 2023 heeft de Bisschop een brief gestuurd aan het Dicasterie met als bijlage de
index causa administrativa rev. [appellant](hierna; de Index) waarin 82 documenten staan opgesomd. In deze brief vraagt de Bisschop om ‘
a Rescript from the Apostolic See which seeks for a final solution in these sad circumstances, not excluded, if so concluded by this Dicastery, the declaration of loss of the clerical state with dispensation from the obligations arising from Sacred Ordination, including the obligation of celibacy for Reverend [appellant] ’.
3.10.
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 21 maart 2023 heeft het gerechtshof Amsterdam (hierna: het hof) de beschikking van de rechtbank, waarbij het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor was afgewezen, vernietigd. Het hof heeft een voorlopig getuigenverhoor bevolen met betrekking tot een aantal in de beschikking vermelde vragen en bepaald dat de Bisschop, [naam 3] en [appellant] door de rechtbank als getuigen zullen worden gehoord. De rechtbank heeft partijen bericht dat het voorlopig getuigenverhoor zal worden gehouden op 9 oktober 2023.
3.11.
De Bisschop heeft op 14 juni 2023 zijn brief aan het Dicasterie van 11 januari 2023 (zie 3.9) aan [naam 2] doorgestuurd. In deze brief heeft de Bisschop geschreven dat aan [appellant] geen afschrift zal worden verstrekt van de documenten 76 tot en met 79 van de Index, waaronder twee vota van assessoren en een votum episcopi van de Bisschop, omdat dit interne beraadslagingen betreffen. Op 14 juli 2023 heeft de Bisschop aan [naam 2] geschreven dat het Dicasterie [naam 2] op de hoogte zal stellen van de inhoud van het votum.
3.12.
De Bisschop heeft op 20 juni 2023 cassatieberoep ingesteld tegen de beschikking van het hof van 21 maart 2023.
3.13.
Bij brief van 25 maart 2024 heeft het Dicasterie aan [appellant] bericht dat de Bisschop bij brief van 11 januari 2023 aan haar het dossier heeft gezonden van de procedure die kan uitmonden in het wegzenden van [appellant] uit de clericale staat vanwege schending van het celibaat en andere canonieke normen. Tevens staat in deze brief dat [appellant] een nieuwe verklaring kan afleggen.
3.14.
Bij brief van dezelfde datum heeft het Dicasterie aan [naam 2] bericht dat de bestudering van de documenten bij de Apostolische Stoel is begonnen, dat de Apostolische Stoel [appellant] op de hoogte zal brengen van de klachten van de Bisschop en om zijn mening zal vragen. Verder staat in deze brief:
‘Aangezien de priester de gelegenheid heeft gehad om zich te verdedigen in de diocesane fase in overeenstemming met de beschikbare documenten(…)
voorziet de procedure voor de toepassing van de speciale faculteiten I en II niet in de inzage van de verstrekte documenten of het verhoor van de priester door dit dicasterium. De geestelijke kan een nieuwe verklaring afleggen’.
3.15.
[naam 2] heeft bij brieven van 16 augustus 2023, 16 april 2024 en 10 mei 2024 aan het Dicasterie gevraagd om afschrift van de vota.
3.16.
Bij beslissing van 17 mei 2024 heeft de Hoge Raad het cassatieberoep verworpen en de Bisschop in de kosten van het geding veroordeeld (Hoge Raad 17 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:718).
3.17.
Op 3 juni 2024 heeft het Dicasterie [naam 2] bericht dat geen kopieën worden verstrekt van de teksten 76-79 van de Index. Op dezelfde datum heeft het bisdom [plaats 2] [naam 2] overeenkomstig bericht.

4.Eerste aanleg

4.1.
De Bisschop heeft in eerste aanleg bij dagvaarding in kort geding van 2 augustus 2023 met onmiddellijke ingang schorsing gevorderd van de tenuitvoerlegging van de beschikking van het hof van 21 maart 2023 tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor, totdat in cassatie zal zijn beslist, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding met nakosten en rente, een en ander uitvoerbaar bij voorraad. In reconventie heeft [appellant] gevorderd om de Bisschop te bevelen de schriftelijke bescheiden 76 tot en met 79, opgenomen in de Index, binnen drie dagen na betekening van het vonnis af te geven aan [appellant] , op straffe van een dwangsom van € 5.000,- voor iedere dag dat de Bisschop dat nalaat, en met veroordeling van de Bisschop in de kosten van de procedure in conventie. De schriftelijke bescheiden 76 tot en met 79 zijn in de Index als volgt aangeduid:
76 Report by the Vice-Chancellor/Notary Mrs. Drs. [naam 5] ,
77 Votum of the First Assessor Mons. [naam 6] d.d. 19 november 2022
78 Votum of the Second Assessor Rev. [naam 7]
79 Votum Episcopi in Italian of Diocesan Bishop Mons. [geïntimeerde]
4.2.
De voorzieningenrechter heeft bij het bestreden vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, met onmiddellijke ingang de tenuitvoerlegging van de beschikking van 21 maart 2023 van het hof geschorst, totdat in cassatie zal zijn beslist, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten in conventie. De voorzieningenrechter heeft, gelet op de fundamentele aard van het beginsel van scheiding tussen kerk en staat, geoordeeld dat het belang van [appellant] bij het zonder uitstel laten plaatsvinden van het voorlopig getuigenverhoor niet opweegt tegen het belang van de Bisschop bij het voorkomen van een mogelijke en onomkeerbare schending van dit beginsel.
4.3.
De voorzieningenrechter heeft in reconventie de vordering van [appellant] afgewezen. De voorzieningenrechter heeft inbreken in de nog lopende canonieke procedure (voorlopig) niet gerechtvaardigd geoordeeld en overwogen dat, ook als het canonieke recht [appellant] geen aanspraak op inzage in de stukken zou geven, ingrijpen niet gerechtvaardigd is, omdat de canoniek rechtelijke procedure wordt geregeerd door het eigen statuut als bedoeld in artikel 2:2 lid 2 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Volgens de voorzieningenrechter kan dat mogelijk anders zijn als zou blijken dat het statuut of een beslissing van het Dicasterie in strijd is met fundamentele regels van dwingend recht, maar dat niet is gebleken dat een dergelijke situatie aan de orde is of dreigt te ontstaan op het moment van de beslissing. Ook in reconventie is [appellant] in de proceskosten veroordeeld.

5.Beoordeling

De vordering in conventie; schorsing van de tenuitvoerlegging van de beslissing tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor totdat de Hoge Raad heeft beslist
5.1.
[appellant] komt met drie genummerde grieven op tegen de beslissing van de voorzieningenrechter om de tenuitvoerlegging van de beschikking van 21 maart 2023 van het hof te schorsen. De grieven I t/m III, die zich voor gezamenlijke behandeling lenen, komen er in de kern op neer dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het belang van [appellant] bij het zonder uitstel laten plaatsvinden van het voorlopig getuigenverhoor niet opweegt tegen het belang van de Bisschop bij het voorkomen van een mogelijke en onomkeerbare schending van het beginsel van scheiding tussen kerk en staat. De Bisschop heeft de grieven bestreden.
5.2.
Bij de beoordeling van de grieven neemt het hof in ogenschouw dat de Hoge Raad het door de Bisschop ingestelde cassatieberoep bij beschikking van 17 mei 2024 heeft verworpen (zie 3.16). De Hoge Raad heeft overwogen dat uit hetgeen de Bisschop heeft aangevoerd en de norm van canoniek recht die hij heeft ingeroepen, niet kan worden afgeleid dat de vordering met het oog waarop [appellant] het voorlopig getuigenverhoor heeft verzocht, uitsluitend in een kerkelijke rechtsgang en niet bij de burgerlijke rechter kan worden ingesteld, zodat het hof niet buiten het toepassingsgebied van artikel 186 Rv is getreden. Deze beslissing betekent dat er geen noodzaak meer bestaat tot het treffen van een ordemaatregel.
5.3.
[appellant] heeft terecht gesteld dat hij, ondanks het feit dat zijn belang bij een ordemaatregel door de beslissing van de Hoge Raad is komen te vervallen, nog altijd belang heeft bij een beslissing over de proceskostenveroordeling in eerste aanleg voor wat de conventie betreft. Dat betekent dat het hof moet onderzoeken of de vordering die in eerste aanleg ter beoordeling voorlag terecht is toegewezen met inachtneming van het in appel gevoerde debat en naar de toestand zoals die zich voordoet ten tijde van de beslissing in hoger beroep (Hoge Raad, 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1782).
5.4.
De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis overwogen dat de uitvoerbaar bij voorraadverklaring niet is gemotiveerd, zodat hij er vanuit moet gaan dat er door het hof nog geen belangenafweging heeft plaatsgevonden. De voorzieningenrechter heeft die belangenafweging vervolgens zelf gemaakt en heeft daarbij de kans van slagen van het cassatieberoep buiten beschouwing gelaten, maar wel beoordeeld of de beslissing van het hof op een kennelijke misslag berustte. Het belang van [appellant] weegt volgens de voorzieningenrechter minder zwaar, gelet op het in het geding zijnde fundamentele beginsel van scheiding tussen kerk en staat en de (on)mogelijkheden tot compensatie bij eventuele schending daarvan. Het hof is van oordeel dat de voorzieningenrechter de juiste beoordelingsmaatstaf heeft aangelegd. Met de voorzieningenrechter is het hof van oordeel dat de belangenafweging in het voordeel van de Bisschop uitvalt. Het hof verenigt zich met de overwegingen van de voorzieningenrechter op dit punt en maakt deze tot de zijne. Dat betekent dat de vordering van [appellant] in hoger beroep tot vernietiging van de proceskostenveroordeling in eerste aanleg zal worden afgewezen. De grieven I t/m III falen mitsdien.
De vordering in reconventie; de afgifte van de stukken 76-79 uit de Index
5.5.
[appellant] komt met drie genummerde grieven op tegen de afwijzing van de reconventionele vordering van [appellant] om de Bisschop te bevelen de schriftelijke bescheiden 76 t/m 79 uit de Index aan [appellant] af te geven. Met de grieven IV t/m VI, die zich voor gezamenlijke behandeling lenen, betoogt [appellant] dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de Bisschop voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat toewijzing van de vordering zal leiden tot een doorkruising van de canoniek rechtelijke procedure en daarmee tot een inbreuk op het fundamentele beginsel van de scheiding tussen kerk en staat en dat [appellant] zijn stelling dat de Bisschop onrechtmatig handelt door de bescheiden niet aan hem te verstrekken onvoldoende heeft onderbouwd.
5.6.
[appellant] heeft spoedeisend belang bij zijn vordering, omdat hij (onweersproken) heeft gesteld dat hij de stukken nodig heeft om evenwichtig en tijdig verweer te kunnen voeren in de procedure die de Bisschop is gestart om hem weg te zenden uit te clericale staat.
5.7.
[appellant] stelt zich op het standpunt dat het oordeel van de voorzieningenrechter dat toewijzing van de reconventionele vordering kan leiden tot inbreuk op het beginsel van scheiding tussen kerk ex artikel 2:2 lid 2 BW onjuist is, omdat voor [appellant] niet een met voldoende waarborgen omklede kerkelijke rechtsgang openstaat of heeft opengestaan op grond waarvan [appellant] een vordering vergelijkbaar met artikel 843a Rv kan instellen. De thans gevolgde procedure volgens canon 1720 biedt volgens [appellant] onvoldoende waarborgen omdat het een administratieve procedure is, waarbij alles in één hand is. Over de aard van de stukken heeft [appellant] gesteld dat het niet gaat om interne beraadslagingen, zoals de Bisschop heeft aangevoerd, maar om finale oordelen, zodat de Bisschop geen beroep op de leden 3 en/of 4 van artikel 843a Rv toekomt.
5.8.
De Bisschop heeft als primair verweer gevoerd dat [appellant] niet ontvankelijk is in zijn reconventionele vordering, omdat de kwestie in het kader waarvan [appellant] inzage of afschrift wenst van de vota bij uitstek een kwestie is die door het kerkelijk statuut in de zin van artikel 2:2 lid 2 BW wordt beheerst en waarvoor de canonieke procedure moet worden gevolgd. Subsidiair heeft de Bisschop aangevoerd dat het dossier met de vota ter besluitvorming aan het Dicasterie is gestuurd, zodat [appellant] zich niet tot hem, maar tot het Dicasterie moet wenden. Meer subsidiair heeft de Bisschop bepleit dat het verzoek van [appellant] tot afgifte van de stukken moet worden afgewezen, omdat het om persoonlijke vastleggingen van interne beraadslagingen van de Bisschop en zijn twee assessoren gaat, welke stukken vertrouwelijk zijn. Stuk 76 is een verslag van de vergadering waar de vota zijn besproken. Dat betekent dat, ook als het hof aanleiding ziet om in te breken in de kerkelijke procedure en zou beslissen op de reconventionele vordering, de vordering tot afgifte van de stukken volgens de maatstaf van artikel 843a lid 3 en 4 Rv moet worden afgewezen.
5.9.
Het hof zal de reconventionele vordering van [appellant] afwijzen en het bestreden vonnis bekrachtigen met aanvulling c.q. verbetering van de gronden. Het hof licht de beslissing als volgt toe.
5.10.
Artikel 2:2 lid 2 BW bepaalt dat kerkgenootschappen worden geregeerd door hun eigen statuut voor zover dit niet in strijd is met de wet. Uit de parlementaire geschiedenis en rechtspraak (o.a. Hoge Raad 4 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1531) blijkt dat het begrip ‘wet’ in deze bepaling verwijst naar bepalingen van fundamentele aard, waaronder begrepen fundamentele beginselen van procesrecht. Ten aanzien van het niet-ontvankelijkheidsverweer van de Bisschop overweegt het hof dat de burgerlijk rechter degene die bij hem opkomt met een vordering betreffende een onderwerp dat valt onder het in artikel 2:2 lid 2 BW bedoelde statuut van een kerkgenootschap, in beginsel niet-ontvankelijk dient te verklaren als de gedaagde zich erop beroept, en toereikend onderbouwt, dat deze vordering uitsluitend in een met voldoende waarborgen omklede kerkelijke rechtsgang kan worden ingesteld.
5.11.
Tussen [appellant] en de Bisschop spelen nu nog twee procedures: (a) de procedure met betrekking tot het functioneren van [appellant] en het wegzenden van [appellant] uit de clericale staat, en (b) de onderhavige procedure waarin een voorlopige voorziening wordt gevraagd. Ter zitting heeft de Bisschop bevestigd dat de procedure onder a een administratieve strafprocedure betreft volgens canon 1720 met speciale faculteiten I en II. Deze procedure kent volgens de Bisschop een interne kerkelijke rechtsgang.
5.12.
[appellant] vraagt in de onderhavige procedure evenwel niet een oordeel over een vordering in deze kerkelijke rechtsgang; hij vraagt in de voorliggende spoedprocedure afgifte van stukken ten behoeve van zijn verweer in die procedure. Dat betekent dat moet worden beoordeeld of het canonieke recht een interne rechtsgang (met voldoende processuele waarborgen) kent op grond waarvan [appellant] de mogelijkheid heeft inzage of afgifte van stukken te vorderen. Naar het oordeel van het hof is het bestaan van een dergelijke interne canonieke procedure niet voldoende aannemelijk geworden. Daarom kan [appellant] in zijn vordering worden ontvangen. Ter toelichting dient het volgende.
5.13.
De Bisschop heeft ter zitting verklaard dat [appellant] om afschrift van de stukken kan vragen en dat hij dat ook heeft gedaan, maar dat de secretaris van het Dicasterie het verzoek van [appellant] bij brief van 3 juni 2024 heeft afgewezen. Desgevraagd heeft de Bisschop verklaard dat beroep kan worden ingesteld tegen decreten volgens de artikelen 1732 -1739 van de Codex. Een decreet is door de Bisschop samengevat geduid als ‘een beslissing met rechtskracht’; het stuk hoeft niet het opschrift ‘decreet’ te dragen om als zodanig te kwalificeren. Volgens de Bisschop kan [appellant] tegen de beslissing van 3 juni 2024 in beroep bij het Dicasterie. Wel heeft de Bisschop ter zitting meerdere keren aangegeven dat een eventueel beroep van [appellant] zinloos is, omdat het kansloos is.
5.14.
Het hof stelt vast dat de hierboven door de Bisschop geschetste mogelijkheden voor [appellant] om afgifte van stukken te vragen, niet schriftelijk zijn vastgelegd. Uit canon 1720 volgt een dergelijke procedure in ieder geval niet. Vaststaat ook dat (de advocaat van) [appellant] meermaals (zie 3.15) om stukken heeft gevraagd en dat het Dicasterie eerst bij brief van 3 juni 2024 (afwijzend) op het verzoek heeft gereageerd. Volgens de Bisschop kan [appellant] tegen deze beslissing in beroep. Dat blijkt echter niet uit de brief van 3 juni 2024. Het hof ziet niet in hoe [appellant] uit de enkele mededeling van het Dicasterie in de brief van 3 juni 2024 dat het ‘
verzoek niet kan worden ingewilligd met betrekking tot de teksten met nrs 76-79’ had moeten of kunnen begrijpen dat deze mededeling van het Dicasterie een voor beroep vatbare beslissing betrof. Dat staat nergens in die brief; evenmin staat ergens vermeld waar [appellant] dan in bezwaar of beroep kan en binnen welke termijn. Daarbij kan [appellant] naar het oordeel van het hof niet worden verweten dat hij de brief van 3 juni 2024 niet als decreet heeft opgevat, waartegen op grond van de artikelen 1732-1739 beroep mogelijk is. De brief heeft niet het opschrift ‘decreet’ en ziet er ook heel anders uit dan de andere stukken die zich in het dossier bevinden, die beslissingen bevatten over de rechtspositie van [appellant] en die wel dat opschrift dragen (zie bijvoorbeeld 3.3 en 3.8).
5.15.
De Bisschop heeft verder verklaard dat [appellant] in een nieuw af te leggen verklaring in de procedure betreffende het wegzenden uit de clericale staat, waartoe [appellant] in de gelegenheid is gesteld bij brieven van 25 maart 2024 en 3 juni 2024, ook bezwaar kan maken tegen de weigering om de stukken af te geven. Het hof kan de Bisschop hierin niet volgen. In de brief van 25 maart 2024 staat immers uitdrukkelijk dat de procedure niet voorziet ‘
in de inzage van de verstrekte documenten of het verhoor van de priester door dit dicasterium’(zie 3.14) . Voor wat betreft de brief van 3 juni 2024 geldt, net als hiervoor is overwogen, dat het hof niet ziet waaruit [appellant] had moeten begrijpen dat hij in de eventueel af te leggen verklaring in de procedure betreffende het wegzenden uit de clericale staat, ook bezwaar had kunnen maken of kan maken tegen de weigering tot afgifte van de stukken. Dat staat nergens. Daarbij komt dat bij een eventueel bezwaar c.q. beroep tegen de weigering tot afgifte van stukken opgenomen in die eventuele nieuwe verklaring, de beslissing op dat bezwaar c.q. beroep dan niet voorafgaand aan een beslissing in die procedure wordt verkregen, terwijl het belang bij het verkrijgen van die stukken volgens [appellant] nu juist is dat hij daarvan kennis heeft kunnen nemen ten behoeve van het door hem te voeren verweer.
5.16.
Verder heeft de Bisschop verklaard dat een eventueel beroep van [appellant] zonder mondelinge behandeling schriftelijk wordt afgedaan door het Dicasterie, dezelfde instantie dus als die de afwijzende beslissing heeft genomen, waarna geen verdere beroepsmogelijkheid bij een onafhankelijke instantie openstaat.
5.17.
Uit het voorgaande kan worden afgeleid dat, voor zover de mogelijkheden die de Bisschop heeft geschetst als een interne kerkelijke procedure voor de inzage en afgifte van stukken kan worden gekwalificeerd, deze niet met voldoende (processuele) waarborgen is omkleed. De ‘procedure’ is niet schriftelijk vastgelegd, is daardoor onduidelijk voor wat betreft rechtsingang, termijnen, hoor en wederhoor en ontbeert een mogelijkheid om beroep in te stellen bij een onafhankelijke instantie. Dat betekent dat, voor zover sprake is van een interne kerkelijke rechtsgang waarin [appellant] zijn vordering zou kunnen voorleggen, deze rechtsgang niet voldoet aan fundamentele beginselen van het (proces)recht, waardoor het aan de civiele rechter is om [appellant] aanvullende rechtsbescherming te bieden. De reconventionele vordering van [appellant] zal daarom worden getoetst aan de maatstaf van artikel 843a Rv.
5.18.
Het verweer van de Bisschop dat [appellant] zich tot het Dicasterie moet wenden en niet tot de Bisschop, omdat het dossier met de stukken zich onder het Dicasterie bevindt en dat het Dicasterie de beslissing heeft genomen om de stukken niet te verstrekken, wordt verworpen. De Bisschop heeft ook zelf bij brief van 14 juni 2023 aan [appellant] bericht dat hij de stukken niet zal ontvangen (zie 3.11), bovendien zijn de stukken opgesteld door de Bisschop zelf en personen die werkzaam zijn binnen het domein van de Bisschop, zodat [appellant] deze vordering (ook) tegen de Bisschop kan instellen.
5.19.
Ten aanzien van de vordering ex artikel 843a Rv bestaat tussen partijen geen discussie of aan de voorwaarden van lid 1 is voldaan. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of de Bisschop een beroep op lid 4 van artikel 843a Rv toekomt. In dit artikellid zijn twee uitzonderingen opgenomen die tot gevolg kunnen hebben dat de gevorderde stukken toch niet hoeven te worden verstrekt. Het beroep van de Bisschop op de eerste uitzondering dat er gewichtige redenen zijn die zich tegen afgifte verzetten, omdat het gaat om vertrouwelijke gegevens, slaagt.
5.20.
Uit hetgeen ter zitting is besproken is namelijk voldoende aannemelijk geworden dat de stukken 76-79 van de Index de vastlegging van persoonlijke en interne beraadslagingen van de Bisschop en zijn assessoren betreft, die in het kader van de administratieve procedure volgens canon 1720 par. 2, hebben plaatsgevonden. Het betreft dus geen finale oordelen, zoals [appellant] heeft betoogd. Deze stukken zijn naar hun aard vertrouwelijk en hoeft de Bisschop daarom niet aan [appellant] te verstrekken.
5.21.
Voor zover [appellant] zich erop beroept dat de Bisschop bij brief van 14 juli 2023 heeft toegezegd dat [appellant] de stukken zou ontvangen, wordt overwogen dat de Bisschop in die brief heeft toegezegd dat de inhoud van het votum aan [appellant] zou worden meegedeeld. Deze toezegging is met de brief van 25 maart 2024 nagekomen. In die brief wordt omschreven wat [appellant] wordt verweten, samengevat schending van het celibaat en niet gehoorzamen aan de Bisschop. Mede hierom kan het hof kan de stelling van [appellant] dat hij zonder de vota niet weet waartegen hij zich moet verweren niet volgen. Gelet daarop kan redelijkerwijs worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.
5.22.
Concluderend treft grief IV weliswaar doel, maar leidt dit, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet tot vernietiging van het vonnis. Grief V faalt omdat [appellant] , gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, de gestelde onrechtmatige daad onvoldoende heeft toegelicht. Grief VI faalt eveneens omdat de Bisschop de gevraagde stukken niet hoeft te verstrekken vanwege de vertrouwelijke aard daarvan. Dat betekent dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd met verbetering c.q. aanvulling van de gronden.
5.23.
[appellant] is in het hoger beroep in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten in het geding in hoger beroep. Het hof bepaalt deze kosten op € 343,- aan griffierecht en € 2.428,- (tarief € 1.214,-x 2 punten) aan salaris advocaat.

6.Beslissing

Het hof:
6.1
bekrachtigt het bestreden vonnis waarvan beroep;
6.2.
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de Bisschop vastgesteld op € 343,- aan griffierecht, € 2.428 aan salaris advocaat en op € 173,- voor nasalaris, en € 263,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
6.3.
verklaart dit arrest voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.C. Bosch, W. Aardenburg en R.L. de Graaff en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2024.