ECLI:NL:GHAMS:2024:1844

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
3 juli 2024
Zaaknummer
23-004472-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake drugshandel, witwassen en deelname aan criminele organisatie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerder vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte is veroordeeld tot 30 maanden gevangenisstraf voor het medeplegen van de invoer van cocaïne, het medeplegen van witwassen van grote geldbedragen, en deelname aan een criminele organisatie. De zaak betreft een criminele organisatie die zich bezighield met de grootschalige handel in cocaïne, waarbij de verdachte een uitvoerende rol vervulde. De verdachte was betrokken bij de invoer van cocaïne via een bolletjesslikker en had daarnaast deelgenomen aan het witwassen van aanzienlijke geldbedragen, waaronder € 89.230 en € 230.000. Het hof heeft overwogen dat de verdachte een belangrijke rol speelde binnen de organisatie en dat zijn handelen ernstige gevolgen heeft voor de samenleving. De rechtbank had eerder een hogere straf opgelegd, maar het hof heeft de straf verlaagd vanwege overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De verdachte is vrijgesproken van enkele andere tenlastegelegde feiten, maar de bewezenverklaring van de belangrijkste feiten is gehandhaafd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004472-17
datum uitspraak: 2 juli 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 december 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-730047-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Colombia) op [geboortedatum] 1980,
[adres] .

1.Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in het hoger beroep

Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft geconstateerd dat het Openbaar Ministerie zich blijkens het requisitoir kan verenigen met het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de bewijsbeslissingen en bovendien een lagere straf heeft gevorderd dan door de rechtbank is opgelegd. De raadsman leidt daaruit af dat het Openbaar Ministerie geen rechtens te respecteren belang heeft bij het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep en heeft het hof verzocht dat hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren op grond van artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Op de terechtzitting in hoger beroep van 21 mei 2024 heeft de advocaat-generaal meegedeeld dat het hoger beroep zich niet meer richt tegen de vrijspraak van de onder feit 4 tenlastegelegde voorbereidingshandelingen. De advocaat-generaal heeft verzocht de officier van justitie voor wat betreft dat feit op grond van artikel 416, derde lid, Sv niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen reden is het Openbaar Ministerie integraal niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep.
Oordeel van het hof
De officier van justitie heeft onbeperkt hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Blijkens de appelschriftuur van 9 januari 2018 was het hoger beroep gericht tegen de vrijspraak van de onder feit 4 tenlastegelegde voorbereidingshandelingen en de strafmaat. In het requisitoir ligt besloten dat de eerder opgegeven bezwaren tegen de beslissingen van de rechtbank niet langer worden gehandhaafd.
Gelet op het voorgaande, en gehoord de advocaat-generaal en de verdediging, is het hof van oordeel dat, nu ook overigens niet is gebleken van enig rechtens te respecteren belang dat is gediend met enig nader onderzoek ter zake van feit 4, de officier van justitie - gelet op het bepaalde in artikel 416, derde lid, Sv - niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het ingestelde hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 4 tenlastegelegde. Het hof geeft geen gevolg aan het verzoek van de raadsman tot verdere niet-ontvankelijkverklaring.

2.Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 april 2019, 3 mei 2019, 9 september 2022, 20 september 2022, 4 april 2024, 21 mei 2024, 24 mei 2024, 29 mei 2024 en 2 juli 2024, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het Openbaar Ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

3.Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en een andere strafoplegging komt dan de rechtbank.

4.Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijzigingen, en voor zover in hoger beroep nog aan de orde is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1.
hij en/of zijn medeverdachte(n) op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21 mei 2014 tot en met 23 mei 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander althans alleen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of opzettelijk heeft vervoerd en/of opzettelijk heeft afgeleverd en/of opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 234 milliliter cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij en/of zijn medeverdachte(n) op of omstreeks 12 juni 2014, te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander althans alleen een voorwerp, te weten een geldbedrag(en) (totale waarde 89 230 euro), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of van (een) voorwerp(en), gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk onmiddellijk of middellijk afkomstig was uit enig misdrijf;
3.
hij en/of zijn medeverdachte(n) op of omstreeks 15 juni 2014, te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander althans alleen een voorwerp, te weten een geldbedrag(en) (totale waarde 230.000 euro), voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen (gekregen) en/of van (een) voorwerp(en), gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk onmiddellijk of middellijk afkomstig was uit enig misdrijf;
5.
hij en/of zijn medeverdachte(n) in of omstreeks de periode van 1 november 2013 tot en met 15 juni 2014 te Amsterdam en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, hebben deelgenomen aan een criminele organisatie met het oogmerk om een feit/feiten als bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een of meerdere hoeveelhe(i)d(en)cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen
  • veelvuldig (onderling en/of met anderen) telefonisch Ping contact(en) gehad en/of onderhouden en/of
  • een of meerdere geldbedragen (89230 euro en/of 230000 euro) voorhanden heeft/hebben gehad en/of
  • een of meerdere voertuigen (een (personen)auto (merk Citroen Berlingo, met [kenteken] ) en/of een (personen)auto (merk Volkswagen Jetta, met [kenteken] ) en/of een auto (merk Mercedes Vito, met [kenteken] ) voorhanden heeft/hebben gehad en/of ter beschikking heeft/hebben gesteld en/of
  • een of meerdere woningen/panden (de woning(en)/pand(en) gelegen aan de perce(e)l(en) [adres 1] te Amsterdam en/of [adres 2] te Amsterdam en/of [adres 3] te Amsterdam en/of [adres 4] te Amsterdam-Zuidoost en/of [adres 5] te Diemen en/of [adres 6] te Rotterdam) ter beschikking heeft/hebben gesteld waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
en/of
hij (op een of meer tijdstip(pen)) in of omstreeks de periode van 21 november 2013 tot en met 5 april 2014 te Amsterdam en/of te Rotterdam en/of Diemen, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, onder meer bestaande uit de volgende mededader(s):
  • [medeverdachte 1] en/of
  • [medeverdachte 2] en/of
  • [medeverdachte 3]
  • [medeverdachte 4] en/of
  • [medeverdachte 5] en/of
  • [medeverdachte 6]
en/of een of meerdere ander perso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
  • het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en of het bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen danwel het opzettelijk aanwezig hebben van een of meerdere hoeveelhe(i)d(en) cocaïne, in elk geval van een of meerdere hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevatten cocaïne, in elk geval van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1 (artikel 2 Opiumwet) en/of
  • het (gewoonte)witwassen van een of meerdere geldbedrag(en) uit misdrijf afkomstig (artikel 420 bis Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

5.Interpretatie van de tenlastelegging

Het hof acht het aangewezen om, alvorens verder op de zaak in te gaan, zijn interpretatie van de tenlastelegging onder 5 te expliciteren, aangezien de tenlastelegging op dit punt op meerdere manieren kan worden gelezen.
Gelet op de tekst van de tenlastelegging en de samenhang met feit 5, tweede cumulatief/alternatief (deelneming aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr met als oogmerk – kort gezegd – de invoer en verkoop van cocaïne), begrijpt het hof dat de bedoeling van de steller van de tenlastelegging is geweest om onder feit 5, eerste cumulatief/alternatief de verdachte de deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 11a (oud) Opiumwet met als oogmerk het plegen van een misdrijf als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 Opiumwet te verwijten. Met herstel van kennelijke misslagen en wegstreping van overbodige gedeelten, leest het hof de tenlastelegging onder feit 5, eerste cumulatief/alternatief daarom aldus dat aan de verdachte wordt verweten dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2013 tot en met 15 juni 2014 te Amsterdam en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland heeft deelgenomen aan een criminele organisatie met het oogmerk om een feit/feiten als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet te plegen, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een of meerdere hoeveelhe(i)d(en)cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Voor wat betreft het tenlastegelegde onder 5, tweede cumulatief/alternatief, leest het hof de naam ‘ [medeverdachte 1] ’ als ‘ [medeverdachte 1] ’, nu [medeverdachte 1] de valse naam is van [medeverdachte 1] .

6.Waardering van het bewijs

a.
Identificatie Ping-gebruikers en bijnamen
Het bewijs tegen de verdachten in het onderzoek 13Koelruit bestaat voor een belangrijk deel uit berichtenverkeer (chatgesprekken via Ping) dat verschillende gebruikers hebben gevoerd met hun BlackBerry-telefoons.
De politie heeft zich ten behoeve van de identificatie van Ping- en/of bijnamen gebaseerd op het onderlinge verband tussen de inhoud van chatberichten, de paallocaties (zendmastgegevens) van de (BlackBerry-)telefoons, de tijdstippen van chatberichten, observaties en de tijdstippen en locaties daarvan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachten.
De volgende Ping- en/of bijnamen worden aan de verdachten toegeschreven op grond van de bewijsmiddelen:
  • [medeverdachte 4] heeft gebruik gemaakt van de Ping- en/of bijnamen [bijnaam 1] , [bijnaam 2] , [bijnaam 3] , [bijnaam 4] en [bijnaam 5] .
  • [medeverdachte 7] heft gebruik gemaakt van de Ping-naam [bijnaam 6] .
  • [medeverdachte 6] heeft gebruik gemaakt van de Ping- en/of bijnamen [bijnaam 7] , [bijnaam 8] , [medeverdachte 6] , [bijnaam 9] , [bijnaam 10] , [bijnaam 11] , [bijnaam 12] en [bijnaam 13] .
  • [verdachte] heeft gebruik gemaakt van de Ping-naam [bijnaam 14] .
  • [medeverdachte 5] heeft gebruik gemaakt van de Ping- en/of bijnamen [bijnaam 15] , [bijnaam 16] en [bijnaam 17] .
  • [medeverdachte 1] heeft gebruik gemaakt van de Ping- en/of bijnamen [bijnaam 18] en [bijnaam 19] en [bijnaam 20] .
  • [medeverdachte 2] heeft gebruik gemaakt van de Ping- en/of bijnamen [bijnaam 21] en [bijnaam 22] .
Feit 1 (zaaksdossier ‘bolletjesslikker’)
Uit de verklaring van [medeverdachte 8] (hierna: [medeverdachte 8] ) volgt dat hij zogenoemde bolletjes met cocaïne heeft geslikt, dat hij deze bolletjes in de periode vermeld in de tenlastelegging Nederland heeft ingevoerd en vervolgens ook in Nederland heeft vervoerd en aanwezig heeft gehad. Hij is, komende vanuit Brussel, naar hotel [hotel] in Amsterdam gegaan. Daar zijn de bolletjes in zijn hotelkamer aangetroffen. Uit onderzoek van de forensisch deskundige is gebleken dat daadwerkelijk sprake is van het verdovende middel cocaïne.
Uit de in de bewijsmiddelen opgenomen ping- en telefoongesprekken, bezien in samenhang met de verklaringen van [verdachte] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 8] en [persoon 1] , volgt dat [verdachte] en [medeverdachte 4] betrokken waren bij voormelde komst van [medeverdachte 8] naar Nederland.
Uit de pinggesprekken volgt dat [medeverdachte 4] constant op de hoogte werd gehouden van de reis van [medeverdachte 8] naar Nederland en dat hij daarbij instructies gaf. Hij had in dit verband pingcontact met meerdere betrokkenen, onder wie ene [persoon 16] en [verdachte] . [verdachte] heeft een hotelkamer voor [medeverdachte 8] laten boeken, informeerde meerdere malen telefonisch bij hotel [hotel] naar [medeverdachte 8] en ging uiteindelijk ook naar het hotel toe om [medeverdachte 8] te zoeken.
Het hof overweegt met betrekking tot de verklaring van [verdachte] dat hij niet wist dat [medeverdachte 8] bolletjes met cocaïne vervoerde als volgt.
[verdachte] vertelt [medeverdachte 4] in een ping gesprek op 23 mei 2014 om 04.20 uur dat de jongen okay is, maar dat hij het bij de stieren (volgens [verdachte] : Spanje) niet kon ophouden en dat hij wat is kwijtgeraakt. Om 07.01 uur vertelt hij [medeverdachte 4] dat hij tegen ‘hem’ (het hof begrijpt: [persoon 1] ) heeft gezegd dat hij ‘een ander’ (het hof begrijpt: een ander hotel) moet zoeken zodat hij (het hof begrijpt: [medeverdachte 8] ) lekker kan uitrusten. Om 09.49 uur meldt [verdachte] aan [medeverdachte 4] dat die jongen al is geïnstalleerd en dat ‘we’ wel wat meer moesten betalen omdat er geen goedkoper hotel was en bij dit hotel kon het meteen. Hij voegt daaraan toe: ‘godzijdank jongen is alles in orde gekomen’. Als [verdachte] geen contact met [medeverdachte 8] kan krijgen omdat deze inmiddels is aangehouden, belt hij naar het hotel om naar [medeverdachte 8] te vragen en gaat hij hem zoeken. [medeverdachte 4] maant [verdachte] om ‘heel voorzichtig’ te zijn. [verdachte] meldt [medeverdachte 4] uiteindelijk: ‘die hoerenzoon is vertrokken’.
Naar het oordeel van het hof wordt met het ‘kwijtraken bij de stieren’ in versluierde taal over het onderweg in Spanje moeten uitscheiden door [medeverdachte 8] van bolletjes cocaïne gesproken. Voorts wordt uit de door [verdachte] gevoerde gesprekken duidelijk dat [medeverdachte 8] snel moet worden ‘geïnstalleerd’, dat hij moet ‘uitrusten’, dat [verdachte] er kennelijk veel belang bij heeft dat [medeverdachte 8] ‘okay’ is en er ook veel belang bij heeft om [medeverdachte 8] te vinden, waarbij [medeverdachte 4] hem maant dat hij voorzichtig moet zijn. [verdachte] is zeer ontstemd als [medeverdachte 8] niet meer in het hotel blijkt te verblijven.
Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, schuift het hof de verklaring van [verdachte] dat hij niet wist dat [medeverdachte 8] bolletjes cocaïne vervoerde als ongeloofwaardig terzijde.
Er was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen in ieder geval [medeverdachte 8] , [verdachte] en [medeverdachte 4] bij de invoer van cocaïne in Nederland. Gelet op de nauwe betrokkenheid van [verdachte] en [medeverdachte 4] bij de reis van [medeverdachte 8] naar Nederland/Amsterdam is sprake van medeplegen.
Feit 2 (zaaksdossier ‘Phone en Tone’)
Feitelijke vaststellingen 12 juni 2014
Uit observaties van de politie blijkt dat [verdachte] en [medeverdachte 4] op 12 juni 2014 contact met elkaar hebben. Zij arriveren rond 13:54 uur in een auto (Nissan, [kenteken] ) bij de verblijfplaats van [medeverdachte 4] , te weten de [adres 5] te Diemen. Ze gaan naar binnen.
Enkele minuten later, om 14:08 uur, komt [verdachte] de flat weer uitlopen. Hij draagt een grijze plastic tas van de winkel Gall & Gall. Hij stapt in de Nissan met het [kenteken] en rijdt naar de belwinkel Phone en Tone aan de [adres 7] te Amsterdam. Om 14:38 uur loopt hij bij de Nissan vandaan met in zijn rechterhand een Gall & Gall plastic tasje. Hij gaat de winkel in en komt vrijwel direct weer naar buiten zonder het tasje. Hij rijdt vervolgens weg.
Om 14:40 uur is de politie binnengetreden in de belwinkel. In de ruimte achter de winkel is op een bed een plastic tas van Gall & Gall aangetroffen met daarin en daarnaast een bedrag van in totaal 89.230 euro.
De eigenaar van de belwinkel, [persoon 2] , heeft verklaard dat hij vlak voor het binnentreden door de politie van een man een plastic tas heeft aangenomen waarin dit geld zat. Het ging om een bedrag van ongeveer 89.000 euro. In een afgeluisterd telefoongesprek van 13 juni 2014 zegt [verdachte] tot twee keer toe dat hij gisteren negenentachtig en tweehonderddertig heeft betaald. Het hof leidt daaruit af dat hij op de hoogte was van de inhoud van de plastic tas.
Nauwe en bewuste samenwerking [verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6]
[verdachte] heeft ten overstaan van de politie en ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij de Gall & Gall tas naar de belwinkel bracht op verzoek van [medeverdachte 4] . [verdachte] heeft verder verklaard dat hij een serienummer had ontvangen, maar dat hij naderhand terug naar de winkel moest. Hij moest contact zoeken met de eigenaar van de belwinkel omdat er iets niet goed gegaan was; [bijnaam 2] (het hof begrijpt: [medeverdachte 4] ) had gezegd dat het papier niet goed was en dat er nog iets bij moest.
Het voorgaande correspondeert met de voor het bewijs gebezigde pinggesprekken:
Direct nadat [verdachte] op 12 juni 2014 de winkel heeft verlaten heeft hij (onder de naam ‘ [bijnaam 14] ’) een ping conversatie met [medeverdachte 4] (onder de naam ‘ [bijnaam 1] ’). Hij vertelt hem dat hij in 30 of 40 minuten bij hem is.
Kort hierna, om 14:52 uur, heeft [medeverdachte 4] een ping conversatie met NN73. [medeverdachte 4] zegt: ‘Jongen, de geldverzending is klaar, we hebben al 89.230 afgegeven, het nummer van de transactie is 60094403834’.
Hierna volgen meer gesprekken over het serienummer.
Om 15:31 vraagt [medeverdachte 4] via Ping aan [verdachte] : ‘Jongen, heeft [persoon 2] jou niet het biljet met het serienummer gegeven?’
[verdachte] antwoordt: ‘Ja, genoteerd. Op een papier’.
NN73 zegt om 15:33 uur tegen [medeverdachte 4] : ‘Als er geen serienummer is, dan wordt er niet geleverd, en onze kwitantie dat zijn het biljet en de foto. Dus ook al duurt het wat langer, laten we het goed doen’. [medeverdachte 4] zegt vervolgens tegen NN73: ‘Hij zegt dat hij een papier met het nummer heeft gegeven. Ik stuur hem daarnaartoe, het is een belwinkel’.
NN73 maant [medeverdachte 4] nog eens: ‘Zonder foto en serienummer krijgen wij niets, dus de volgende keer alles met biljet en foto’.
[verdachte] belt om 16:30 uur, met [persoon 2] , en zegt dan: ‘Dag vriend, ik moet de brief hebben met serienummer niet op papier geschreven ik kom straks langs’.
Uit de omstandigheid dat [verdachte] op verzoek van [medeverdachte 4] het geld heeft weggebracht en uit voornoemde pinggesprekken, leidt de rechtbank af dat ook [medeverdachte 4] betrokken was bij en wetenschap had van deze geldtransactie. Hij communiceert immers na die transactie met [verdachte] , die van hem instructies krijgt om alsnog het eurobiljet met het serienummer te verkrijgen. [medeverdachte 4] heeft ondertussen ook contact met NN73, die hem zegt: ‘Als er geen serienummer is dan wordt er niet geleverd en onze kwitantie dat zijn het biljet en de foto’. Verder pingt [medeverdachte 4] het exacte bedrag aan NN73.
Uit het voorgaande volgt dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 4] en [verdachte] . Gelet hierop concludeert het hof dat [verdachte] en [medeverdachte 4] het geldbedrag als medeplegers voorhanden hebben gehad en overgedragen.
De vraag die het hof vervolgens zal beantwoorden, is of ook [medeverdachte 6] hierbij als medepleger kan worden aangemerkt.
In dat verband zijn de volgende pinggesprekken van belang.
[medeverdachte 4] heeft in de middag na de geldlevering door [verdachte] , gedurende ongeveer een uur via de Ping contact met zowel NN73 als [verdachte] , over het ontbrekende (biljet met) serienummer.
Om 16:26 uur pingt [medeverdachte 4] aan NN73: ‘ [persoon 2] neemt niet op’.
Om 16:27 uur pingt [medeverdachte 4] aan NN73: ‘We gaan naar de belwinkel’.
Direct hierna, ook om 16.27 uur, pingt [medeverdachte 4] aan [medeverdachte 6] . Hij meldt dan: ‘ [medeverdachte 6] , nog niet, mijn broer wacht tot zij hem bellen’.
En, om 16:28 uur: ‘Zodra die repo dat heeft, laat ik jou dat weten’.
[medeverdachte 6] antwoordt daarop om 16:28 uur: ‘ [bijnaam 4] , ga pushen, want zij hebben dat vandaag nodig’.
En, een minuut later: ‘ [persoon 14] heeft dat niet en hij moet die verzending/consignatie doen’. [medeverdachte 4] laat haar om 16:30 uur weten: ‘Ja, ik heb [persoon 17] daar aan de long (beademing)’.
De pinggesprekken tussen [medeverdachte 4] en NN73 gaan vervolgens door, over dat ze naar de belwinkel gaan want ‘die geldverzending is niet aangemeld’; aldus NN73 aan [medeverdachte 4] om 16.37 uur.
Om 16:47 uur heeft [medeverdachte 6] contact met [persoon 11] . [persoon 11] zegt daarbij: ‘Vraag alsjeblieft anders ga ik kijken wat ik doe. Want ik moet dat vandaag al krijgen’.
Om 16:48 pingt [medeverdachte 6] aan [persoon 11] : ‘Want zij overhandigen dat aan de broer van [bijnaam 2] ’ en ‘Maar die zit daar nog op te wachten’ en ‘Ik heb hun al een prijs gegeven’.
Om 16:49 uur pingt [persoon 11] aan [medeverdachte 6] : ‘Ik wil er 30 voor hem inleggen, is dat goed?’ en: ‘Ik ga het al regelen, want ik ga dat misschien niet halen, als hij later daarmee komt’. Ook pingt hij aan [medeverdachte 6] : ‘Schat en weet je, jij moet niet alles daarin want anders word je uiteindelijk het manusje van alles’.
In de uren daarop volgend hebben [medeverdachte 4] en NN73 telkens contact over de ping. Het gaat dan telkens over de belwinkel die dicht is, en over ‘ [persoon 2] ’ die niet verschijnt.
Ook de volgende dag is er veelvuldig ping contact, tot in de avond aan toe.
Op 13 juni zoekt [medeverdachte 6] wederom contact met [medeverdachte 4] . Om 19:07 uur pingt zij: ‘ [bijnaam 4] ’ ‘Wat is er gebeurd…’. [medeverdachte 4] antwoordt om 19:08 uur: ‘Ik doe mijn best met die [persoon 17] ’. Om 20:17 uur vraagt [medeverdachte 4] aan [medeverdachte 6] : ‘ [medeverdachte 6] [persoon 14] heeft haast met dat geld toch?’, waarop zij om 20:19 uur reageert ‘Jazeker’.
Op 14 juni 2017, net na middernacht, pingt [medeverdachte 6] aan [persoon 11] : ‘Mijn schat, ze zeggen dat de papieren morgen daar zijn’, waarop [persoon 11] reageert: ‘Schat kan je een foto sturen van de betaling’. De daarop volgende dag heeft [medeverdachte 4] wederom vele contacten over de ping over de belwinkel en ‘ [persoon 2] ’. Die avond om 18:58 uur pingt [medeverdachte 6] aan [medeverdachte 4] : ‘Wat is er met die papieren gebeurd???’, ‘ [bijnaam 4] ’, ‘Want [persoon 14] is >:O (het hof begrijpt: boos)’. [medeverdachte 4] antwoordt: ‘Ja [medeverdachte 6] , ze gaan vandaag de helft geven en maandag de andere helft’. [medeverdachte 6] reageert: ‘Wat een klotezooi’, waarop [medeverdachte 4] terugstuurt: ‘Maar met die helft van vandaag kunnen we [persoon 14] betalen’. Na dit ping gesprek met [medeverdachte 4] brengt [medeverdachte 6] [persoon 11] op de hoogte.
Uit de inhoud van voormelde pinggesprekken en de tijdstippen waarop die zijn gevoerd, volgt naar het oordeel van het hof dat [medeverdachte 6] op de hoogte was van de bewuste geldtransactie en dat zij trachtte te bespoedigen dat [medeverdachte 4] het vereiste biljet met serienummer zou verkrijgen. Bovendien houdt zij [persoon 11] op de hoogte van gang van zaken.
Uit het voorgaande volgt dat [medeverdachte 6] in ieder geval betrokken was bij de bewuste geldtransactie. Het hof zal vervolgens motiveren dat die betrokkenheid haar tot medepleger maakt.
Uit het proces-verbaal ‘Uitleg ondergronds bankieren en internationale valutahandel’, met bijlagen (bladzijden 219 tot en met 314 van het zaaksdossier ‘230.000 euro’), volgt dat bij ondergronds bankieren veelvuldig gebruik wordt gemaakt van een ‘tokennummer’ als bewijsstuk. Dit ‘tokennummer’ bestaat uit een combinatie van letters en cijfers. De geldkoerier krijgt van de ondergronds bankier het tokennummer door en als de ontvanger het juiste tokennummer kan overleggen dan mag het geld worden afgegeven. De letters en cijfers van een tokennummer corresponderen over het algemeen met de letters en cijfers van een bankbiljetnummer. Overigens kan de aldus beschreven werkwijze naar het oordeel van het hof inmiddels als een feit van algemene bekendheid worden beschouwd.
Uit het voorgaande is af te leiden dat het ‘tokennummer’ of bankbiljet een cruciaal en onmisbaar onderdeel is van het ondergronds bankieren. [medeverdachte 6] heeft, zoals hierboven omschreven, bemoeienis gehad met het achterhalen van het ‘tokennummer’ door [medeverdachte 4] aan te sporen dat nummer te (laten) achterhalen. Daarnaast heeft zij hierover per ping gesproken met [persoon 11] en heeft zij in zoverre de urgentie van [persoon 11] met betrekking tot het ‘tokennummer’, doorgespeeld aan [medeverdachte 4] .
Uit de pinggesprekken volgt dat [medeverdachte 6] fungeert als een intermediair tussen [persoon 11] en [medeverdachte 4] . Deze functie van intermediair is er ook al een dag eerder, op 11 juni 2014, wanneer [persoon 11] aan [medeverdachte 6] pingt dat hij ‘wilde weten of dat men voor de pope heeft kunnen verzenden’ en ‘ als je kunt, stuur me dan een foto’ waarop [medeverdachte 6] antwoordt: ‘Laten we hopen dat zij het goed gedaan hebben’en ‘En ik moet een goed gesprek met hem voeren om alles goed af te stemmen met hem…’, waarop [persoon 11] reageert met: ‘Jullie kunnen het doen in twee keer’ en ‘Want hij doet er best lang over’. Vervolgens heeft [persoon 11] op 12 juni 2014 het “tokennummer” dringend nodig om een verzending te kunnen doen en [medeverdachte 6] maant [medeverdachte 4] tot spoed: ‘ [bijnaam 4] , ga pushen, want zij hebben dat vandaag nodig’. En, een minuut later: ‘ [persoon 14] heeft dat niet en hij moet die verzending/consignatie doen’. [medeverdachte 6] wist dus van de hoed en de rand en zij had een participerende rol. Uit de daarop volgende pinggesprekken leidt het hof af dat zij ook een en ander coördineert. In die gesprekken meldt zij aan [persoon 11] dat zij “hun” al een prijs heeft gegeven en vraagt [persoon 11] aan haar of het goed is dat hij er “30” voor hem gaat “inleggen”. Het hof beschouwt de intellectuele bijdrage van [medeverdachte 6] daarmee als van voldoende gewicht om haar als medepleger aan te merken.
Het voorgaande maakt dat het hof van oordeel is dat [medeverdachte 6] , [medeverdachte 4] , [verdachte] (en de andere betrokken personen) nauw en bewust hebben samengewerkt bij de geldtransactie en dat hun rollen zodanig waren dat van medeplegen kan worden gesproken.
Witwassen
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder b Sr opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf”, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp “afkomstig is uit enig misdrijf”, kan, als op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat deze verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Als de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring.
Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als zo'n verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
(Vgl. HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352.)
Het verzenden van een geldbedrag via ondergronds bankieren, zoals hiervoor ter sprake is gekomen, is een eerste belangrijke aanwijzing dat het om geld met een criminele herkomst gaat.
Daarnaast is van belang dat het om een groot geldbedrag gaat en dat [verdachte] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6] betrokken zijn bij andere criminele activiteiten, zoals volgt uit de andere bewezen verklaarde feiten. Kort voor deze geldoverdracht waren [verdachte] en [medeverdachte 4] betrokken bij invoer van cocaïne via een bolletjesslikker. Ook waren zij betrokken bij de invoer van verdovende middelen als deelnemers aan een criminele organisatie, waaraan ook [medeverdachte 6] deelnam. Deze betrokkenheid zal hierna nog nader worden uitgewerkt en toegelicht.
Gelet op het voorgaande en de omstandigheid dat in de drugshandel veelal crimineel geld omgaat, is zonder meer sprake van een vermoeden dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is, waarmee sprake is van een vermoeden van witwassen.
Een concrete, redengevende en verifieerbare verklaring van de verdachte over een mogelijke legale herkomst van het geld ontbreekt. Gezien het voorgaande kan naar het oordeel van het hof met voldoende zekerheid worden uitgesloten dat het geld een legale herkomst had. Daarmee acht het hof bewezen dat het geldbedrag afkomstig was uit enig misdrijf.
Feit 3 (zaaksdossier ‘230.000 euro’)
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [verdachte] en [medeverdachte 4] op 15 juni 2014 met de auto, een Nissan, naar een McDonald’s in Rotterdam rijden en daar de auto parkeren. Ze stappen uit en gaan de McDonald’s binnen. [medeverdachte 4] heeft in de McDonald’s contact met twee personen. [verdachte] , [medeverdachte 4] en de twee personen lopen uit de McDonald’s in de richting van het parkeerterrein. [verdachte] , [medeverdachte 4] en één van de twee personen stappen in de Nissan. De andere persoon stapt in een Alfa Romeo. Vervolgens rijdt de Nissan een parkeergarage aan [locatie] binnen. De Nissan parkeert naast een Volkswagen Jetta. De persoon die met [verdachte] en [medeverdachte 4] bij de McDonald’s in de Nissan was gestapt, stapt uit en pakt een tas met hengsels uit de Volkswagen Jetta. Hij laadt deze tas aan de bestuurderszijde van de Nissan de auto in. Daarna rijdt de Nissan met [verdachte] en [medeverdachte 4] de parkeergarage uit. De Nissan stopt voor het portiek van een flat aan de [adres 5] te Diemen. [verdachte] en [medeverdachte 4] worden vervolgens aangehouden.
De politie treft in de Nissan achter de bijrijdersstoel een shopperbag van de supermarktketen Dirk aan, met als inhoud een tweede shopperbag van Dirk met daarin € 230.000,-. Uit deze bevindingen, bezien in samenhang met de observaties en de verklaring van [verdachte] , volgt dat deze tas met € 230.000, - door de persoon die met [verdachte] en [medeverdachte 4] bij de McDonald’s in de Nissan was gestapt - in de parkeergarage in de Nissan is gezet.
Vermoeden van witwassen
Voor het beoordelingskader voor witwassen verwijst het hof naar hetgeen hierover bij het zaaksdossier Phone & Tone is overwogen. Met betrekking tot het vermoeden van witwassen stelt het hof voorop dat het hier gaat om een zeer groot contant geldbedrag dat, na een ontmoeting bij de McDonald’s tussen verschillende personen, in een parkeergarage in een plastic tas vanuit de ene auto naar de andere auto wordt overgedragen.
Voorts is van belang dat [medeverdachte 4] op 14 juni 2014 om 18.02 uur, dus kort voorafgaand aan de ontmoeting bij de McDonald’s, wordt gebeld en dat aan hem wordt gevraagd of hij morgen 230 kan halen. [medeverdachte 4] geeft aan dat hij dat kan. Op 14 juni 2014 om 18.20 uur ontvangt [medeverdachte 4] een sms bericht met de tekst: ‘McDonalds [adres 8] . 1.30pm.’ Vervolgens wordt [medeverdachte 4] in dezelfde minuut gebeld door deze persoon. Er wordt voor morgen om 13.30 uur afgesproken. Op 15 juni 2014 om 13.05 uur wordt [medeverdachte 4] nogmaals gebeld en dan zegt de beller dat hij op de plek aan het wachten is. [medeverdachte 4] geeft hierop aan dat hij er met een half uur is. Op 17 juni en 18 juni 2014 krijgt de telefoon van [medeverdachte 4] – die dan al is aangehouden – berichten binnen dat men ‘the code’/‘the reference number’ voor de ‘230’ euro nodig heeft.
Gelet op voormelde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, is sprake van een vermoeden van witwassen.
[medeverdachte 4] heeft verklaard dat het geld in de tas afkomstig was van de verkoop van een landgoed in Colombia. Deze verklaring heeft hij op geen enkele wijze onderbouwd en de verklaring is, gelet op de omstandigheden waaronder de overdracht is uitgevoerd en de wijze waarop het geld is aangetroffen, ook hoogst onaannemelijk. Daarmee heeft [medeverdachte 4] geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven voor de herkomst van het geld.
[verdachte] heeft verklaard dat hij niet wist wat er in de tas zat en heeft dus geen verklaring voor de herkomst van het geld gegeven.
Met betrekking tot de wetenschap van [verdachte] overweegt het hof het volgende.
[verdachte] nam destijds, onder meer met [medeverdachte 4] , deel aan een criminele organisatie gericht op handel in cocaïne, wat het hof hierna nader zal toelichten. Daarbij was, zo komt uit het dossier naar voren, vaker sprake van het overdragen en vervoeren van grote geldbedragen in plastic tassen. Zo waren [medeverdachte 4] en [verdachte] op 12 juni 2014, drie dagen voor het onderhavige feit, betrokken bij het witwassen van een groot geldbedrag, zoals het hof hiervoor bewezen heeft geacht en nader heeft toegelicht. Ook dit bedrag zat in een plastic tas. Voorts heeft [verdachte] bij de politie verklaard dat hij in opdracht van [medeverdachte 4] dingen moest ophalen, meestal in een plastic boodschappentas, en naar de belwinkel in west moest brengen. Gelet hierop en op de omstandigheid dat ook bij het onderhavige feit blijkens de hiervoor gedane feitelijke vaststellingen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 4] en [verdachte] , schuift het hof de verklaring van [verdachte] dat hij niet wist dat dat dit/een groot geldbedrag in de tas zat als ongeloofwaardig terzijde.
Gelet op al het voorgaande kan een legale herkomst van het geld worden uitgesloten en is het medeplegen van witwassen bewezen. Dat het geld zou toebehoren aan (een) ander(en) dan [verdachte] maakt het voorgaande niet anders.
Feit 5 (criminele organisatie)
De tenlastelegging
De steller van de tenlastelegging heeft ervoor gekozen om cumulatief/alternatief ten laste te leggen het deelnemen aan criminele drugsorganisatie in de periode van 1 november 2013 tot en met 15 juni 2014 en/of aan een organisatie ex artikel 140 Wetboek van Strafrecht (Sr) met het oogmerk van internationale cocaïnehandel en gewoontewitwassen in de periode van 21 november 2013 tot en met 5 april 2014.
Beoordelingskader deelneming aan criminele organisatie
De in de strafbaarstelling van artikel 11a (oud, thans b) Opiumwet bedoelde organisatie die – kortgezegd – tot oogmerk heeft het plegen van een of meer drugsdelicten, hangt nauw samen met de organisatie die als oogmerk heeft het plegen van misdrijven (in het algemeen) als bedoeld in artikel 140 (Sr).
De rechtspraak van de Hoge Raad over de bestanddelen van artikel 140 lid 1 Sr laat zich op hoofdlijnen als volgt weergeven.
Van een 'organisatie' als bedoeld in artikel 140 Sr is sprake als het gaat om een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Het kan daarbij gaan om natuurlijke personen en/of rechtspersonen.
Van 'deelneming' aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr kan slechts dan sprake zijn als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk. Het is niet vereist dat vast komt te staan dat de betrokkene heeft samengewerkt met, of in ieder geval bekend is met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. De deelneming moet voor de betrokkene op zichzelf worden beoordeeld. Het is dus bijvoorbeeld niet van belang of andere personen meer hebben gedaan of een belangrijker rol vervulden dan de betrokkene.
Voor 'deelneming' in de zin van artikel 140 Sr is voldoende dat de betrokkene in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. De betrokkene hoeft geen wetenschap te hebben van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd.
Het gaat bij het misdrijf van artikel 140 Sr niet om het daadwerkelijk gepleegd zijn van misdrijven, maar om het 'oogmerk' tot het plegen van misdrijven. Voor dat oogmerk kan ook het naaste doel van de organisatie volstaan. Het is niet vereist dat het plegen van misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is.
Bij de vaststelling van het oogmerk kan onder meer betekenis toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie al zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking – zoals dat kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie – en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
Zaaksdossier 100 kilo
In de ochtend van 5 april 2014 zijn twee dozen met cocaïne vanuit een Mercedes Vito met [kenteken] naar een woning aan de [adres 6] in Rotterdam gebracht. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] hebben de dozen naar binnengebracht. [medeverdachte 1] heeft de dozen in een badkamer/wc van de woning zijn gezet.
In de namiddag van 5 april 2014 wordt dezelfde Mercedes Vito, na enkele uren weg te zijn geweest, weer in de nabijheid van dezelfde woning geparkeerd. [medeverdachte 2] haalt vervolgens een tas met cocaïne uit dezelfde woning. De cocaïne uit de tas is vervolgens in een verborgen ruimte in dezelfde Mercedes Vito gelegd. Vervolgens is de Mercedes Vito weggereden met [medeverdachte 5] achter het stuur en [medeverdachte 1] als bijrijder, waarna zij zijn aangehouden. In een verborgen ruimte van de Mercedes Vito wordt ongeveer 51 kilo cocaïne aangetroffen. Bij een doorzoeking van de woning is ongeveer 49 kilo cocaïne aangetroffen. De cocaïne in de auto en die in de woning is afkomstig uit één partij.
De cocaïne in de pakketten bevatte onder meer merktekens van een ster.
In de woning zijn een vacumeermachine en vacüumzakken aangetroffen, alsmede twee sealapparaten, sealfolie en doosjes met onderzoekshandschoenen.
[medeverdachte 3] was de bewoner van de woning aan de [adres 6] te Rotterdam. [medeverdachte 2] was een regelmatige bezoeker van het pand.
Aangetroffen administratie
Notitieblokje [adres 6]
In de woning aan de [adres 6] is een notitieblokje aangetroffen. Daarin staan aantekeningen die verband houden met onder meer hoeveelheden “estrella” en “flor” die binnenkomen en wat er door wie wordt meegenomen. Bij 22 februari 2014 staat genoteerd:
141-W
34-pak
24-flor (hof: bloem)
1-rojo
3-estrella (hof: ster)
Total 203
Bij 27 februari 2014 staat genoteerd:
Meegenomen door [bijnaam 18] (hof: [medeverdachte 1] ): W:33 pak:16 flor:14
Total 63
Vervolgens staat er:
203
63
--
140
Verder staat genoteerd dat ‘ [bijnaam 21] ’ (hof: [medeverdachte 2] ) 8 met een W meeneemt. Vervolgens staat er:
108
-8
---
100
Op 7 maart 2014 neemt [bijnaam 21] 5 stuks met een W mee waarna er
3 overblijven met het symbool van een (david) ster
Ook staat genoteerd: adres [adres 6]
Hieronder staan diverse symbolen waaronder een (david)ster
en een W.
Bruna collegeblok
Op 15 juni 2014 is bij een doorzoeking van de woning van [medeverdachte 4] aan de [adres 5] te Diemen in een verborgen ruimte een Bruna collegeblok aangetroffen. In dit collegeblok wordt over de periode 1 februari 2014 tot en met 10 april 2014 een kasboek bijgehouden. In dit kasboek worden in die periode in- en uitgaven bijgehouden. Tevens wordt er bij elke in- en uitgave een bijschrift in de Spaanse taal geschreven.
In het kasboek komen de namen [bijnaam 18] ( [medeverdachte 1] ), [bijnaam 2] ( [medeverdachte 4] ), [medeverdachte 6] ( [medeverdachte 6] ), [bijnaam 21] [medeverdachte 2] en [bijnaam 16] ( [medeverdachte 5] ) voor.
Op 10 februari 2014 zit er € 1.396.672 in kas en ‘brengt [persoon 5] van [medeverdachte 6] ’ een bedrag van € 28.000. Ook ‘brengt [persoon 5] van [bijnaam 18] ’ een bedrag van € 18.000 alsmede van ene [persoon 6] een bedrag van € 28.000, waarna er een bedrag van € 1.470.672 ‘in kas’ is. Uit het kasboek blijkt dat door of door namens [bijnaam 16] veelvuldig geld wordt gestort. Zo ‘brengt [persoon 5] van [bijnaam 16] ’ op 5 maart 2014 een bedrag van € 224.000, ‘brengt [bijnaam 18] van [bijnaam 16] ’ op 6 maart 2014 een bedrag van € 1.465.000 en ‘brengt [persoon 5] van [bijnaam 16] ’ op 7 maart 2014 bedragen van € 346.000 en € 111.400. Op diezelfde dag brengt ‘brengt [persoon 5] van [bijnaam 18] ’ ook een bedrag van € 60.000, ‘brengt [bijnaam 18] 120.000 rectificatie 130.000 [bijnaam 16] W’ en ‘brengt [persoon 5] 66.000 rectificatie 67.000 [bijnaam 16] Estrella’. Op 5 april 2014 komt een bedrag binnen van € 2.329.330 met de omschrijving ‘ [bijnaam 16] van Estrelle’. Ook [bijnaam 21] komt voor in dit kasboek. Op 2 maart 2014 komt er een bedrag binnen van € 224.000 met de omschrijving ‘Inkomend [bijnaam 18] [bijnaam 21] ’ en op 3 maart 2014 gaat er een bedrag van € 5.000 uit in verband met ‘Transport [bijnaam 21] ’ Op 20 maart 2014 staat er bij de inkomsten een bedrag van € 50.000 vermeld met de omschrijving ‘Inkomend [bijnaam 2] ’. Er gaan regelmatig bedragen uit naar ‘papa’ of ‘papi’, zoals op 8 maart 2014 een bedrag van € 2.000.000 en op 9 maart 2014 een bedrag van € 1.000.000. Ook gaat er geld uit naar ‘ [persoon 3] ’. Bij de omschrijving bij de transacties komen verder termen voor als ‘Pescado’ en ‘Pez’ (hof: vis), alsmede zijn er uitgaven voor koffers, tickets, een scanner, telefoons en Blackberry’s/BB’s. Op 25 februari 2014 staat een uitgaand bedrag van € 1600 vermeld met de omschrijving: ‘uitgaand huur appartement overhandiging [medeverdachte 6] ’.
Handy collegeblok
Bij de doorzoeking van de genoemde woning aan de [adres 5] is in dezelfde verborgen ruimte een Handy collegeblok aangetroffen. In dit collegeblok zijn in totaal tien zijden van bladzijden beschreven. Er staan verschillende berekeningen en Spaanse teksten in. De maand januari wordt genoemd en 3 data in februari. In het collegeblok staan uitgaven vermeld en ‘verzendingen [luchtvaartmaatschappij 2] ’. Er is ‘100’ aan [bijnaam 18] gegeven ‘alvorens af te reizen’. Ook staat vermeld: ‘5.398 moneytransfers naar het dorp’. Verder komen de termen ‘AK container verdieping 50-72’ en ‘postzakken geregistreerd of niet geregistreerd’ voor. De naam ‘ [persoon 7] ’ staat een aantal keer vermeld en verder staat vermeld: ‘deze informatie voor [persoon 7] vertrek Braz. (het hof begrijpt: Brazilië’) aankomst hier’. Er komt bij de berekeningen een aantal symbolen/merktekens/afkortingen voor, waarbij het symbool van een stervorm meerdere malen terugkomt. Ook komen de termen ‘Fdx’/’FEDEX’, ‘W’ en ‘Pez’ (vis) voor. Er staan ook telefoonnummers opgenomen. In het collegeblok komen verder voor de namen [persoon 9] en [persoon 3] , aan wie iets is gegeven.
Pinggesprekken
Op 21 november 2013 pingt ene [persoon 15] aan [bijnaam 3] ( [medeverdachte 4] ): ‘hoeveel meisjes heeft hij op reis?’ [medeverdachte 4] vraagt: ‘Hoeveel Peruaanse meisjes heb je bij je?’ en ‘degene die op reis zijn, zijn Colombiaans’. [persoon 15] vraagt aan [medeverdachte 4] : ‘heb je met [persoon 8] (het hof begrijpt: [persoon 8] ) gesproken over hoeveel ik moet betalen voor de meisjes die onderweg zijn?’ [bijnaam 3] antwoordt: ‘hij had het over ongeveer 6000 eu, zoiets, ik weet niet of ik je dat moest geven ofzo, wacht tot de meisjes aankomen en dan laat ik het je weten’.
Op 22 november 2013 pingt [bijnaam 3] ( [medeverdachte 4] ) naar [bijnaam 7] ( [medeverdachte 6] ) ‘ik was het meisje met de roze jurk aan het laten zien aan een vriend die over is uit Barsa (Barca, het hof begrijpt: Barcelona).
Op 25 november 2013 pingt [bijnaam 22] ( [medeverdachte 2] ) aan [bijnaam 3] ( [medeverdachte 4] ): ‘jongen, houd voor mij een filet apart, ik kom die zo ophalen’. [medeverdachte 4] antwoordt: ‘Ok jongen, ik laat dat voor jou in dat doosje, okay’, waarop [medeverdachte 2] pingt: ‘Jongen, is er voor meerderen genoeg, Papi als dat in de smaak valt, dan bestellen zijn nog zo’n 20 maaltijden bij ons’ en ‘de documenten zijn al in orde, ze bestelden er nog een bij mij, kun je dat voor mij apart leggen alsjeblieft’.
Op 28 november 2013 pingt [bijnaam 20] ( [medeverdachte 1] ) aan [bijnaam 3] ( [medeverdachte 4] ): ‘Jongen, doe mij een lol, kun je een STER aan [bijnaam 21] ( [bijnaam 21] ) (hof: [medeverdachte 2] ) geven, want die staat buiten’, waarop [medeverdachte 4] antwoordt: ‘Ok’.
Op 2 december 2013 pingt [bijnaam 7] ( [medeverdachte 6] ) aan [bijnaam 3] ( [medeverdachte 4] ): ‘is er nog wat voor de landgenoten?’ waarop deze antwoordt: ‘El pez (de vis)’.
Op 24 november 2013 pingt [bijnaam 7] ( [medeverdachte 6] ) aan [bijnaam 3] ( [medeverdachte 4] ): ‘Leito, wat vind je ervan, Negrito is me al aan het pingen vanwege de Gata (Kat), of jullie om 11 uur bij jou op kantoor kunnen afspreken’. [medeverdachte 4] antwoordt ‘Doe maar’ en ‘zeg tegen je vrienden dat ik dat meisje heb, die ster, die ene waar zij van houden’.
Op 30 november 2013 om 14:07 uur pingt [bijnaam 6] ( [medeverdachte 7] ) aan [bijnaam 3] ( [medeverdachte 4] ) dat zij hem nodig heeft en pingt deze dat hij zo langs komt. Diezelfde dag vanaf 16:46 uur pingt [medeverdachte 4] aan [bijnaam 7] ( [medeverdachte 6] ): ‘Ja [medeverdachte 6] , ben je thuis, [bijnaam 6] is me een voorstel aan het doen, met wat over is van de katten’. Om 18:27 uur pingt [medeverdachte 6] aan [medeverdachte 4] : ‘En wat voor voorstel heeft [bijnaam 6] jou gedaan over de katten’. [medeverdachte 4] reageert: ‘Ze zegt tegen me dat zij de katten geeft aan haar, als onderpand, en ze geeft ons eu’. [medeverdachte 6] vraagt: ‘voor hoeveel?’, waarop [medeverdachte 4] reageert met: ‘25’.
Op 1 december 2013 pingt [bijnaam 3] ( [medeverdachte 4] ) aan [bijnaam 6] ( [medeverdachte 7] ) of zij geld aan [persoon 9] heeft gegeven. [medeverdachte 7] reageert: ‘Meneer, [persoon 9] heeft wat hij daar heeft genomen gekregen… Dat van die pgp telefoons heeft hij ook genomen en dat wat jij aan hem hebt gegeven en bij mij hebt afgetrokken… Voor zover ik weet…’. Eveneens op 1 december pingt [medeverdachte 4] aan [medeverdachte 7] : ‘Heb jij toevallig nog wat saldo. Om 6000 in Barsa (het hof begrijpt: Barcelona) af te geven en dan krijg jij het hier’.
Op 13 december 2013 pingt ene [persoon 10] aan [bijnaam 3] ( [medeverdachte 4] ): ‘de fedex lossen zichzelf op’. [medeverdachte 4] schrijft: ‘probeer het ajb’ waarop [persoon 10] antwoordt: je meneer, ik ben er mee bezig, maar de W wordt voor 9 aangeboden vriend.’
Op 13 december 2013 pingt [bijnaam 20] ( [medeverdachte 1] ) aan [bijnaam 3] ( [medeverdachte 4] ): ‘we moeten naar de R (het hof begrijpt: Rotterdam) om hetzelfde toen doen als laatst’ en ‘ouwe, weet jij of er nog bollen daar in de R zijn’. [medeverdachte 4] antwoordt: ‘ik denk ongeveer 100’ waarop [medeverdachte 1] pingt: ‘als er 100 over zijn, dan is het genoeg.’
Op 14 december 2013 pingt [bijnaam 20] ( [medeverdachte 1] ) aan [bijnaam 3] ( [medeverdachte 4] ): ‘Ouwe bij [persoon 3] , want zij wilden weer een andere zending voor hem doen’.
Op 8 en 9 februari 2014 vindt er een uitgebreide pingconversatie plaats tussen [bijnaam 6] ( [medeverdachte 7] ) en ene [persoon 11] . Er wordt gesproken over ’48 units (…) voor 1.3 miljoen’. [medeverdachte 7] pingt: ‘ik kan mij niet heugen dat zij er voor eentje (unit) een prijs van 28 X-X hebben gegeven’. [persoon 11] pingt: ‘Je betaalde toen voor 27 dat van die oogst, want het was gedaald tot 26’ en [medeverdachte 7] pingt: ’Kijk, de prijs was toen tot de bodem gezakt’. Zij pingt verder: ‘het betalen van het verstoppen, het transport en dat alles daarom zeg ik dat het niet eerlijk is dat ik zulke kleine percentages/marges krijg, want ik neem wel de verantwoording en dubbel risico, door het eruit te halen en te verkopen’ en ‘Zeg me de waarheid; horen jullie daar niet wat de straatprijs is?’ Ook pingt zij: ‘Bovendien van wat ik verdien laat ik hen een verstopplek in de auto’s aanbrengen en maak die klaar voor het transport’ en ‘Maar ik moet de chauffeurs daarvan betalen, de kinderoppas, de huur van de verschillende huizen, dat alles moet ik van de verkoop doen’. Voorts pingt [medeverdachte 7] : ‘Daarom houd ik er zo weinig aan over, jij deelt het, fifty fifty met mij, maar daar deel jij met niemand; ik deel het hier in 2-en en daarnaast vraagt de [persoon 9] ( [persoon 9] ) nog commissie aan mij mijn zusje moet ik wat geven.’ [persoon 11] pingt dat hij deze week 5 miljoen naar ‘de [persoon 9] ( [persoon 9] )’ heeft gestuurd en ‘dat van die verstopplaats, ik heb je/hem nooit die investering berekend van wat ik erin gestopt had, dat neem ik voor mijn rekening’. [medeverdachte 7] pingt: ‘kijk, mijn zus is zo beledigd dat zij zelfs daarheen is gegaan en mij niet eens ingeseind had’. Er wordt verder gesproken over investeringen, percentages, kopen, verzenden/vervoeren en verkopen. Ook wordt er gesproken over ‘een inspecteur’, ‘de/die stier’ (het hof begrijpt: Spanje/een Spanjaard), ‘daaruit halen’, ‘hoeveel passen er in eentje’ en pingt [medeverdachte 7] : ‘Of laden zij daar zo maar gratis de handel in daar bij Tante Marta?? (het hof begrijpt: Santa Marta, havenplaats in Colombia’ en ‘zij kwam met dat jurkje aan, met W op de ene kant en Simpson op de andere kant.’ Als het op een gegeven moment over ‘geld geven’ gaat laat [medeverdachte 7] zich over de ping ontvallen: ‘Dat ontbreekt er nog maar aan, dat zij mij laten betalen wat ik niet heb opgegeten!’
Op 11 maart 2014 pingt ‘ [persoon 4] ’ (blijkens de verklaring van [medeverdachte 6] is dit [persoon 4] / [persoon 4] , woonachtig in Colombia) aan [bijnaam 22] ( [medeverdachte 2] ): ‘het is een goede plek niemand heeft het ooit gedaan het komt binnen via een scheepsluik in de boeg (voorschip)’ waarop [medeverdachte 2] antwoordt: ‘ok, dat is mogelijk, met hoeveel wil je beginnen’. ‘ [persoon 4] ’ reageert: ‘met 50’. [medeverdachte 2] pingt: ‘hier zeggen ze tegen mij dat je ze zelf daar zet Je komt ertussen omdat eruit te halen, hier willen ze 5 zetten bij vertrek’ en ‘voor wanneer wil je werken?’ en ‘zij zeggen dat het aan kan komen waar je wil’. ‘ [persoon 4] ’ pingt: ‘het kan donderdag bij hope bay’. [bijnaam 22] reageert: ‘er is geen probleem, zet het, is het mogelijk, ze zijn klaar’. ‘ [persoon 4] pingt: ‘Tur – moin s Martha – Flushing (Vlissingen) – dover – rotter’ waarop [medeverdachte 2] reageert: ‘het moet naar Antwerpen, niet naar Rotterdam’. ‘ [persoon 4] ’ pingt: ‘ja meneer is het mogelijk dat je naar de inspecteur kan gaan voordat hij komt zodat (j)e hem instructie kan geven, wel het kan elke week’.
Op 23 mei 2014 pingt [bijnaam 14] ( [verdachte] ) aan [bijnaam 5] ( [medeverdachte 4] ): ‘deze hier wil mij alleen maar stressen en hij heeft mij dat mooie meisje niet gegeven’.
Op 27 mei 2014 pingt ‘ [persoon 4] ’ aan [bijnaam 8] ( [medeverdachte 6] ): ‘want die vriend heeft goede dingen om met de “fly” te doen, hij heeft familie daar en die mensen hebben dat geregeld om hier te kunnen werken’ en ‘die familieleden van hem zijn van de douane en zij kunnen het regelen vanuit hier’. ‘ [persoon 4] ’ pingt: ‘ondertussen moeten wij de buikriem aanhalen, wel dat is er bijna hij is de 17de vertrokken en duurt 25 dagen’. [medeverdachte 6] antwoordt: ‘ik hoop dat dat goed gaat’ en ‘dikke doe me een plezier wat voor naam die bus heeft’. ‘ [persoon 4] ’ reageert: ‘boston’ en ‘Medi tokyo’ (hof: dit zijn schepen, dossier criminele organisatie p. 628) en ‘Amsterdam’.
Op 4 juni 2014 pingt [bijnaam 8] ( [medeverdachte 6] ) aan [persoon 11] : ‘nu blijkt dat ze niet mooi zijn, niet compleet’. [persoon 11] reageert: ‘hoe kan het zijn dat ze incompleet zijn terwijl ze hier een voor een gewogen zijn’. [medeverdachte 6] pingt: ‘ik ben gisteren wezen kijken’. [persoon 11] reageert: ‘ze hebben het hier nagelopen en gecontroleerd en hebben de jurk uit laten doen’, waarop [medeverdachte 6] pingt: ‘we hebben er balletjes van gemaakt maar miste wel de jurk’ en ‘schat luister laten we niet vechten toen we er bolletjes van maakten toen miste er een beetje’. [persoon 11] reageert: ‘het zal wel een paar zijn die ze nagelopen hebben, of de weegschaal is slecht geeikt’.
Op 7 juni 2014 pingt [bijnaam 14] ( [verdachte] aan [bijnaam 1] ( [medeverdachte 4] ): ‘zoon ik heb je nodig om een gunst voor me te doen, de gegevens geven van een bloem’.
De wet van de stilte
Op 5 april 2014 worden [medeverdachte 5] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] aangehouden. [medeverdachte 2] schrijft op de muren van de luchtplaats (vertaald): ‘Wet van de stilte jongens, voor iedereen’.
De door [medeverdachte 5] verrichte werkzaamheden en het overnemen daarvan door [medeverdachte 4]
De pinggesprekken hierna geven een beeld van de rol van [medeverdachte 5] vóór zijn aanhouding op 5 april 2014 en ook van hoe het ná deze aanhouding verder gaat.
Op 11 april 2014 pingt [bijnaam 5] ( [medeverdachte 4] ) aan [bijnaam 23] ( [medeverdachte 6] ): ‘ze gaan me zo spreken’, waarop [medeverdachte 6] antwoordt: ‘ja je weet het ze tegen hem dat hij ons daarmee moet helpen’ en ‘zeg tegen dat je dezelfde mensen hebt als [bijnaam 17] (hof: [medeverdachte 5] ), maar [bijnaam 4] neem zijn ping ok, vraag het aan hem zodat we direct kunnen handelen’. Hierop stuurt [medeverdachte 4] een uitnodiging naar een PIN-nummer dat in gebruik is bij de hiervoor genoemde [persoon 13] . Later die avond vraagt [medeverdachte 6] over de ping aan [medeverdachte 4] : ‘heb je hem gesproken’ waarop [medeverdachte 4] antwoordt: ‘ik heb hem al uitgenodigd ik wacht tot hij mij heeft toegevoegd’. Op 12 april 2014 neemt [persoon 13] contact op met [medeverdachte 4] . Deze laatste pingt: ‘meneer, de vriend heeft tegen je gezegd dat wat [bijnaam 17] heeft, dat hebben wij hier, natuurlijk met dezelfde mensen’. [persoon 13] pingt: ‘met de mensen hier vormen we een hele goede groep. We hebben 4 klussen voor P gedaan en we hebben er 1 in de pijplijn, ja, hij heeft me alles verteld en we kunnen werken, we hebben “Marines” en “ [luchtvaartmaatschappij] ” op 100% alles geregeld per “Emp” of “C” door of met de wekelijkse bloem’. (hof: [luchtvaartmaatschappij] is een luchtvaartmaatschappij in Zuid-Amerika, de ‘C’ heeft betrekking op [luchtvaartmaatschappij] Cargo (=vracht) en ‘Emp’ nop [luchtvaartmaatschappij] Empresas (=bedrijven), dossier criminele organisatie p. R 31-32). [medeverdachte 4] antwoordt ‘oké meneer, oké meneer, wacht even en dan spreek ik met die mensen af waarvan ik je al zei dat het dezelfden zijn en als ik bij hen ben dan spreek ik je en coördineren we het mee eens’. Later die dag pingt [persoon 13] aan [medeverdachte 4] : ‘ik heb een vriend in Sao die de deur voor [luchtvaartmaatschappij 2] heeft, alles kost 9000 u, probeer een koffer van 20 als je daar de deur hebt, deze daarheen is 50 en 50 en jij schiet er één voor me voor de eerste keer’. [medeverdachte 4] reageert: ‘goed meneer, ik spreek met die mannen af en laat ik het je weten, dat zal maandag worden’. [persoon 13] reageert: ‘ [bijnaam 17] zou het doen’. Op 20 april 2014 pingt [persoon 13] aan [medeverdachte 4] : ‘als u wilt kunnen we een poging doen met een doos bloemen (flor) we zetten 8xc/u’. [medeverdachte 4] antwoordt: ‘super doet u het meneer, morgen praat ik met mijn vriendin hier zodat coördineren’. [persoon 13] pingt: ik vertel u wat we voor [bijnaam 17] waren aan het doen’ en ‘voor [bijnaam 17] zijn 4 retours gedaan het was altijd transit/op doorreis naar rusland’.
Verklaringen van getuige [getuige]
Het hof verwijst in de tekst van deze overwegingen met voetnoten naar de betreffende bewijsmiddelen betrekking hebbend op de getuige [getuige]
is een Italiaanse getuige die in Italië in ruil voor bescherming en een korting op zijn straf terzake van een aantal ‘klussen’ (het hof begrijpt: drugsdelicten) verklaringen heeft afgelegd over misdaden waarvan hij op de hoogte was en over die personen die daarbij betrokken waren. [1] Hij heeft - samengevat - het volgende verklaard.
De gebroeders [personen] zaten in de drugshandel en verbleven in Rome. Zij hebben geprobeerd rechtstreeks vanuit Argentinië en Uruguay klussen te doen en zij deden ook Nederland aan. Ze hebben een ontmoeting gehad met ‘ [bijnaam 2] ’ (het hof begrijpt dat het hier om ‘ [bijnaam 2] ’ gaat), een Colombiaan die in Nederland zat. In Nederland was een groepering die bestond uit [bijnaam 2] , [persoon 9] , [persoon 8] , [medeverdachte 6] en de zus van [medeverdachte 6] . [medeverdachte 6] en haar zus zijn Colombianen maar wonen in Nederland, [medeverdachte 6] in Amstelveen. [bijnaam 2] , [persoon 8] , [medeverdachte 6] en haar zus zijn in 2014 gearresteerd in verband met drugs. [2]
[medeverdachte 6] handelde samen met haar zus en zwager in drugs en stond een beetje onder haar zus. Zij heeft meegedaan met [getuige] in een partij drugs die rechtstreeks vanuit Colombia naar de haven in Vado (Italië) ging. [medeverdachte 6] heeft hem in Milaan een code gebracht van de container. [medeverdachte 6] is vanuit Spanje naar Milaan gekomen, want zij had de code in Spanje opgehaald. Deze partij drugs is in april 2014 beslag genomen. Zijn groep had voor de helft in de partij drugs geïnvesteerd en de andere helft was geïnvesteerd door [medeverdachte 6] , [bijnaam 2] en de mensen in Colombia die [getuige] niet heeft leren kennen.
De zus van [medeverdachte 6] was de baas.
Hij heeft een ontmoeting gehad met ‘ [bijnaam 24] ’ in 2013, begin 2014, voordat [medeverdachte 6] werd aangehouden (hof: op 15 juni 2014). ‘Ze’ kwamen met [bijnaam 24] naar [getuige] toe en zeiden: “hij is de man die de mogelijkheden op de luchthaven heeft.” [bijnaam 24] was ‘loaded qua geld’, hij liet elke week ‘200’ cocaïne komen. Er ging 20 kilo (het hof begrijpt: cocaïne) in een postzak.
[medeverdachte 6] , haar zus en de partner van de zus, [persoon 8] , namen het ‘spul’ (het hof begrijpt: de cocaïne) in Nederland in ontvangst en verkochten het. Ze stuurden het naar Engeland, naar Italië, op krediet naar mensen in wie ze het vertrouwen hadden dat ze zouden betalen.
[persoon 3] , een van de bazen uit Colombia, kwam geld ophalen bij de zus van [medeverdachte 6] . [bijnaam 2] heeft [persoon 3] aan de zus van [medeverdachte 6] voorgesteld.
De bijnaam van [bijnaam 2] was [bijnaam 3] . [medeverdachte 6] maakte gebruik van Blackberry’s en versleutelde telefoons. [3]
In zijn verklaring ten overstaan van het Nederlandse onderzoeksteam 13Koelruit op 21 april 2018 verklaart [getuige] als volgt. [4] [getuige] handelde in cocaïne met zijn neef vanuit Zuid-Amerika naar Europa. Soms kregen ze cocaïne van de Colombianen uit Amsterdam. Soms direct van de Colombianen in Colombia en soms werd het getransporteerd naar Italië, met containerschepen of vliegtuig.
Hij heeft sinds 2013 met de Colombianen in Nederland contact gekregen.
[getuige] herkent [medeverdachte 6] van een foto als ‘ [medeverdachte 6] ’. [5] Zij was een zakenpartner van [bijnaam 2] en deed met hem zaken waar [persoon 8] en [medeverdachte 7] niks van wisten. Zij en haar zus lagen elkaar niet en zij heeft daarom samen met [bijnaam 2] een lijn opgezet van Colombia naar Spanje en door naar Italië.
[getuige] herkent [medeverdachte 4] van een foto als ‘ [bijnaam 2] ’. [6]
Over [medeverdachte 2] verklaart hij: ‘de chemicus’. [7] Hij werd zo genoemd omdat hij wist hoe je cocaïne moest versnijden, aldus [getuige] . [persoon 9] heeft hem aan [getuige] voorgesteld en deze heeft [persoon 9] betaald zodat de chemicus het heeft versneden.
Over [medeverdachte 1] verklaart [getuige] : ‘dit is een Colombiaan uit hun groep die ik daar heb gezien’. [8] [medeverdachte 1] was met [persoon 3] toen [getuige] hem zag in 2013 in een appartement waar [bijnaam 2] en [persoon 9] verbleven.
Over [medeverdachte 5] verklaart [getuige] dat dit ‘ [bijnaam 24] ’ is. [9] [getuige] heeft hem ontmoet in 2014. Ze hadden iemand nodig om ladingen cocaïne op het vliegveld uit te halen.
[medeverdachte 7] was verantwoordelijk voor het steunpunt in Nederland. Zij hadden de contacten, de appartementen, de garages, etc. De appartementen waren om het geld en cocaïne op te bergen en om er te kunnen verblijven. Er stond een stempel op de cocaïne in de vorm van een vis of een ster. De groep van [bijnaam 2] en [medeverdachte 7] was een van de groepen die cocaïne ontvingen van [persoon 3] . De prijs per kilo was 28.000 (het hof begrijpt: euro). [getuige] onderhandelde met [bijnaam 2] over de prijs omdat hij goed contact met hem had.
De cocaïne werd opgeslagen in de appartementen van de Colombiaanse groep in Amsterdam. In de huizen waar [getuige] kwam hield 1 persoon steeds de wacht en lagen de kilo's opgestapeld. Hier haalden mensen ladingen van 20 kilogram en kwamen terug met tassen vol geld.
Bij de raadsheer-commissaris heeft [getuige] verklaard dat ‘de zussen’ (hof: [medeverdachte 7] en [medeverdachte 6] ) weliswaar niet zo goed met elkaar omgingen, maar dat ze elkaar hielpen. Als één van de twee cocaïne nodig had kon ze bij de andere zus terecht. [10]
Verklaring [getuige] over Bruna Collegeblok
[getuige] heeft verklaard dat in het Bruna Collegeblok de gebruikelijke aantekeningen staan die worden gemaakt. Hieruit blijkt hoeveel iemand heeft gekocht, hoeveel geld hij heeft gegeven en wat er nog ontbreekt. In de aantekeningen staat uitgaven van telefoons die zijn gekocht, dit zijn onkosten. Er moest geld aan ‘papa’ worden gegeven. [getuige] vermoedt dat ‘Papi’ [persoon 3] was. Hij kwam naar Amsterdam om geld op te halen. Elke keer als er geld binnenkwam dan kwam [persoon 3] om de paar dagen geld ophalen om de rekening in Zuid-Amerika te betalen van de partij die was gearriveerd. ‘28’ (het hof begrijpt: € 28.000) is het geldbedrag voor één pakket (het hof begrijpt: cocaïne). Over het bedrag van € 1.600 dat op 25 februari 2014 staat vermeld als ‘uitgaand huur appartement overhandiging [medeverdachte 6] ’ verklaart [getuige] dat dit een bedrag voor tickets is, die € 1.600 hebben gekost. [medeverdachte 6] was naar Colombia en Argentinië gegaan om klussen in te plannen. ‘Estrelle’ is een kwaliteit van cocaïne die ze hadden. Op de cocaïne zat een ster, het was een merkteken in de vorm van een ster. De PGP Blackberry’s werden alleen gebruikt voor het uitwisselen van berichten via Messenger. Elke Blackberry had zijn eigen mailadres. De telefoons liepen elke zes maanden af en dan kon er verlengd worden of nam je een hele nieuwe. Als er telefoons werden gekocht dan werden ze allemaal tegelijk gekocht in bulk (bijvoorbeeld per 20).
Verklaring [getuige] over Handy Collegeblok
Over het Handy Collegeblok heeft [getuige] verklaard dat zijn bijnaam ‘ [persoon 7] ’ daarin is opgenomen. Hij heeft deze aantekeningen al gezien via de zus van [medeverdachte 6] , [medeverdachte 7] , die het dossier had. Het gaat in deze aantekeningen over partijen cocaïne. Deze werden rechtstreeks naar hem naar Italië gestuurd. De aantekeningen slaan op eind 2013, begin 2014. Er staan ook cijfers in de aantekeningen, dit waren telefoonnummers die werden gegeven aan de koerier die het geld kwam ophalen. In de aantekeningen staat ook de container van [luchtvaartmaatschappij 2] opgenomen. Via gewone postzakken in containers werden in het vliegtuig drugs opgestuurd. Er staat ‘ [luchtvaartmaatschappij 2] ’ in de aantekeningen maar dat moet ‘ [luchtvaartmaatschappij 2] ’ zijn. De drugs werden in Brazilië in het geheim in containers gedaan, die meevlogen met [luchtvaartmaatschappij 2] . [11]
Witwassen
[medeverdachte 4] , [verdachte] en [medeverdachte 6] worden door het hof verantwoordelijk gehouden voor het medeplegen van witwassen van een bedrag van 89.230 euro op
12 juni 2014. [medeverdachte 4] en [verdachte] hebben zich verder schuldig gemaakt aan
het medeplegen van witwassen van 230.000 euro op 15 juni 2014.
Conclusie
De aangetroffen notities/het kasboek en de gevoerde pinggesprekken zien naar het oordeel van het hof evident (in versluierde bewoordingen) op de georganiseerde (internationale) handel in cocaïne en op de inkomsten en de uitgaven terzake, terwijl er in het perceel [adres 6] te Rotterdam alsmede in de door [medeverdachte 5] bestuurde Mercedes Vito ook daadwerkelijk cocaïne is aangetroffen. Het hof betrekt hierbij nog dat uit het kasboek blijkt dat per eenheid steeds € 28.000 wordt betaald, dat [medeverdachte 7] en [persoon 11] het over een vrijwel gelijke prijs hebben (‘27’, het hof begrijpt: € 27.000) en dat € 28.000 ongeveer de prijs van 1 kilo cocaïne is (zaakdossier criminele organisatie, p. R 65). Voorts heeft de getuige [getuige] verklaringen afgelegd over het bestaan en het oogmerk van de organisatie in de tenlastegelegde periode, alsmede over de betrokkenheid van een aantal verdachten.
Uit al het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, blijkt dat er in de tenlastegelegde periode sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband tussen meerdere personen, die (deels) ook afzonderlijk met elkaar (en anderen) samenwerkten. De organisatie had tot oogmerk onder meer de invoer, verkoop en het vervoer van cocaïne alsmede gewoontewitwassen.
Leden van de organisatie beschikten over vaste (internationale) lijnen en contacten terzake van de invoer/verkoop/vervoer van cocaïne, stashplekken voor cocaïne, waarvan de [adres 6] er een was, een auto met een verborgen ruimte (de Mercedes Vito) en men had via Blackberry’s pingcontact met elkaar in verband met de invoer van/handel in cocaïne en in verband met de financiële afwikkeling van deze handel. Er was een administratie van de inkomende en uitgaande partijen cocaïne, waarbij werd genoteerd hoeveel cocaïne en van welke soort er binnenkwam, alsmede welk lid van de organisatie hoeveel van de betreffende soort cocaïne meenam. Er werd verder een kasboek bijgehouden met de inkomsten en uitgaven van de organisatie, waarbij werd genoteerd hoeveel geld de leden in de kas brachten en hoeveel er weer werd uitgehaald en door wie. In het kasboek werden ook onkosten, zoals voor de aanschaf van Blackberry’s en tickets, genoteerd. Na de aanhouding op 5 april 2014 van [medeverdachte 5] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] wijst [medeverdachte 2] de anderen die zijn aangehouden op ‘de wet van de stilte’. De organisatie gaat door met de internationale handel in cocaïne. [medeverdachte 4] neemt op verzoek van [medeverdachte 6] het contact [persoon 13] van [medeverdachte 5] over en zegt tegen deze [persoon 13] dat hij hetzelfde heeft als [medeverdachte 5] . Met betrekking tot het oogmerk van gewoontewitwassen overweegt het hof dat het een feit van algemene bekendheid is dat met de georganiseerde (internationale) handel in cocaïne grote geldbedragen zijn gemoeid. Verder wijst het hof op de grote hoeveelheden geld die blijkens het kasboek in worden gebracht en ook weer uit de kas worden gehaald. De getuige [getuige] heeft voorts verklaard over de grote hoeveelheden geld die hij in appartementen van de organisatie heeft zien liggen. Daarnaast zijn [medeverdachte 4] , [verdachte] en [medeverdachte 6] betrokken bij het witwassen van € 89.230 en zijn [medeverdachte 4] en [verdachte] eveneens betrokken bij het witwassen van € 230.000.
De deelneming van [verdachte]
Voor zover deelneming aan een organisatie ex artikel 140 Sr ten laste is gelegd zal [verdachte] overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal worden vrijgesproken, nu in de tenlastelegging de periode is beperkt van 1 november 2013 tot 5 april 2014 en [verdachte] in deze periode in het dossier niet, althans onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, in beeld komt.
Voor wat betreft de deelneming aan de drugsorganisatie blijkt naar het oordeel van het hof uit de hiervoor beschreven door [verdachte] verrichte gedragingen dat hij in de tenlastegelegde periode een aandeel in gedragingen heeft gehad dan wel gedragingen heeft ondersteund die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Het hof wijst op de betrokkenheid van [verdachte] in het dossier ‘bolletjesslikker’ in de periode van 21 mei tot en met 23 mei 2014. Hiermee heeft [verdachte] samen met [medeverdachte 4] een rechtstreeks aandeel gehad in de invoer van cocaïne. Verder wijst het hof op de hiervoor beschreven pingcontacten met [medeverdachte 4] , welke contacten gaan over ‘dat mooie meisje’ en ‘een bloem’, versluierd taalgebruik voor cocaïne. Met de bewezenverklaarde witwasfeiten heeft [verdachte] eveneens bijgedragen aan het oogmerk van de organisatie. Tenslotte heeft [verdachte] zelf verklaard dat hij [medeverdachte 4] chauffeerde en in opdracht van hem dingen ophaalde en ergens naartoe bracht. Zoals uit de bewijsmiddelen blijkt staat [medeverdachte 4] op zijn beurt weer in contact met andere leden van de organisatie.
Conclusie
Gelet op het voorgaande heeft [verdachte] deelgenomen aan de tenlastegelegde drugsorganisatie en kan het onder 5 tenlastegelegde eerste alternatief tenlastegelegde bewezen worden verklaard.

7.Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 21 mei 2014 tot en met 23 mei 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en opzettelijk heeft vervoerd en opzettelijk aanwezig heeft gehad 234 milliliter cocaïne,.
2.
hij op 12 juni 2014, te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander een geldbedrag (totale waarde 89 230 euro), voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij wist dat dat geldbedrag geheel of gedeeltelijk onmiddellijk of middellijk afkomstig was uit enig misdrijf.
3.
hij op 15 juni 2014, in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander een geldbedragen (totale waarde 230.000 euro), voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dat geldbedrag geheel of gedeeltelijk onmiddellijk of middellijk afkomstig was uit enig misdrijf.
5.
hij in de periode van 5 april 2014 tot en met 15 juni 2014 te Amsterdam en Rotterdam, in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een criminele organisatie met het oogmerk om een feit/feiten als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet te plegen, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van hoeveelheden cocaïne
Hetgeen onder 1, 2, 3 en 5 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, die in een bijlage achter dit arrest zijn opgenomen.

8.Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2, 3 en 5 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 en 3 bewezenverklaarde levert op:
telkens:
medeplegen van witwassen.
Het onder 5 bewezenverklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde en vijfde lid, van de Opiumwet.

9.Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1, 2, 3 en 5 bewezenverklaarde uitsluit.

10.Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg 1, 2, 3 en 5 bewezenverklaarde veroordeeld tot gevangenisstraf van 43 maanden met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het 1, 2, 3 en 5 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 maanden met aftrek van het voorarrest.
De raadsman heeft bepleit aan de verdachte een straf op te leggen gelijk aan het voorarrest. De raadsman heeft erop gewezen dat uit de strafmaatoverweging van de rechtbank kan worden afgeleid dat het de bedoeling van de rechtbank was de verdachte een aanzienlijk lagere straf op te leggen dan de rechtbank uiteindelijk heeft gedaan. De raadsman heeft gewezen op de ondergeschikte rol van de verdachte bij de feiten. Verder dient in strafmatigende zin rekening te worden gehouden met de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn. De raadsman heeft ten slotte verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die sinds 2018 in positieve zin zijn veranderd, en de omstandigheid dat de verdachte als first offender moet worden aangemerkt.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft deel uitgemaakt van een criminele drugsorganisatie die zich bezighield met grootschalige (internationale) handel in cocaïne. Er is administratie aangetroffen van de organisatie die wijst op handel in cocaïne die in de miljoenen euro’s beloopt en waarbij de transacties elkaar in een kort tijdsbestek opvolgen.
Het gaat hier om een internationaal opererende professionele drugsorganisatie. De verdachte was binnen die organisatie vanaf 5 april 2014 betrokken bij het invoeren van cocaïne in Nederland. Hij had hierbij een uitvoerende rol.
Het is een feit van algemene bekendheid dat achter de internationale handel in harddrugs doorgaans een wereld van (grootschalige) georganiseerde en ondermijnende criminaliteit schuilgaat. Het gebruik van harddrugs is bovendien verslavend en zeer schadelijk voor de volksgezondheid. Het op deze schaal handelen in cocaïne ontwricht en schaadt de samenleving. Het gebruik van en de georganiseerde (internationale) handel in cocaïne leidt bovendien direct en indirect tot vele andere vormen van criminaliteit. De verdachte heeft met zijn handelen kennelijk enkel oog gehad voor zijn eigen financiële gewin en zich niets aangetrokken van de maatschappelijke gevolgen.
Het deelnemen aan een criminele organisatie is een delict dat de openbare orde raakt. De strafwaardigheid van deelneming aan een criminele organisatie wordt niet alleen bepaald door de organisatiegraad en het ontwrichtende karakter daarvan voor de openbare orde, maar ook door de aard van de misdrijven die worden beoogd. De (internationale) handel in cocaïne wordt als een ernstig misdrijf gezien.
De verdachte is zelf samen met een ander lid van de criminele organisatie rechtstreeks betrokken geweest bij de invoer van cocaïne in Nederland middels een bolletjesslikker.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen van grote geldbedragen. Dit zwarte geld dat binnen de organisatie werd gebruikt voor betaling van handelspartijen verdovende middelen, houdt de criminele activiteiten in stand. Witwassen tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan en vormt daarmee een ernstige bedreiging voor de legale economie.
Het hof constateert dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld en dat hij sinds zijn invrijheidstelling in staat is gebleken zijn leven weer op constructieve wijze op te pakken. Deze omstandigheden wegen in positieve zin mee voor de verdachte, maar zijn op zichzelf onvoldoende om af te zien van een straf die passend is bij de ernst van de feiten. De ernst van de feiten en de impact daarvan op de maatschappij, rechtvaardigen zonder meer een langdurige gevangenisstraf, langer dan door de advocaat-generaal is gevorderd en door de raadsman is bepleit, ondanks de positieve invulling die verdachte op dit moment aan zijn leven geeft.
Alles overziend, is het hof van oordeel dat in beginsel een gevangenisstraf van 42 maanden op zich passend en geboden is.
Redelijke termijn
De rechtbank heeft ten aanzien van de berechting in eerste aanleg een termijnoverschrijding vastgesteld voor de duur van 12 maanden. Op 21 december 2017 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld terwijl het hof arrest wijst op 2 juli 2024. De redelijke termijn in hoger beroep is daarmee met vier jaar en ruim zes maanden overschreden. Dit is het gevolg van verschillende omstandigheden die niet aan de verdediging zijn te wijten. Naar het oordeel van het hof kan in het onderzoek dat op verzoek van de verdediging in hoger beroep heeft plaatsgevonden geen rechtvaardiging voor deze overschrijding worden gevonden.
Het hof zal deze overschrijding van de redelijke termijn in beide instanties verdisconteren in de strafoplegging en de beoogde gevangenisstraf verminderen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

11.Beslag

Onder de verdachte is een Dirk van den Broek tas met beslagnummer 4776846 in beslag genomen en niet teruggegeven.
De advocaat-generaal heeft ten aanzien van het in beslag genomen voorwerp verzocht te beslissen
overeenkomstig de beslissing van de rechtbank.
De raadsman heeft verzocht de Dirk van den Broek tas terug te geven aan de voormalig medeverdachte [medeverdachte 4] , omdat hij de rechtmatige eigenaar van die tas zou zijn.
Uit het dossier blijkt dat in de Dirk van den Broek € 230.000,00 aan contant geld is aangetroffen (pagina 312 beslagdossier en pagina 69 van het zaaksdossier € 230.000). Het ten aanzien van de verdachte bewezenverklaarde medeplegen van het witwassen van € 230.000,00 is begaan of voorbereid met behulp van de Dirk van den Broek tas en het hof heeft niet kunnen vaststellen aan wie deze tas toebehoort. De Dirk van den Broek tas zal dan ook verbeurd worden verklaard.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2, 10 en 11a (oud) van de Opiumwet en de artikelen 33, 33a, 47, 57, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

13.BESLISSING

Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 4 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 5 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 5 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
Dirk van den Broek tas (4776846).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C. Fetter, mr. M. Iedema en mr. V.M.A. Sinnige, in tegenwoordigheid van mr. M.E. de Waard, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 juli 2024.
Bijlage – bewijsmiddelen
[…]

Voetnoten

1.Proces-verbaal van videoverhoor getuige [getuige] van de raadsheer-commissaris van 6 september 2023.
2.Een los schriftelijk bescheid ‘ [getuige] [geboortegegevens] LANDELIJKE DIRECTIE MAFFIA EN TERRORISMEBESTRIJDING TE ROME 12/12/2016’.
3.Een los schriftelijke bescheid ‘VERHOOR VAN [getuige] D.D. 09/0(naar het hof begrijpt: 5)/2017 10.10 uur’.
4.Een los proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , proces-verbaalnummer 2013287624, documentcode 9593222, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
5.Aan de getuige is foto 2 van bijlage 2 getoond. Op de losse fotobijlage II staan bij ‘2’ een foto van het vooraangezicht en een foto van het zijaangezicht van een vrouw. Dit zijn dezelfde foto’s als de politiefoto’s die op het eerste blad van het persoonsdossier van [medeverdachte 6] staan. Het hof begrijpt dan ook dat aan de getuige de politiefoto’s van [medeverdachte 6] zijn getoond.
6.Aan de getuige is foto 3 van bijlage 2 getoond. Op de losse fotobijlage II staan bij ‘3’ een foto van het vooraangezicht en een foto van het zijaangezicht van een man. Dit zijn dezelfde foto’s als de politiefoto’s die op het eerste blad van het persoonsdossier van [medeverdachte 4] staan. Het hof begrijpt dan ook dat aan de getuige de politiefoto’s van [medeverdachte 4] zijn getoond.
7.Aan de getuige is foto 5 van bijlage 2 getoond. Op de losse fotobijlage II staan bij ‘5’ een foto van het vooraangezicht en een foto van het zijaangezicht van een man. Dit zijn dezelfde foto’s als de politiefoto’s die op het eerste blad van het persoonsdossier van [medeverdachte 2] staan. Het hof begrijpt dan ook dat aan de getuige de politiefoto’s van [medeverdachte 2] zijn getoond.
8.Aan de getuige is foto 6 van bijlage 2 getoond. Op de losse fotobijlage II staan bij ‘6’ een foto van het vooraangezicht en een foto van het zijaangezicht van een man. Dit zijn dezelfde foto’s als de politiefoto’s die op het eerste blad van het persoonsdossier van [medeverdachte 1] (valse naam van [medeverdachte 1] ) staan. Het hof begrijpt dan ook dat aan de getuige de politiefoto’s van [medeverdachte 1] zijn getoond.
9.Aan de getuige is foto 4 van bijlage 2 getoond. Op de losse fotobijlage II staan bij ‘4’ een foto van het vooraangezicht en een foto van het zijaangezicht van een man. Op het eerste blad van het persoonsdossier van [medeverdachte 5] staat een net iets andere politiefoto van het vooraangezicht van dezelfde man. Het hof begrijpt dan ook dat aan de getuige de politiefoto’s van [medeverdachte 5] zijn getoond.
10.Proces-verbaal van videoverhoor getuige [getuige] van de raadsheer-commissaris van 6 september 2023.
11.Een los schriftelijke bescheid ‘VERHOOR VAN [getuige] D.D. 10/05/2017.