ECLI:NL:GHAMS:2024:1613

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2024
Publicatiedatum
11 juni 2024
Zaaknummer
K23/230466
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van beklag ex. art. 12 Sv wegens smaad en laster, geen vervolging opportuun na civielrechtelijke uitspraak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 juni 2024 uitspraak gedaan in een beklagprocedure ex. art. 12 Sv, ingediend door klager, geboren in 1955, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.P. Plasman. Klager had aangifte gedaan van smaad en laster door de beklaagden, die op 13 april 2022 in een uitzending van hun online programma uitlatingen deden over klager en zijn familie. Klager stelde dat deze uitingen onjuist en schadelijk waren voor hem en zijn zakelijke activiteiten. Na een civielrechtelijke procedure, waarin de rechtbank Midden-Nederland op 14 juni 2023 oordeelde dat de beklaagden onrechtmatig hadden gehandeld, werd hen een schadevergoeding van € 5.000,- opgelegd.

Het hof heeft in deze beklagprocedure beoordeeld of er voldoende grond was voor strafvervolging van de beklaagden. Hoewel het hof van mening was dat de strafrechter tot een veroordeling zou kunnen komen, oordeelde het hof dat vervolging niet opportuun was, gezien de reeds afgeronde civielrechtelijke procedure. Het hof concludeerde dat de belangen van klager in die procedure waren behartigd en dat de beklaagden hun schadevergoeding al hadden voldaan. Het hof zag geen reden voor strafvervolging enkel voor afschrikwekkende doeleinden, zoals door de gemachtigde van klager was aangevoerd. Daarom werd het beklag ongegrond verklaard en afgewezen.

De beslissing van het hof werd genomen in raadkamer, waarbij de advocaat-generaal aanwezig was. De beschikking is gegeven door de voorzitter en twee raadsheren, met de griffier in tegenwoordigheid van de oudste raadsheer.

Uitspraak

afdeling strafrecht
beklagkamer
rekestnummer K23/230466
Beschikking op het beklag van:
[klager],
geboren op [geboortedag] 1955,
klager,
woonplaats kiezende op het kantooradres van zijn gemachtigde:
mr. J.P. Plasman, advocaat te Amsterdam.

1.Het beklag

Voor het verloop van de procedure en het verhandelde in raadkamer verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van 26 oktober 2023.

2.Het verdere verloop van de procedure

Het hof heeft de beklaagden in de gelegenheid gesteld op 23 april 2024 te worden gehoord. Beklaagden zijn, daarbij bijgestaan door de gemachtigde mr. J. Pieters in raadkamer verschenen en hebben het hof verzocht de klacht af te wijzen.
De advocaat-generaal is bij de behandelingen in raadkamer aanwezig geweest. In hetgeen in raadkamer naar voren is gekomen heeft deze geen aanleiding gevonden de conclusie in het verslag te herzien.

3.De beoordeling van het beklag

3.1
Relevante feiten en omstandigheden
Klager heeft op 6 mei 2022 aangifte gedaan van smaad(schrift) en laster dan wel van belediging, gepleegd door de beklaagden op 13 april 2022. Volgens de aangifte heeft het volgende plaatsgevonden.
Beklaagden hebben op 13 april 2022 in een uitzending van hun online programma [programma] een item besproken over klager en zijn familie. De beklaagden hebben in die uitzending uitingen gedaan over het afkopen door klager/ zijn familie van mogelijke getuigen in een mishandelingszaak die speelt tussen de zoon van klager en diens ex-partner.
Na een sommatie door de advocaat van klager, hebben de beklaagden een bericht op de website van [programma] geplaatst met de titel ‘[titel]’, waarop veel negatieve reacties van volgers kwamen.
Op 18 april 2022 is vervolgens door de beklaagden een rectificatie geplaatst op de website van [programma].
Nadien heeft klager wederom aangifte gedaan omdat de beklaagden op 31 augustus 2022 soortgelijke uitlatingen zouden hebben gedaan. Klager stelt dat de uitingen verzonnen en onjuist zijn en dat deze zeer schadelijk zijn voor klager, zijn familie en ook gevolgen hebben voor zijn zakelijke activiteiten.
Klager is, voorafgaand dan wel parallel aan de beklagprocedure, een civielrechtelijke procedure gestart tegen de beklaagden. Deze procedure heeft geleid tot een onherroepelijke uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 14 juni 2023, waarbij is geoordeeld dat de beklaagden onrechtmatig jegens klager hebben gehandeld en dat zij een schadevergoeding van € 5.000,- aan klager moeten betalen.
3.2
Het beoordelingskader
Het hof heeft in het kader van deze beklagprocedure te beoordelen of de strafrechter die over deze zaak zou moeten oordelen – al dan niet na nader onderzoek – zou kunnen komen tot een veroordeling voor enig strafbaar feit. Daarnaast moet het hof beoordelen of er, gelet op alle omstandigheden, voldoende belang is bij het alsnog instellen van strafrechtelijke vervolging. Indien het antwoord op beide vragen bevestigend luidt, zal een bevel tot vervolging worden gegeven.
3.3
De overwegingen van het hof
Gelet op de inhoud van het dossier is het hof van oordeel dat de strafrechter tot een veroordeling van enig strafbaar feit zou kunnen komen in deze zaak.
Toch zal het hof geen vervolging van de beklaagden bevelen omdat strafvervolging in deze zaak niet opportuun meer wordt geacht. Daaraan ligt ten grondslag dat er een civielrechtelijke procedure is afgerond waarin de belangen van klager zijn behartigd. Daarin is geoordeeld dat de beklaagden onrechtmatig jegens klager hebben gehandeld. Aan de beklaagden is de verplichting tot betaling van een schadevergoeding opgelegd, welke betaling door de beklaagden reeds is voldaan. Het hof verwacht niet dat een strafrechter tot een strafoplegging komt die in relevante mate afwijkt van de door de civiele rechter opgelegde verplichting tot betaling van schadevergoeding. Het hof ziet voorts geen reden tot de inzet van het strafrecht voor louter een afschrikwekkende of preventieve werking, zoals door de gemachtigde van klager in raadkamer naar voren is gebracht.
Het hof is dan ook van oordeel dat er goede redenen zijn om in deze zaak geen vervolging te gelasten. Het beklag is ongegrond.
Het hof zal daarom als volgt beslissen.

4.De beslissing

Het hof:
wijst het beklag af.
Deze beschikking, waartegen voor betrokkenen geen rechtsmiddel openstaat, is gegeven op
10 juni 2024 door mrs. N. van der Wijngaart, voorzitter, D. Radder en H.A. Stalenhoef, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. L. Gouw, griffier, en bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer en de griffier.