ECLI:NL:GHAMS:2024:1567

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
11 juni 2024
Zaaknummer
200.336.351/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van huurwoning wegens niet goed huurderschap en grensoverschrijdend gedrag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 juni 2024 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de ontruiming van een huurwoning. De appellante, Stichting Schuldvrij, trad op als bewindvoerder over de goederen van [X], die een appartement huurde van de geïntimeerde, [geïntimeerde]. De vordering tot ontruiming was ingesteld door [geïntimeerde], die stelde dat [X] zich niet als een goed huurder gedroeg. De kantonrechter had in eerste aanleg de ontruiming toegewezen, wat de bewindvoerder in hoger beroep aanvecht.

De feiten van de zaak tonen aan dat [X] zich regelmatig onbehoorlijk en verbaal agressief heeft gedragen, wat leidde tot herhaalde klachten van andere huurders in het pand. De kantonrechter oordeelde dat het huurgenot van de andere huurders ernstig werd aangetast door het gedrag van [X]. In hoger beroep heeft het hof de argumenten van de bewindvoerder beoordeeld, maar oordeelde dat er voldoende bewijs was dat [X] zich niet als goed huurder heeft gedragen. Het hof concludeerde dat de vordering tot ontruiming in een bodemprocedure waarschijnlijk zou slagen, en bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter.

De uitspraak benadrukt het belang van goed huurderschap en de verantwoordelijkheden die huurders hebben ten opzichte van elkaar en de verhuurder. Het hof heeft de bewindvoerder in de proceskosten veroordeeld, wat de gevolgen van de uitspraak onderstreept.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.336.351/01 KG
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : 10760222 \ KG EXPL 23-148
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 11 juni 2024
in de zaak van
STICHTING SCHULDVRIJ,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van
[X],
gevestigd te Alkmaar,
appellante,
advocaat: mr. D.E. Post te Heerhugowaard,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. L.T. van Eyck van Heslinga te Alkmaar.
Appellante wordt hierna aangeduid als de bewindvoerder en de onder bewind gestelde als [X] . Geïntimeerde wordt hierna [geïntimeerde] genoemd.

1.De zaak in het kort

[X] heeft een woning gehuurd van [geïntimeerde] . Aan het hof ligt de vraag voor of de ontruiming van de woning in kort geding kan worden toegewezen, omdat [X] zich volgens [geïntimeerde] niet als een goed huurder heeft gedragen.

2.Het geding in hoger beroep

De bewindvoerder is bij dagvaarding van 12 december 2023 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 14 november 2023 van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland (hierna: de kantonrechter) onder bovenvermeld zaaknummer in kort geding gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en de bewindvoerder als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 14 mei 2024 laten toelichten, de bewindvoerder door mr. J. Brouwer, advocaat te Heerhugowaard, en [geïntimeerde] door mr. Van Eijck Van Heslinga voornoemd. De bewindvoerder heeft nog producties in het geding gebracht. Partijen hebben vragen van het hof beantwoord en inlichtingen verstrekt.
Ten slotte is arrest gevraagd.
De bewindvoerder heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van de bewindvoerder in de kosten van het geding in hoger beroep, inclusief de nakosten en te vermeerderen met de wettelijke rente.

3.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1. tot en met 2.11. de feiten opgesomd die hij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Aangevuld waar nodig, zijn de feiten de volgende.
3.1.
[X] heeft per 1 oktober 2021 een appartement aan de [straatnaam] 200-2 te [plaats] (hierna: de woning) van [geïntimeerde] gehuurd.
3.2.
Makelaar [naam] treedt op als beheerder van [geïntimeerde] . Naast [X] huren nog twee huurders woonruimte van [geïntimeerde] in het pand op het genoemde adres.
3.3.
De twee andere huurders op het adres hebben herhaaldelijk melding gemaakt bij de beheerder van verbale en fysieke bedreigingen door [X] en van het door [X] plaatsen van voorwerpen in de gemeenschappelijke hal.
3.4.
Op 29 juni 2022 heeft de huurder van de woning op de begane grond (hierna: de benedenbuurman) bij de beheerder melding gemaakt van bedreiging door [X] , nadat de benedenbuurman de centrale toegangsdeur had geopend voor politieagenten die [X] kwamen ophalen.
3.5.
De benedenbuurman heeft op 7 april 2023 aangifte gedaan bij de politie van vernieling van zijn deur en bedreiging door [X] op 5 april 2023.
3.6.
De huurder van de woning op de eerste verdieping (hierna: de onderbuurman) heeft herhaaldelijk melding gemaakt bij de beheerder van het veroorzaken van geluidsoverlast door [X] en van het opzettelijk veroorzaken van lekkage door [X] .
3.7.
Op 16 mei 2023 heeft de onderbuurman bij de beheerder melding gemaakt van
ernstige overlast door [X] . Hij heeft daarbij beeldmateriaal gevoegd waarop te zien is dat [X] deuren in zijn woning vernielt en dreigt om de woning in brand te steken.
3.8.
In juli 2023 zijn drie fietsen van de onderbuurman door (een aannemer op aanwijzen van) [X] uit de gezamenlijke berging weggenomen. Hiervan zijn twee vouwfietsen nog steeds niet terug gebracht.
3.9.
Op 15 augustus 2023 heeft de benedenbuurman bij de beheerder melding gemaakt van overlast door spullen van [X] in de gemeenschappelijke hal.
3.10.
Op 29 augustus 2023 heeft de onderbuurman bij de beheerder melding gemaakt in verband met de hoeveelheid spullen van [X] in de gemeenschappelijke hal.
3.11.
Op 27 september 2023 heeft de onderbuurman bij de beheerder melding gemaakt van een incident waarbij hij voor [X] zijn auto in is gevlucht en waarbij [X] vervolgens de deurgreep van het portier van de auto van de onderbuurman heeft afgetrokken. De benedenbuurman heeft hiervan op die dag ook aangifte gedaan bij de politie wegens vernieling van zijn auto door [X] .
3.12.
Na wijzing van het bestreden vonnis is de woning van [X] ontruimd.

4.Beoordeling

De procedure bij de kantonrechter
4.1.
In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] bij wijze van voorlopige voorziening de ontruiming van de woning gevorderd, met nevenvorderingen. [geïntimeerde] heeft daaraan ten grondslag gelegd dat [X] zich niet gedraagt zoals een goed huurder betaamt. Volgens [geïntimeerde] weigert [X] medewerking te verlenen aan (regulier) onderhoud aan de woning, heeft hij spullen gestald in de gemeenschappelijke ruimten terwijl dat niet is toegestaan en veroorzaakt hij daarnaast veel geluidsoverlast. [X] laat zich bovendien bij herhaling onfatsoenlijk en zeer beledigend uit tegen de beheerder en heeft zich verbaal en fysiek agressief gedragen tegen de andere huurders en hun eigendommen vernield en/of weggenomen.
4.2.
De bewindvoerder heeft in eerste aanleg verweer gevoerd dat strekt tot afwijzing van de vorderingen.
4.3.
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vordering tot ontruiming toegewezen en de bewindvoerder veroordeeld in de proceskosten. De kantonrechter heeft daartoe onder meer het volgende overwogen. Gelet op het feit dat het huurgenot van de beide andere huurders in hetzelfde pand in zo’n hoge mate wordt aangetast en dat zij beiden verklaren zo min mogelijk thuis te zijn als gevolg van de gedragingen van [X] , is het spoedeisend belang aanwezig. [X] heeft zich niet als goed huurder gedragen. Niet alleen is de manier waarop [X] met de beheerder communiceert in strijd met goed huurderschap, maar ook de wijze waarop hij communiceert met de door de beheerder ingeschakelde aannemer. Verder lijkt [X] zonder toestemming van [geïntimeerde] spullen te stallen op plekken waar dat niet mag. Duidelijk is dat [X] de grenzen van wat acceptabel is regelmatig overschrijdt als dingen niet gaan zoals hij wil. Bezien in het licht van het grensoverschrijdende gedrag van [X] , is meer dan voldoende aannemelijk geworden dat [X] op 5 april 2023 de voordeur van de benedenbuurman heeft geforceerd en de benedenbuurman daarbij heeft bedreigd. De ernst van dit voorval maakt het in hoge mate waarschijnlijk dat de rechter in een bodemprocedure de huurovereenkomst zal ontbinden, aldus nog steeds de kantonrechter.
De procedure bij het hof
4.4.
Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt de bewindvoerder in hoger beroep met twee grieven op.
4.5.
In dit kort geding dient het hof te beoordelen of de ontruimingsvordering van [geïntimeerde] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen.
4.6.
Met grief 1 heeft de bewindvoerder aangevoerd dat de kantonrechter ten onrechte ervan is uitgegaan dat [geïntimeerde] bij zijn vordering een spoedeisend belang heeft. De grief faalt. Gelet op de stellingen van [geïntimeerde] heeft de kantonrechter terecht een spoedeisend belang aangenomen. Het spoedeisend belang van [geïntimeerde] volgt uit het feit dat hij als verhuurder ertoe is gehouden om de twee andere huurders ongestoord huurgenot te verschaffen. Beide andere huurders hebben verklaard dat zij zich niet veilig meer voelen in de woning en één van hen heeft verder verklaard zo min mogelijk thuis te zijn als gevolg van de gedragingen van [X] . De stellingen van de bewindvoerder dat het gaat om subjectieve verklaringen en dat het gedrag van [X] , kort samengevat, niet op zichzelf staat, leiden niet tot een ander oordeel, zoals hierna onder 4.9. zal worden uiteengezet.
4.7.
Grief 2 houdt in dat de kantonrechter de vordering tot ontruiming ten onrechte heeft toegewezen op de grond dat voldoende aannemelijk is geworden dat [X] zich niet als goed huurder heeft gedragen door zich grensoverschrijdend te gedragen. Volgens de bewindvoerder valt niet uit te sluiten dat de bodemrechter, wanneer de zaak aan hem wordt voorgelegd, ontruiming niet gerechtvaardigd acht gelet op de tenzij-clausule van het eerste lid van artikel 6:265 BW. [X] betwist dat hij op 5 april 2023 de voordeur van de benedenbuurman heeft geforceerd en hem heeft bedreigd. Het bewijs op grond waarvan de kantonrechter dit feit aannemelijk heeft geacht, is te herleiden tot slechts één bron. [X] is daarom ook niet strafrechtelijk vervolgd. Het is bovendien juist andersom: het huurgenot van [X] wordt aangetast door (vooral) de benedenbuurman, die [X] blijft treiteren en uitdagen. Ook voelt [X] zich door de beheerder niet serieus genomen. [X] heeft zich zeker op een onheuse wijze geuit ten opzichte van [geïntimeerde] en ook ten opzichte van derden, maar het werd [X] allemaal teveel nadat hij voor de zoveelste keer tevergeefs bij de beheerder om hulp had verzocht, aldus de bewindvoerder.
4.8.
Het hof acht voldoende aannemelijk dat de bodemrechter de vordering tot ontruiming zal toewijzen, ondanks de vergaande gevolgen daarvan voor [X] . Het volgende is daartoe redengevend. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep heeft [geïntimeerde] zijn stelling dat [X] zich niet als goed huurder heeft gedragen voldoende aannemelijk gemaakt. Het hof acht voorshands voldoende aannemelijk dat [X] bij zijn wijze van communiceren de grenzen van wat fatsoenlijk is en in het maatschappelijk verkeer acceptabel regelmatig heeft overschreden. Zo volgt uit de verklaring van de beheerder (productie 3 bij de inleidende dagvaarding) en het met de beheerder door [X] gevoerde Whatsapp-verkeer (productie 5 bij de inleidende dagvaarding) dat [X] de beheerder herhaaldelijk uitscheldt (‘Racist ben je’, ‘Neonazi’, ‘Jullie zijn net een stel hoeren’) en zich agressief opstelt (‘Anders ga ik echt problemen maken’). Eenzelfde beeld komt naar voren uit het Whatsapp-verkeer dat [X] met de door de beheerder ingeschakelde aannemer heeft gevoerd (productie 16 van [geïntimeerde] : ‘Jij moet je goed muil houden leugenaar’, ‘Je bent maar een waardeloze wannebe prutserman’, ‘Hoertje’ en ‘Met een paar dagen sta ik voor jou deur’). Uit de verklaring van de door de beheerder ingeschakelde ongediertebestrijder kan worden afgeleid dat het contact met [X] erg moeizaam is verlopen (productie 4 bij de inleidende dagvaarding). Ook geven de meldingen die de andere huurders bij de beheerder hebben gedaan blijk van bedreigingen aan hun adres. De benedenbuurman meldt op 29 juni 2022: ‘Hij zou me wat aan doen en mijn familie ook’ (productie 7 bij de inleidende dagvaarding) en in diens aangifte van 7 april 2023 staat: ‘Ik hoorde hem vervolgens zeggen dat ik blij moest zijn dat ik al mijn tanden nog had’ (productie 6 bij de inleidende dagvaarding). De onderbuurman meldt in een e-mailbericht van 12 oktober 2023: ‘Als Dhr. [X] ergens op aangesproken wordt reageert hij zeer agressief en uit de meest vreselijke bedreigingen’ (productie 10 bij de inleidende dagvaarding).
4.9.
Al met al is voldoende aannemelijk dat [X] , die de gestelde wijze van communiceren niet heeft betwist, zich regelmatig zeer onbehoorlijk en verbaal agressief gedraagt. Dit past niet bij goed huurderschap. De stellingen van de bewindvoerder dat het gedrag van [X] niet op zichzelf staat, maar te wijten is aan provocatie door met name de benedenbuurman en aan het feit dat de beheerder telkens niet op zijn verzoeken (om onderhoud te verrichten of om passend op te treden tegen de andere huurders) heeft gereageerd, zijn niet aannemelijk geworden. Uit het dossier volgt niet dat de beheerder verzoeken van [X] ten onrechte heeft genegeerd. De beheerder heeft immers een aannemer ingeschakeld om werkzaamheden te verrichten en ook een ongediertebestrijder naar aanleiding van een melding van [X] over een muizenplaag. Het houden van huisdieren door de benedenbuurman en roken buiten het gehuurde zijn op grond van het huurcontract niet verboden, zoals [geïntimeerde] onweersproken heeft aangevoerd. [X] kan [geïntimeerde] daarvan dan ook geen verwijt maken en het rechtvaardigt ook niet zijn gedrag. Evenmin is aannemelijk geworden dat de andere huurders [X] hebben geprovoceerd om zijn vertrek te bewerkstelligen en dat zij zijn eigendommen hebben beschadigd; de bewindvoerder heeft dit onvoldoende onderbouwd. Ook al was dit anders, dan rechtvaardigt ook dit de wijze van reageren van [X] niet. Bij dit alles komt dat ter zitting in hoger beroep is gebleken dat [X] zelf niet voldoende inziet dat hij met zijn gedrag te ver is gegaan. Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat [X] de verantwoordelijkheid van zijn grensoverschrijdende gedrag steeds bij anderen legt en niet bij zichzelf te rade gaat, zodat op korte termijn geen verbetering te verwachten valt. De grief, die voor het overige geen bespreking behoeft, slaagt niet.
4.10.
De conclusie luidt dat het hoger beroep geen succes heeft en dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. De bewindvoerder is in het hoger beroep in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt de bewindvoerder in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 343,- aan verschotten en € 2.428,- voor salaris en op € 178,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 92,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.E. van der Werff, J.C. Toorman en M.A.J.G. Janssen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2024.