ECLI:NL:GHAMS:2024:1519

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
4 juni 2024
Zaaknummer
200.337.731/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijkheid thuiszorgverlener in mentorschapszaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 juni 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep van een beschikking van de kantonrechter. De zaak betreft een verzoek tot instelling van een mentorschap voor een betrokkene, die in een verzorgingstehuis verblijft. De appellante, die thuiszorg verleende aan de betrokkene, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter, waarin Stichting [stichting] als mentor is benoemd. De kantonrechter had eerder bewind ingesteld over de goederen van de betrokkene, op verzoek van de bewindvoerder, Obin B.V.

De procedure in hoger beroep is gestart door de appellante op 13 februari 2024. Tijdens de mondelinge behandeling op 28 maart 2024 is enkel de ontvankelijkheid van het hoger beroep aan de orde gekomen. Het hof heeft vastgesteld dat de appellante, als thuiszorgverlener, niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van de relevante wetgeving. De wet stelt dat alleen bepaalde familieleden en de instelling die begeleiding biedt, als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. De appellante heeft geen processtukken ontvangen en is niet als verzoeker in eerste aanleg aangemerkt.

Het hof concludeert dat de appellante niet in haar hoger beroep kan worden ontvangen, omdat zij niet rechtstreeks in haar rechten of verplichtingen wordt geraakt door de bestreden beschikking. De beslissing van het hof is dat de appellante niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar hoger beroep, en de zaak wordt niet inhoudelijk beoordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.337.731/01
zaaknummer rechtbank: 10684439 EB VERZ 23-10627
beschikking van de meervoudige kamer van 4 juni 2024 inzake
[eiser] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. M.T. Kumar te Amsterdam.
Als belanghebbenden in deze zaak zijn aangemerkt:
- [betrokkene] (hierna te noemen: de betrokkene);
- Stichting [stichting] , gevestigd te [plaats A] (hierna te noemen: de mentor);
- Obin B.V. gevestigd te Culemborg (hierna te noemen: de bewindvoerder).

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 13 november 2023 (hierna: de bestreden beschikking), uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
[eiser] is op 13 februari 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
Het hof heeft daarnaast ontvangen:
- een e-mail van de rechtbank Amsterdam van 25 maart 2024, met de stukken uit eerste aanleg,
- een bericht van de zijde van [eiser] van 25 maart 2024, met een bijlage,
- een bericht van de zijde van [eiser] van 27 maart 2024, met bijlagen.
2.3
De mondelinge behandeling, waarbij enkel de ontvankelijkheid van het hoger beroep aan de orde is gekomen en waarvoor alleen [eiser] en haar advocaat zijn opgeroepen, heeft op 28 maart 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- [eiser] , bijgestaan door haar advocaat.

3.De feiten

3.1
De betrokkene is geboren [in] 1933. [eiser] verzorgde thuiszorg bij de betrokkene. De betrokkene verblijft op dit moment in het verzorgingstehuis [X] te [plaats B] .
3.2
De kantonrechter heeft eerder over de goederen die betrokkene toebehoren of zullen toebehoren bewind ingesteld als gevolg van haar lichamelijke of geestelijke toestand, met benoeming van Obin B.V. tot bewindvoerder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter ten behoeve van de betrokkene een mentorschap ingesteld, met benoeming van Stichting [stichting] tot mentor.
Deze beslissing is gegeven op verzoek van de bewindvoerder om tevens tot mentor te worden benoemd. [eiser] heeft daartegen bezwaar gemaakt en in eerste instantie verzocht de [Y] tot mentor te benoemen, maar zij heeft, nadat deze zich ter zitting in eerste aanleg heeft teruggetrokken, bij brief van 16 oktober 2023 aan de kantonrechter verzocht zichzelf als mentor te benoemen.
4.2
[eiser] verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, en opnieuw rechtdoende primair te bepalen dat Stichting [stichting] wordt ontheven als mentor, waarbij het hof het verzoek zo begrijpt dat zij verzoekt Stichting [stichting] te ontslaan als mentor, en subsidiair te bepalen dat [eiser] als tweede mentor wordt benoemd.

5.De motivering van de beslissing

Ontvankelijkheid
5.1
De eerste vraag die voorligt is of [eiser] in dit hoger beroep kan worden ontvangen. In zaken betreffende het personen- en familierecht kan, in afwijking van artikel 358 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) krachtens artikel 806 lid 1 Rv, van een beschikking hoger beroep worden ingesteld door de verzoeker, degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden en door andere belanghebbenden.
5.2
De bewindvoerder heeft op 31 augustus 2023 een verzoek tot het instellen van een mentorschap ingediend bij de kantonrechter. Omdat [eiser] ten tijde van de indiening van het verzoek tot mentorschap de thuiszorgverlener van de betrokkene was, kon zij ingevolge artikel 1:452 lid 6, onder c, van het Burgerlijk Wetboek (BW) op dat moment niet worden benoemd tot mentor. Omdat de betrokkene op 13 oktober 2023 reeds acht weken in het ziekenhuis verbleef, was de rol van [eiser] als thuiszorgverlener geëindigd. Om die reden heeft [eiser] op 16 oktober 2023 de kantonrechter alsnog verzocht om als mentor te worden benoemd ten behoeve van de betrokkene. Dit betekent echter niet dat [eiser] in deze procedure verzoeker in eerste aanleg is geweest, zodat de vraag dient te worden beantwoord of zij belanghebbende is.
5.3
Onduidelijk is of de kantonrechter [eiser] heeft aangemerkt als informant of belanghebbende. Wel is [eiser] opgeroepen voor de zitting in eerste aanleg, heeft zij ter zitting informatie verstrekt en is een afschrift van de bestreden beschikking aan haar verstrekt, maar zij heeft geen processtukken ontvangen. Mogelijk heeft [eiser] na ontvangst van de beschikking daaruit geconcludeerd dat zij als belanghebbende is aangemerkt en daarom hoger beroep kan instellen. De appelrechter dient echter ambtshalve te beoordelen of een persoon in hoger beroep belanghebbende is in de zin van artikel 798 Rv, en de appelrechter is daarbij niet gebonden aan het oordeel dienaangaande van de rechter in eerste aanleg.
5.4
Ingevolge het bepaalde in artikel 798 lid 1 Rv wordt onder belanghebbende verstaan degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft. Daarvan is geen sprake, omdat [eiser] niet rechtstreeks in haar rechten of verplichtingen wordt geraakt door de bestreden beschikking.
Ingevolge artikel 798 lid 2 Rv worden in zaken van curatele, onderbewindstelling of mentorschap onder belanghebbenden bovendien verstaan de echtgenoot, de geregistreerde partner of levensgezel en de kinderen of, bij gebreke van dezen, de ouders, broers en zusters van degene wiens curatele, goederen of mentorschap het betreft.
[eiser] heeft tot ruim voor de zitting in eerste aanleg als thuiszorgmedewerker bij de betrokkene gewerkt. Als thuiszorgmedewerker valt zij niet onder de kring van belanghebbenden als genoemd in artikel 798 lid 2 Rv.
5.5
Uit artikel 1:451 lid 2 BW volgt dat het mentorschap kan worden verzocht door het openbaar ministerie en door de instelling waar de betrokkene wordt verzorgd of die aan de betrokkene begeleiding biedt. [eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat zij in haar hoger beroep moet worden ontvangen en heeft daartoe gewezen op de (conclusie van de advocaat-generaal bij de) uitspraak van De Hoge Raad van 18 juni 2021 (ECLI:NL:HR:2021:950). Hierin is overwogen dat met de inwerkingtreding per 1 januari 2014 van de Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap de kring van personen die bevoegd is een verzoek te doen tot instelling van een beschermingsmaatregel is uitgebreid. Ook zijn de aan deze personen toekomende bevoegdheden verruimd. Aan een en ander lag onder meer de wens ten grondslag om meer personen uit de nabije omgeving van de rechthebbende bij diens bescherming te betrekken en daarmee tevens de controle op de taakvervulling door curatoren, bewindvoerders en mentoren te bevorderen. Degenen die gerechtigd zijn een beschermingsmaatregel te verzoeken, zijn ook bevoegd het ontslag van de mentor te verzoeken (artikel 1:461 lid 2 BW in verbinding met artikel 1:451 leden 1 en 2 BW). De wetgever heeft ten aanzien van de bij een beschermingsmaatregel te betrekken personen dus een verband gelegd tussen de bevoegdheid te verzoeken om instelling van een maatregel en het kunnen uitoefenen van invloed op de keuze van de met de uitvoering van de maatregel te belasten persoon. De Hoge Raad overweegt verder dat de in artikel 798 lid 2 Rv genoemde verwanten, indien zij niet zelf als verzoeker optreden, in een procedure waarin ontslag van een mentor, en in voorkomend geval de benoeming van een opvolger, aan de orde is, als belanghebbenden in de procedure moeten worden betrokken.
5.6
Uit de Memorie van Toelichting van de Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap (Kamerstuk 33054, nr. 3) volgt verder dat de bevoegdheid van de instelling die begeleiding biedt bijvoorbeeld van belang kan zijn in de situatie waarin de betrokken persoon niet in een instelling verblijft, en er geen familie is, dan wel dat deze geen verzoek indient. Het moet gaan om een instelling die bij of krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of - in de toekomst - de Wet maatschappelijke ondersteuning aan de betrokkene begeleiding biedt gericht op het behouden van structuur in en regie over het dagelijks leven. De achterliggende gedachte van het geven van de bevoegdheid tot het verzoeken van een onderbewindstelling aan instellingen waar de betrokkene wordt verzorgd is dat dergelijke instellingen, bij afwezigheid of niet optreden van een partner of familieleden, in ieder geval wel omgang en contact met de betrokkene hebben en daarom in staat worden geacht in te kunnen schatten of de betrokkene een bewindvoerder, mentor of curator nodig heeft. Aangezien veel personen die hulpbehoevend zijn thuis blijven wonen en in de eigen omgeving worden verzorgd, verpleegd of behandeld, wordt de bevoegdheid ook toegekend aan instellingen die aan de betrokkene begeleiding bieden met betrekking tot structuur in en regie over het eigen leven.
De Advocaat Generaal merkt in de conclusie van 1 april 2021 onder 3.41 (ECLI:NL:PHR:2021:324) op dat tijdens de parlementaire behandeling niet expliciet aan de orde is gekomen of dit ook betekent dat de bedoelde personen uit de nabije omgeving van de rechthebbende ook steeds als belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 2 Rv zijn aan te merken.
5.7
Een en ander heeft bij het hof de vraag opgeroepen of [eiser] beschouwd kan worden als
instelling waar de betrokkene wordt verzorgd of die aan de betrokkene begeleiding biedtin de zin van artikel 1:451 lid 2 BW. Ter zitting in hoger beroep heeft [eiser] toegelicht dat zij een eenmanszaak drijft en samen met vier andere dames die voor haar als ZZP-er werken thuiszorg biedt, die gefinancierd wordt uit een Persoonsgebonden Budget op basis van de Wet Langdurige Zorg. Op die basis was zij voor de betrokkene werkzaam totdat betrokkene werd opgenomen. Het hof is voorshands nog niet van oordeel dat de wijze waarop, en de juridische vorm waarin [eiser] haar werkzaamheden bij- en voor de betrokkene verrichtte, tot een bevestigend antwoord van bovengenoemde vraag zou moeten leiden. De beantwoording van deze vraag is in de onderhavige zaak echter niet doorslaggevend. Immers, ook al zou [eiser] aangemerkt kunnen worden als een instelling die begeleiding bood als bedoeld in artikel 1:451 lid 2 BW, dan betekent dat enkele feit nog niet dat zij in de onderhavige procedure belanghebbende is als bedoeld in artikel 798 lid 2 Rv, aangezien daarin reeds door de bewindvoerder om instelling van het mentorschap was verzocht en daarmee was zorggedragen voor bescherming van de betrokkene.
Op grond van al het voorgaande kan [eiser] niet in het door haar ingestelde hoger beroep worden ontvangen en komt het hof niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep.
5.8
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in haar hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.E. Buitendijk, mr. M.F.G.H. Beckers en mr. M.T. Hoogland, in tegenwoordigheid van mr. A. Blijleven als griffier en is op 4 juni 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.