Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank
2.De procedure in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
instelling waar de betrokkene wordt verzorgd of die aan de betrokkene begeleiding biedtin de zin van artikel 1:451 lid 2 BW. Ter zitting in hoger beroep heeft [eiser] toegelicht dat zij een eenmanszaak drijft en samen met vier andere dames die voor haar als ZZP-er werken thuiszorg biedt, die gefinancierd wordt uit een Persoonsgebonden Budget op basis van de Wet Langdurige Zorg. Op die basis was zij voor de betrokkene werkzaam totdat betrokkene werd opgenomen. Het hof is voorshands nog niet van oordeel dat de wijze waarop, en de juridische vorm waarin [eiser] haar werkzaamheden bij- en voor de betrokkene verrichtte, tot een bevestigend antwoord van bovengenoemde vraag zou moeten leiden. De beantwoording van deze vraag is in de onderhavige zaak echter niet doorslaggevend. Immers, ook al zou [eiser] aangemerkt kunnen worden als een instelling die begeleiding bood als bedoeld in artikel 1:451 lid 2 BW, dan betekent dat enkele feit nog niet dat zij in de onderhavige procedure belanghebbende is als bedoeld in artikel 798 lid 2 Rv, aangezien daarin reeds door de bewindvoerder om instelling van het mentorschap was verzocht en daarmee was zorggedragen voor bescherming van de betrokkene.