ECLI:NL:GHAMS:2024:1490

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
23-002441-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Demonstratierecht en de toepassing van artikel 461 Sr in het kader van vreedzaam protest

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het zonder toestemming betreden van het VOC-schip in het Scheepvaartmuseum te Amsterdam op 2 december 2021, wat een overtreding van artikel 461 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) inhield. De verdediging voerde aan dat de verdachte en mededemonstranten vreedzaam hadden gedemonstreerd en dat de vervolging een ontoelaatbare inbreuk op hun demonstratierecht vormde, zoals beschermd door de artikelen 10 en 11 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

Het hof oordeelde dat de overtreding door de verdachte een geringe inbreuk op de rechten van anderen betrof en dat de gekozen vervolging niet noodzakelijk was in een democratische samenleving. Het hof concludeerde dat de strafbepaling van artikel 461 Sr buiten toepassing moest blijven, omdat deze in strijd was met de artikelen 10 en 11 EVRM. De verdachte werd daarom ontslagen van alle rechtsvervolging.

Het hof vernietigde het eerdere vonnis en verklaarde dat de verdachte het tenlastegelegde had begaan, maar sprak hem vrij van andere tenlasteleggingen. De uitspraak benadrukt de bescherming van vreedzaam protest en de grenzen van strafrechtelijke vervolging in het kader van demonstratierechten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002441-22
datum uitspraak: 14 mei 2024
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 8 september 2022 in de strafzaak onder parketnummer 96-027151-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 mei 2024.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 2 december 2021 te Amsterdam zonder daartoe gerechtigd te zijn zich heeft bevonden op/in/rondom de replica van het VOC schip in het Scheepvaartmuseum, zijnde grond toebehorende aan het Scheepvaartmuseum Amsterdam, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, van welke grond de toegang op een voor verdachte blijkbare wijze door de rechthebbende was verboden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, op 2 december 2021 te Amsterdam zonder daartoe gerechtigd te zijn zich heeft bevonden op/in/rondom de replica van het VOC schip in het Scheepvaartmuseum, zijnde grond toebehorende aan het Scheepvaartmuseum Amsterdam, van welke grond de toegang op een voor verdachte blijkbare wijze door de rechthebbende was verboden.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe is – kort weergegeven – aangevoerd dat de verdachte en de mededemonstranten op vreedzame wijze hebben gedemonstreerd en dat door het beëindigen van de demonstratie, hun staandehouding, hun verwijdering van het terrein van het Scheepvaartmuseum en in het bijzonder hun daarop volgende strafrechtelijke vervolging jegens hen een ontoelaatbare inbreuk is gemaakt op de artikelen 10 en 11 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mensen en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich evenals de raadsman op het standpunt gesteld dat het gepleegde feit onder de bescherming van artikelen 10 en 11 EVRM valt en dat had kunnen worden volstaan met verwijdering van het terrein in plaats van over te gaan tot strafvervolging van de verdachte. Gelet op artikel 94 van de Grondwet dient artikel 461 Sr buiten toepassing te blijven wegens strijd met artikelen 10 en 11 EVRM en moet de verdachte worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Oordeel van het hof
De verdachte is samen met de medeverdachte en andere demonstranten in een bootje naar een VOC-schip van het Scheepvaartmuseum te Amsterdam gevaren. Zij zijn in strijd met het kenbaar gemaakte verbod op toegang (en dus strafbaar op basis van art. 461 Sr) in het VOC-schip geklommen. Dat is overigens op ordentelijke wijze gebeurd en op het schip gekomen zijn demonstranten in een mast geklommen en hebben zij een spandoek opgehangen met de tekst ‘Zwarte Piet is racisme, Breek met Kolonialisme’. Op vordering van de politie zijn de verdachte en medeverdachte met andere betrokkenen vertrokken. De demonstratie is vreedzaam ingericht geweest en ook als zodanig verlopen en zij heeft kennelijk gering ongemak opgeleverd voor de rechthebbende.
Gelet hierop komt het hof tot het oordeel dat de overtreding van artikel 461 Sr door de verdachte neerkomt op een geringe inbreuk op de rechten van anderen en niet als zo ‘laakbaar’ kan worden aangemerkt dat die een verder gaande inbreuk op het demonstratierecht gerechtvaardigd en noodzakelijk maakt dan de vordering om zich te verwijderen van het schip en het verder afdwingen van medewerking aan het bewaren van de orde.
Daarom oordeelt het hof net als de advocaat-generaal dat de hier gekozen vervolging ter zake van de overtreding niet noodzakelijk was in een democratische samenleving en dus een schending oplevert van de artikelen 10 en 11 EVRM. Dat maakt dat de strafbepaling van artikel 461 Sr buiten toepassing moet blijven en de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Gelet op het bovenstaande levert het bewezenverklaarde geen strafbaar feit op en dient de verdachte derhalve te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde
nietstrafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. 14 december 2021 onder CJIB nummer [nummer].
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. N.R.A. Meerbeek en mr. N.J.M. de Munnik, in tegenwoordigheid van mr. Z. el Wali, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 mei 2024.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.