ECLI:NL:GHAMS:2024:1488

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
23-000365-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en ontslag van rechtsvervolging na beroep op noodweerexces

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1994, was aangeklaagd voor openlijk geweld en belediging van een persoon op 5 juli 2020 in Wormerveer. De tenlastelegging omvatte het krabben, schoppen en beledigen van het slachtoffer in een winkel. Tijdens de zitting in hoger beroep op 14 mei 2024 heeft de verdediging een beroep gedaan op noodweerexces, stellende dat de verdachte zich verdedigde tegen een wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer, die met een winkelkar tegen haar aanreed. Het hof heeft vastgesteld dat er inderdaad sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, maar oordeelde dat de reactie van de verdachte disproportioneel was. Desondanks heeft het hof geoordeeld dat de verdachte niet strafbaar is, gezien de hevige gemoedsbeweging die haar handelen heeft beïnvloed. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000365-22
datum uitspraak: 28 mei 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 15 februari 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-154746-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 mei 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
zij, op of omstreeks 5 juli 2020 te Wormerveer, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten in de [winkel] op de [adres 2] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer], door meerdere malen, althans eenmaal te:
- krabben tegen de borst en/of het gezicht en/of
- slaan tegen het lichaam en/of
- ( meermalen) schoppen tegen het lichaam en/of
- trekken aan de kleding en/of
- gooien van goederen tegen het lichaam;
terwijl dit door haar gepleegde geweld enig lichamelijk letsel (te weten krassen en/of beschadigingen op de borst, althans het lichaam) voor voernoemde [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
2.
zij, in of omstreeks 5 juli 2020 te Wormerveer, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland, opzettelijk, [slachtoffer], in zijn tegenwoordigheid, feitelijk heeft beledigd, door in de richting van het gezicht, althans het hoofd van voornoemde [slachtoffer] te spugen (waarbij speeksel op het gezicht, althans het hoofd, van voornoemde [slachtoffer] terecht is gekomen), althans door een gebaar van gelijke beledigende aard en/of strekking te maken;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij, op 5 juli 2020 te Wormerveer, gemeente Zaanstad, openlijk, te weten in de [winkel] op de [adres 2] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer], door:
- te krabben tegen de borst en
- meermalen te schoppen tegen het lichaam en
- te trekken aan de kleding en
- het gooien van goederen tegen het lichaam;
terwijl dit door haar gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten krassen op de borst, voor voernoemde [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
2.
zij, op 5 juli 2020 te Wormerveer, gemeente Zaanstad, opzettelijk, [slachtoffer], in zijn tegenwoordigheid, feitelijk heeft beledigd, door in de richting van het gezicht van voornoemde [slachtoffer] te spugen (waarbij speeksel op het gezicht van voornoemde [slachtoffer] terecht is gekomen).
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging.

Strafbaarheid van de verdachte

Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweer dan wel noodweerexces. Daartoe is aangevoerd dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van haar eigen lijf nu de aangever met het geweld is begonnen door meerdere malen met een winkelkar tegen de verdachte aan te rijden. De verdachte heeft zich daartegen verweerd binnen de grenzen van de proportionaliteit en subsidiariteit.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich – kort en zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer en noodweerexces dient te worden verworpen. Hoewel sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding was de verdediging van de verdachte niet (meer) noodzakelijk.
Oordeel van het hof
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting gaat het hof uit van de volgende feiten en omstandigheden. De aangever komt op enig moment met zijn winkelkar gericht op de verdachte aflopen, zij richt zich in reactie daarop verbaal tegen aangever. De aangever duwt vervolgens tot twee keer toe met kracht het winkelwagentje tegen het lichaam van de verdachte aan waarbij hij met zijn knie extra kracht geeft. De moeder van de verdachte komt vervolgens aanlopen en grijpt met haar handen het lichaam van de aangever. De aangever houdt dan de moeder vast waarna zij aan de kleren van de aangever trekt. Vervolgens komt de verdachte achter haar moeder langs en schopt zij in de richting van de aangever terwijl de aangever en de moeder elkaar blijven vasthouden. De aangever geeft een schop in de richting van de moeder en vervolgens laat zij de aangever los en gooit zij een winkelmandje in de richting van de aangever gevolgd door de verdachte die ook een winkelartikel gooit richting de aangever.
Op basis van het voorgaande acht het hof feitelijk aannemelijk dat sprake is geweest van een ogenblikkelijk wederrechtelijke aanranding van de verdachte door de aangever waartegen de verdachte, maar ook de moeder van de verdachte, zich mocht verdedigen. Deze verdediging is echter disproportioneel geweest waar het betrof het gooien met voorwerpen terwijl de aangever al op afstand stond en het spugen naar de aangever. In dat verband overweegt het hof evenwel dat dit verontschuldigbaar is vanwege de hevige gemoedsbeweging die bij de verdachte (en haar moeder) door de eerdere aanranding is ontstaan en waaruit het handelen van de verdachte rechtstreeks voortkwam. Het beroep op noodweerexces slaagt derhalve.
Dit leidt tot de slotsom dat het bewezenverklaarde weliswaar deels strafbaar is waar het handelen disproportioneel is geweest, maar de verdachte in het geheel niet strafbaar is en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging ter zake van beide feiten.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld, verklaart de verdachte
nietstrafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.R.A. Meerbeek, mr. M.J.A. Duker en mr. N.J.M. de Munnik, in tegenwoordigheid van mr. Z. el Wali, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 mei 2024.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.