ECLI:NL:GHAMS:2024:1446

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
200.328.819/01 en 200.328.821/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid hoger beroep wegens overschrijding beroepstermijn

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep met betrekking tot de niet-ontvankelijkheid van de appellant, de man, in zijn hoger beroep. De man had hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 20 maart 2023, die betrekking had op de verdeling na echtscheiding. De termijn voor het indienen van het hoger beroep liep af op 20 juni 2023, maar het beroepschrift werd pas op 21 juni 2023 om 0.00 uur ontvangen, wat resulteerde in een overschrijding van de termijn met zeventien seconden. De man voerde aan dat het beroepschrift tijdig was ingediend, verwijzend naar de fax-jurisprudentie, maar het hof oordeelde dat de ontvangst van het beroepschrift buiten de wettelijke termijn viel. De vrouw, geïntimeerde in het hoger beroep, bevestigde dat de e-mail met het beroepschrift om 0:00:17 uur was ontvangen, wat de niet-ontvankelijkheid van de man verder onderstreepte. Het hof verklaarde de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep, verwijzend naar de strikte handhaving van de beroepstermijnen en de relevante artikelen uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van beroepschriften en de gevolgen van overschrijding van de termijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 28 mei 2024
Zaaknummers: 200.328.819/01 en 200.328.821/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/13/719410 / FA RK 22-3961(verdeling)
in de zaak in hoger beroep van:
[de man] ,
wonende te [plaats A] ,
appellant in hoger beroep,
advocaat: mr. M.K. de Menthon Bake te 's-Gravenhage,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [plaats B] ,
geïntimeerde in hoger beroep,
advocaat: mr. S. Benayad te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant in hoger beroep en geïntimeerde in hoger beroep worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2.
De man is op 21 juni 2023 in hoger beroep gekomen van het gedeelte van de beschikking van 20 maart 2023 van de rechtbank Amsterdam met kenmerk C/13/719410/FA RK 22-3961, dat ziet op de verdeling.
1.3.
De vrouw heeft op 16 augustus 2023 een verweerschrift ingediend.
1.4.
Op 27 juni 2023 heeft mr. De Menthon Bake de bestreden beschikking overgelegd aan het hof. Het hof heeft voorts op 12 juli 2023 ontvangen het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg, toegezonden door mr. De Menthon Bake.
1.5.
De zaak is op 18 januari 2024 ter terechtzitting behandeld. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd [in ] 2019 te [plaats C] te Turkije.
2.2.
Partijen zijn op 28 januari 2021 te [plaats D] ook een geregistreerd partnerschap aangegaan. Bij de, in zoverre niet bestreden, beschikking is het geregistreerd partnerschap dat partijen waren aangegaan op 28 januari 2021 nietig verklaard en is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
2.3.
Partijen hebben zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit. Tijdens het huwelijk is [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ) geboren [in ] 2021 te [plaats A] .

3.De ontvankelijkheid van het hoger beroep

3.1.
Artikel 806 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) regelt voor zaken van personen- en familierecht de beroepstermijn en de aanvang daarvan. Op grond van het eerste lid, aanhef en onder a, van dat artikel kan van een beschikking hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
3.2.
Aangezien de beschikking is uitgesproken op 20 maart 2023, liep de termijn voor het instellen van hoger beroep door de belanghebbenden af op 20 juni 2023.
3.3.
Blijkens de registratie van de ontvangst van het beroepschrift bij de griffie van het hof heeft de man niet eerder dan op 21 juni 2023 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 20 maart 2023. Het hoger beroep is in het licht van deze registratie niet binnen de daarvoor geldende beroepstermijn ingesteld.
3.4.
Volgens vaste rechtspraak zijn rechtsmiddelentermijnen van openbare orde en moeten deze door de rechter ambtshalve worden toegepast. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft het hof de overschrijding van de beroepstermijn dan ook aan de orde gesteld. Daarbij is aan de partijen voorgehouden dat uit de registratie in het systeem van het hof blijkt dat de via het softwareprogramma voor Veilig Mailen Zivver (hierna: “Zivver”) verzonden e-mail, met daarbij gevoegd het beroepschrift, is ontvangen op 21 juni 2023 te 0.00 uur. Daarmee is vastgelegd dat de ontvangst van het beroepschrift is geweest in de eerste minuut van 21 juni 2023 en dus buiten de wettelijke beroepstermijn.
3.5.
De man heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroepschrift gelet op de registratie wel tijdig is ingediend. Daarbij heeft hij gerefereerd aan de zogenaamde “fax-jurisprudentie”, waarbij geldt dat wanneer de eerste pagina voor middernacht is ingekomen, een tijdig beroep is ingesteld. Ook in dit geval kan volgens de man ervan worden uitgegaan dat, nu het beroepschrift om 0.00 uur is ingekomen, de informatie door de man is overgedragen voor 0.00 uur, en daarmee tijdig beroep is ingesteld. Gelet op de geringe overschrijding en de ervaringsregel dat het gebruikte softwareprogramma Zivver enige tijd neemt voor de overdracht van een bestand, moet ervan worden uitgegaan dat reeds op 20 juni 2023 het bericht is verzonden.
De man is van mening dat procesrecht ertoe dient om met name materiele rechtsvragen te kunnen beantwoorden, en dat het hof bij een niet-ontvankelijk verklaring wel bijzonder strikt in de leer zou zijn. Dat het beroepschrift zo laat is ingediend, is vanwege ziekte van de man.
3.6.
De vrouw heeft erop gewezen dat uit de bevestiging van Zivver die haar ter beschikking staat, blijkt dat de ontvangst van de e-mail met daarbij gevoegd het beroepschrift is geweest om 0:00:17 uur, hetgeen meebrengt dat het beroep - zeventien seconden - te laat is ingesteld. De vrouw meent dat de man niet kan worden ontvangen in zijn hoger beroep.
3.7.
Het hof zal de man vanwege de overschrijding van de beroepstermijn niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep, dit in de lijn van de recente beschikkingen van de Hoge Raad van 25 mei 2023 (ECLI:NL:HR:2023:776) en 12 april 2024 (ECLI:NL:HR:2024:570). Volgens het ten tijde van de indiening van het beroepschrift geldende Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven kon de man een beroepschrift indienen via Veilig Mailen. Verder is van belang hetgeen in artikel 33 lid 3 Rv omtrent het indienen van stukken is bepaald. Deze bepaling komt er op neer dat berichten die voor 24.00 uur van de laatste dag van een lopende termijn zijn ontvangen, als binnen de termijn ingediend hebben te gelden.
Daarnaast kan een rol spelen hetgeen in art. 8 Besluit elektronisch procederen (hierna: Bep) is vermeld. Kort gezegd, is daarin bepaald dat wanneer sprake is van een niet aan de verzender toerekenbare verstoring van de toegang tot het aangewezen digitale systeem voor gegevensverwerking, een daardoor veroorzaakte overschrijding van de termijn voor indiening verschoonbaar is.
3.8.
Dat zich op de laatste dag van de beroepstermijn een verstoring van de toegang tot Veilig Mailen heeft voorgedaan, is gesteld noch gebleken. De man heeft immers slechts aangevoerd dat de e-mail, met bijlagen, gelet op het geringe tijdsverloop al wel op 20 juni 2023 moet zijn verzonden. De man heeft evenwel niets gesteld omtrent een verstoring, aan welke zijde dan ook. Daarmee blijft het hof bij de vaststelling dat de e-mail met het beroepschrift op 21 juni 2023 en - gelet op genoemd artikel 33 lid 3 Rv - dus te laat bij het hof is ingediend. In deze zaak zijn verder geen omstandigheden gesteld of gebleken, die maken dat zich hier een geval voordoet waarin een uitzondering kan worden gemaakt op de strikte handhaving van de beroepstermijn. De man is dan ook niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.R. Sturhoofd , mr. H.A. van den Berg en mr. F. Kleefmann, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 28 mei 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.