ECLI:NL:GHAMS:2024:1407

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
27 mei 2024
Zaaknummer
23-000214-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met vervangende bewijsoverweging en toevoeging strafbaarheid dader in zaak van pogingen tot diefstal in vereniging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 25 januari 2024 was gewezen. De verdachte, geboren in 1998 en thans gedetineerd, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld voor pogingen tot diefstal in vereniging. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van 9 maanden geëist, met aftrek van voorarrest.

Het hof bevestigde het vonnis van de politierechter, maar verving de bewijsoverweging en voegde een overweging toe over de strafbaarheid van de dader. De verdediging had vrijspraak bepleit voor de tenlastegelegde feiten, met het argument dat er onvoldoende bewijs was voor feit 2 en dat er geen sprake was van een begin van uitvoering van de diefstal. Het hof oordeelde echter dat de gedragingen van de verdachten, zoals het uitkiezen van slachtoffers en het proberen spullen weg te nemen, voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van een begin van uitvoering.

Ten aanzien van de vrijwillige terugtred van de verdachte bij feit 3 oordeelde het hof dat deze niet als vrijwillig kon worden aangemerkt, aangezien de terugtred plaatsvond op het moment dat de aangever merkte dat er iets uit zijn zak werd weggenomen. Het hof verwierp daarom het verweer van de raadsman en achtte alle drie de pogingen tot diefstal in vereniging wettig en overtuigend bewezen. De beslissing van het hof was om het vonnis waarvan beroep te bevestigen, met inachtneming van de nieuwe overwegingen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000214-24
datum uitspraak: 22 mei 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 25 januari 2024 in de strafzaak onder parketnummer 13-013249-24 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1998,
thans gedetineerd in [detentieadres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 mei 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van voorarrest.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof de bewijsoverweging vervangt door de navolgende inhoud en een overweging toevoegt ten aanzien van de strafbaarheid van de dader.

Bewijsoverweging

De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Voor feit 2 ziet de raadsman te weinig bewijs, gezien het ontbreken van een aangifte. Voorts heeft hij aangevoerd dat er ten aanzien van deze feiten geen sprake was van een begin van uitvoering van de diefstal. Daarnaast heeft hij bepleit dat de verdachte ten aanzien van feit 3 vrijwillig is teruggetreden, waardoor hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof overweegt als volgt.
Ten aanzien van de onder feit 1 en 2 tenlastegelegde poging
Het ontbreken van een aangifte en het feit dat de vrouw genoemd in feit 2 onbekend is gebleven, staat op zich aan een bewezenverklaring daarvan niet in de weg, gezien de waarnemingen van de verbalisanten.
Uit het dossier blijkt dat de verdachten in korte tijd een grotendeels zelfde modus operandi hebben gebruikt bij 3 verschillende slachtoffers. De in het dossier beschreven gedragingen van de verdachten, waaronder het uitkiezen van het beoogde slachtoffer, het knikken en seinen naar elkaar, het trekken van de aandacht door de ene verdachte, het proberen spullen weg te nemen door de andere verdachte, dienen naar oordeel van het hof naar uiterlijke verschijningsvormen te worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van de diefstallen.
Uit de gedragingen van de verdachten zoals tenlastegelegd onder feit 3 blijkt wat de eerstvolgende stap zou zijn geweest als de beoogde slachtoffers zich niet hadden omgedraaid. Hierbij is namelijk door de verdachte daadwerkelijk een stapeltje papier uit de jaszak weggenomen en vervolgens weer terug gestopt in de zak van het slachtoffer. Met deze handeling was er sprake van een voltooide poging.
Dit bezien in relatie tot de feiten 1 en 2 sterkt het hof in de overtuiging dat ook bij deze feiten sprake is geweest van een begin van uitvoering. Het verweer van de raadsman ertoe strekkende dat geen sprake is geweest van een begin van uitvoering wordt daarom verworpen.
Gelet op het voorgaande acht het hof alle drie de tenlastegelegde pogingen tot diefstal in vereniging wettig en overtuigend bewezen.

Overweging ten aanzien van de strafbaarheid van de dader

Ten aanzien van de vrijwillige terugtred met betrekking tot feit 3
De terugtred van de verdachte kan niet als vrijwillig worden aangemerkt, nu uit het proces-verbaal van bevindingen naar voren komt dat dit is gebeurd op het moment dat de aangever heeft opgemerkt dat er iets uit zijn zak werd weggenomen. Het hof is van oordeel dat dit geen omstandigheid is afhankelijk van de wil van de dader en verwerpt daarom het verweer.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. N. van der Wijngaart, en mr. C. Laukens, in tegenwoordigheid van mr. R. Bleumers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 mei 2024.
Mr. A.M. Kengen en mr. C. Laukens zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.