ECLI:NL:GHAMS:2024:1405

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
27 mei 2024
Zaaknummer
23-000305-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met aanvulling bewijsmiddelen en oplegging ISD-maatregel in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 februari 2024. De verdachte, geboren in 1979 en thans gedetineerd, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin een ISD-maatregel was opgelegd. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar met de aanvulling dat de bewijsmiddelen en de strafmotivering worden aangevuld. De ISD-maatregel is opgelegd voor de duur van twee jaren.

Tijdens de zitting op 8 mei 2024 heeft de verdediging betoogd dat de ISD-maatregel niet opgelegd mocht worden, omdat niet voldaan zou zijn aan de criteria van artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht. De raadsvrouw heeft een alternatief plan gepresenteerd en gepleit voor een voorwaardelijke ISD-maatregel met bijzondere voorwaarden. De advocaat-generaal daarentegen heeft gesteld dat aan de criteria voor de ISD-maatregel is voldaan en dat de reclassering de verdachte goed kent, wat de kans van slagen van het alternatieve plan zou ondermijnen.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal en dat er sprake is van recidivegevaar. De verklaringen van de reclasseringswerker zijn door het hof als significant beschouwd, en het hof heeft geconcludeerd dat de problematiek van de verdachte vraagt om een behandeling zoals door de reclassering is geadviseerd. Het hof heeft de ISD-maatregel opgelegd, waarbij het belang van gedragsverandering en recidivepreventie voorop staat. De beslissing van het hof is genomen in het licht van de ernst van de feiten en de voorgeschiedenis van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000305-24
datum uitspraak: 22 mei 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 februari 2024 in de strafzaak onder parketnummer 13-242246-23 en 13-216840-22 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
thans gedetineerd in [detentieadres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 mei 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, met dien verstande dat het hof de inhoud van de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen op de hierna te noemen wijze aanvult, evenals de strafmotivering.

Aanvulling bewijsmiddel

Het hof vult de inhoud van bewijsmiddel 1 aan met het navolgende:
Ik heb gestolen bij de Albert Heijn. Ik heb de flessen in mijn tas gedaan en ben voorbij de kassa gegaan.

Nadere overweging ten aanzien van het opleggen van de ISD-maatregel

Standpunt verdediging
De verdediging heeft in hoger beroep primair betoogd dat de ISD-maatregel in het onderhavige geval niet mag worden opgelegd. Hiertoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat niet is voldaan aan de harde en zachte criteria van artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Daarnaast is de ISD-maatregel een ultimum remedium dat pas opgelegd kan worden als andere alternatieven geen soelaas hebben gebracht en er geen aanknopingspunten zijn dat de verdachte tot gedragsverandering zal overgaan, hetgeen hier nog niet aan de orde is. Voorts heeft de verdachte een alternatief plan voorgelegd en heeft zij in geschreven brieven en ter terechtzitting in hoger beroep uitgelegd wat haar motivatie voor de gedragsverandering is.
Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat een voorwaardelijke ISD-maatregel met bijzondere voorwaarden opgelegd dient te worden, met eventueel reclasseringstoezicht met urinecontroles en ambulante behandeling.
Meer subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht van een eventueel op te leggen maatregel af te trekken. Vanwege het feit dat zij al acht maanden nuchter is, is een klinische detox behandeling niet meer nodig .
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat is voldaan aan zowel de harde als zachte criteria voor het opleggen van de ISD-maatregel. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat de reclassering de verdachte goed kent en daarom een goede inschatting kan maken van de kans van slagen van haar alternatieve plan. Om die reden dient het standpunt van de reclassering gevolgd te worden en dient de ISD-maatregel opgelegd te worden door de duur van twee jaren.
Oordeel van het hof
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt vast dat is voldaan aan de voorwaarden die artikel 38m Sr voor oplegging van de ISD-maatregel stelt. Het hof acht bewezen dat de verdachte zich in de onderhavige zaak schuldig heeft gemaakt aan diefstal, een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Bovendien is de verdachte blijkens een haar betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 30 april 2024 vijf jaar voorafgaand aan 21 september 2023 driemaal eerder wegens een misdrijf onherroepelijk veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, welke straffen ten uitvoer zijn gelegd, terwijl de in onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
Het hof heeft kennisgenomen van:
  • een reclasseringsadvies van Inforsa van 25 april 2024, opgemaakt door reclasseringswerker [naam 1];
  • een reclasseringsadvies van Inforsa van 2 januari 2024, opgemaakt door reclasseringswerker [naam 1];
  • brieven van de verdachte aan het hof verstuurd per e-mail van 18 maart 2024 en 7 mei 2024, onder andere inhoudende een alternatief plan van aanpak en haar motivering en een email van [naam 2], veldwerker.
Daarnaast heeft het hof acht geslagen op de verklaring van reclasseringswerker [naam 1], als deskundige ter terechtzitting in hoger beroep afgelegd ten overstaan van het hof, waaruit blijkt dat het recidivegevaar als hoog wordt ingeschat en een voorwaardelijke ISD niet tot de mogelijkheden behoort. Ook heeft zij verklaard dat zij geen mogelijkheden meer ziet binnen het drangkader. De verdachte komt gemotiveerd over, maar komt haar afspraken niet na met de hulpverlening. Haar alternatieve plan van aanpak is gericht op praktische zaken, maar gedragsverandering komt hiermee niet van de grond. De reclassering acht diagnostiek, intensieve en langdurige behandeling en interventies nodig om recidivevermindering en gedragsverandering te bewerkstelligen. Het hof kent betekenis toe aan de verklaringen van de reclasseringsmedewerker en de rapporten, nu de reclassering de verdachte goed kent.
Het hof acht het door de verdachte aangeleverde plan van aanpak onvoldoende om te kunnen werken aan recidivevermindering en gedragsverandering. De verdachte staat bekend als een ernstig verslaafde vrouw die haar middelengebruik bagatelliseert en waarbij er sprake is van een gebrek aan probleeminzicht. Dit heeft ook zijn weerslag gevonden in het feit dat de voorlopige hechtenis van de verdachte in november geschorst is geweest, en de verdachte zich toen ook niet heeft kunnen houden aan de gemaakte afspraken. Dit maakt dat het hof van oordeel is dat de problematiek van de verdachte vraagt om een behandeling zoals door de reclassering is geadviseerd.
Het hof overweegt dat met de hiervoor genoemde adviezen en de door de reclasseringswerker [naam 1] afgelegde verklaring ter terechtzitting in hoger beroep is voldaan aan artikel 38m, vierde, vijfde en zesde lid, Sr, en dat voormelde adviezen en afgelegde verklaring voldoende grondslag bieden voor oplegging van de ISD-maatregel.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. B.E. Dijkers, mr. N. van der Wijngaart, en mr. C. Laukens, in tegenwoordigheid van mr. R. Bleumers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 mei 2024.
Mr. B.E. Dijkers en mr. C. Laukens zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.