In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 februari 2024. De verdachte, geboren in 1979 en thans gedetineerd, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin een ISD-maatregel was opgelegd. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar met de aanvulling dat de bewijsmiddelen en de strafmotivering worden aangevuld. De ISD-maatregel is opgelegd voor de duur van twee jaren.
Tijdens de zitting op 8 mei 2024 heeft de verdediging betoogd dat de ISD-maatregel niet opgelegd mocht worden, omdat niet voldaan zou zijn aan de criteria van artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht. De raadsvrouw heeft een alternatief plan gepresenteerd en gepleit voor een voorwaardelijke ISD-maatregel met bijzondere voorwaarden. De advocaat-generaal daarentegen heeft gesteld dat aan de criteria voor de ISD-maatregel is voldaan en dat de reclassering de verdachte goed kent, wat de kans van slagen van het alternatieve plan zou ondermijnen.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal en dat er sprake is van recidivegevaar. De verklaringen van de reclasseringswerker zijn door het hof als significant beschouwd, en het hof heeft geconcludeerd dat de problematiek van de verdachte vraagt om een behandeling zoals door de reclassering is geadviseerd. Het hof heeft de ISD-maatregel opgelegd, waarbij het belang van gedragsverandering en recidivepreventie voorop staat. De beslissing van het hof is genomen in het licht van de ernst van de feiten en de voorgeschiedenis van de verdachte.