ECLI:NL:GHAMS:2024:1381

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
200.316.594/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over schadevergoeding na wanprestatie bij aannemingsovereenkomst voor woningbouw

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Sweelingh Vastgoed B.V. tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. Sweelingh had een aannemingsovereenkomst gesloten met een aannemer, [geïntimeerde], voor de afbouw van een woning. Na de uitvoering van de werkzaamheden stelde Sweelingh dat de aannemer niet aan de opdracht had voldaan en vorderde schadevergoeding. De rechtbank had een deel van de vordering toegewezen, maar Sweelingh vorderde in hoger beroep een groter bedrag aan schadevergoeding. Het Gerechtshof Amsterdam oordeelde dat Sweelingh onvoldoende had aangetoond dat de aannemer wanprestatie had gepleegd. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en wees de vorderingen van Sweelingh af, onder andere omdat zij niet had voldaan aan haar stelplicht. De proceskosten in hoger beroep werden voor rekening van Sweelingh gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.316.594/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/697848 / HA ZA 21-198
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 21 mei 2024
in de zaak van
SWEELINGH VASTGOED B.V.,
gevestigd te Laren,
appellante,
advocaat: mr. V.J.M.H.Y. van Haaster te Haarlem,
tegen
[geïntimeerde],
handelend onder de naam [geïntimeerde],
wonend te [plaats] , gemeente [plaats 2] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. O.P. Kuit te 's-Gravenhage.
Partijen worden hierna Sweelingh en [geïntimeerde] genoemd.

1.De zaak in het kort

[geïntimeerde] heeft in opdracht van Sweelingh de afbouw van een woning op zich genomen. Volgens Sweelingh heeft [geïntimeerde] dat niet goed gedaan. Sweelingh maakt daarom aanspraak op schadevergoeding. De rechtbank heeft een deel daarvan toegewezen. In hoger beroep vordert Sweelingh meer schadevergoeding. Het hof wijst dat af.

2.Het geding in hoger beroep

Sweelingh is bij dagvaarding van 11 augustus 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 11 mei 2022 van de rechtbank [plaats 3] , onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen Sweelingh als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie, tevens eiser in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties;
- akte vermeerdering van eis, met producties (Sweelingh);
- akte na wijziging eis, tevens houdende aanvulling bewijsaanbod ( [geïntimeerde] ).
Ten slotte is arrest gevraagd.
Sweelingh heeft - na eisvermeerdering - geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen voor zover haar vordering ten aanzien van de vloer daarbij is afgewezen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog haar vorderingen geheel zal toewijzen, waaronder de in hoger beroep (nader) onderbouwde vorderingen van € 1.790,- aan beslagkosten en € 66.550,00 en € 8.077,50 aan schadevergoeding in verband met de vloeren en nader opgekomen schadeposten. Daarnaast heeft Sweelingh geconcludeerd dat het hof de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen. Een en ander met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en afwijzing van de vorderingen van Sweelingh, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van Sweelingh in de beslagkosten en de proceskosten in beide instanties, met rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten

De rechtbank heeft in 2.1. tot en met 2.19. van het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. Voor zover in hoger beroep nog van belang en waar nodig aangevuld met andere feiten, komen de feiten neer op het volgende.
3.1.
Sweelingh heeft onder meer als doelstelling het aankopen van woningen om deze te laten verbouwen en vervolgens te verkopen.
3.2.
In november 2019 is Sweelingh eigenaar geworden van een woning in [plaats 3] (hierna: de woning). Sweelingh heeft een aannemer werkzaamheden in de woning laten verrichten. Deze aannemer is op enig moment failliet gegaan.
3.3.
Op 22 mei 2020 hebben Sweelingh en [geïntimeerde] een aannemingsovereenkomst gesloten met betrekking tot de woning (hierna: de overeenkomst). De overeenkomst luidt onder meer als volgt:
Partijen zijn het volgende overeengekomen:

Opdrachtgever geeft aan opdrachtnemer de opdracht voor de uitvoering van een werk bestaande uit, de werkzaamheden zoals in “de werkbeschrijving” (bijlage 1) omschreven werkzaamheden, verder te noemen: ‘het werk’. (…)

2.Het werk

(…) Referentie pand voor gelijkwaardige kwaliteit is het bij opdrachtnemer bekende pand aan[referentiepand, hof]
te [plaats 3] . (…)
3.4.
Bij de overeenkomst zijn een werkplan en bestek gevoegd. In het werkplan staat onder meer:
We doen zaken op basis van onderstaande afspraken:
Als basis dient[referentiepand, hof]
te [plaats 3] , een eerder project van opdrachtgever.
Opdrachtnemer is bekend met de hoge kwaliteit van materiaalgebruik en afwerking aldaar. (…)
Verdere afspraken:
  • Opdrachtnemer bestelt en betaalt alle materialen (…) en rekent deze door in de van te voren afgesproken deelbetalingen.
  • Opdrachtgevers beslissen voor de zichtmaterialen als deuren, plinten, kleuren etc. wat uiteindelijk gebruikt wordt.
  • Hiervoor wordt gebruik gemaakt van onderstaande materialenlijst. Zaken die niet op de lijst staan, maar wel tot de zichtmaterialen gere(…)kend mogen worden, worden dus altijd voorgelegd aan opdrachtgevers, die hun goedkeuring dienen te verlenen. (…)
Algemeen:
(…)
-
Op de vloer een eigenhoutenlamelparketvloer idem als eerste verdieping. (…)
Het bestek luidt:
BG.
(…)
-
Afgewerkt met een visgraatvloer van ca 120x600
(…)
Eerste etage
(…)
-
Gehele verdieping wordt voorzien van een eigenhouten lamelparketvloer.
(…)
Vloerafwerking:
  • Beneden een in visgraatvloer gelegd lamel parket 120x60mm en 3,2 mm toplaag eiken met een matte blanke lak, of max 5% witte olie of wax. Zo als[referentiepand, hof]
    . (…)
  • Op de bovenetage’s een afwerkvloer van zelfde kleur eiken, rechte plank lang en breed. (…)
3.5.
[geïntimeerde] is aan het werk gegaan. In juli, augustus en september 2020 hebben partijen veelvuldig (schriftelijk) contact gehad over de voortgang van het werk, de deadline, de hoogte van de facturen van [geïntimeerde] en het uitblijven van betalingen door Sweelingh. Dit is uiteindelijk geëscaleerd en heeft geleid tot een brief van Sweelingh aan [geïntimeerde] van 1 oktober 2020 met onder meer de volgende inhoud:
Betreft: ontbinding van onze overeenkomst en claim voor geleden en nog te lijden schade door uw wanprestatie.
(…)
Uiteindelijk werk vs bestek:
We zijn aangehecht bestek overeengekomen. De materialen die er nog in de woning lagen mocht je gebruiken en je zou bijkopen wat er nog miste volgens het bestek, of in overleg. Verder was de opdracht vrij eenvoudig, lever een woning van dezelfde kwaliteit en look and feel af als ons voorgaand en bijna één op één vergelijkbare referentiepand (…), een paar straten verder.
Doordat jij zelf handig gebruik hebt gemaakt van het feit dat je één op één contact hebt gehad met de nieuwe eigenaar die vaak even kwamen kijken op het werk, ben je met een aantal zaken weggekomen die bij nader inzien helemaal niet zo zijn overeengekomen. (…) Verder ben je zonder overleg op punten van het bestek afgeweken. Ik kwam daar later pas achter c.q. ik heb het maar laten zitten vanwege de tijdsdruk, maar dat betekent nog niet dat ik akkoord ben met betalen voor die mindere kwaliteit. (…)
Wij hebben voor het totaalwerk afgesproken €1.31.750,- ik breng hiervoor in mindering
(…)
8) Mindere kwaliteit vloer - 1.590,-
9) Herstellen verende vloer - 4.000,-
(…)
3.6.
Sweelingh heeft conservatoir beslag gelegd ten last van [geïntimeerde] .

4.Eerste aanleg

4.1.
Samengevat en na eiswijziging heeft Sweelingh in eerste aanleg gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad en voor zover in hoger beroep nog van belang:
I. te verklaren voor recht dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor haar schade wegens wanprestatie of onrechtmatige daad;
en veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling aan Sweelingh van:
II. € 76.302,55 aan schadevergoeding;
III. € 21.300,- aan schadevergoeding met betrekking tot de vloeren.
4.2.
Bij wijze van tegenvordering en na eiswijziging vorderde [geïntimeerde] , uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van Sweelingh tot betaling van i) € 6.999,85 wegens openstaande facturen, ii) € 12.750,- aan resterende aanneemsom en iii) de proceskosten, inclusief nakosten. Een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.3.
De rechtbank heeft in conventie voor recht verklaard dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de door Sweelingh geleden schade wegens wanprestatie. Daarnaast heeft de rechtbank [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling aan Sweelingh van € 70.415,83 aan schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente, € 1.547,71 aan buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten.
In reconventie heeft de rechtbank Sweelingh veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van de resterende aanneemsom van € 4.373,62, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank compenseerde de proceskosten.
4.4.
De rechtbank heeft onder meer geoordeeld dat het door Sweelingh gevorderde bedrag van € 21.300,- aan schadevergoeding in verband met de vloeren niet toewijsbaar is. Sweelingh heeft namelijk onvoldoende toegelicht en onderbouwd dat de door [geïntimeerde] aangebrachte vloer, behoudens het deel dat over een bult was aangebracht, niet voldeed aan de opdracht. Daarnaast heeft Sweelingh louter een door haarzelf gemaakte inschatting van mogelijk nog te maken kosten gesteld. Dat is onvoldoende om vast te stellen dat Sweelingh ter zake daadwerkelijk schade heeft geleden, aldus de rechtbank.

5.Beoordeling

5.1.
Sweelingh heeft in hoger beroep twee grieven aangevoerd tegen het bestreden vonnis.
De vloeren
5.2.
Bij haar eerste grief heeft Sweelingh betoogd dat de vloeren niet aan de opdracht voldeden. Zij baseert zich in dit verband op een rapport van EP Bouwadvies B.V. (hierna: EP) van 5 augustus 2022.
In dit rapport staat dat de vloer(afwerking) op de begane grond kraakt, omdat de ondervloer waarschijnlijk niet voldoende is uitgevlakt/geëgaliseerd en delen van de lamelparketvloer onderling onvoldoende of niet verlijmd zijn.
Over een vloerverzakking op de eerste verdieping rapporteert EP onder meer:
“Zeer waarschijnlijk is de ondervloer niet vlak en is de ondervloer voor het aanbrengen van de lamelparketvloer niet of onvoldoende uitgevlakt/geëgaliseerd.”.
In het rapport staat over een bolling en het veren van de vloer op de tweede verdieping:
“Ondervloer is niet uitgevlakt of onvoldoende. Huidige vloer is aangebracht op het voormalige dak. De constructie had tijdens de bouw vlakker en strakker aangebracht moeten worden. Ook had de onderconstructie voor het aanbrengen van de afwerkvloer geëgaliseerd moeten worden.”.
5.3.
Volgens Sweelingh is het evident dat je als aannemer de ondervloer egaliseert.
De vloeren die uiteindelijk op de verschillende verdiepingen zijn gelegd, zijn bovendien veel goedkoper dan de in het bestek gegeven voorbeelden. De gelegde vloeren zijn totaal ongeschikt, omdat deze te veel werken, aldus Sweelingh. Sweelingh heeft twee facturen overgelegd waaruit blijkt van het prijsverschil tussen de gelegde vloer en een vloer conform het bestek.
Volgens Sweelingh moeten alle vloeren volledig worden vervangen. Het totale schadebedrag is € 32.000,-.
5.4.
De grief slaagt niet. Dit oordeel berust op het volgende.
Het egaliseren van de ondervloeren
5.5.
Het egaliseren van de ondervloeren viel niet expliciet onder de opdracht aan [geïntimeerde] . Hetzelfde geldt voor het vlak en strak aanbrengen van de vloerconstructie. In de overeenkomst zelf, het werkplan en het bestek wordt enkel gerept over de afwerkvloeren (zie 3.3. en 3.4. hierboven).
5.6.
Vast staat dat [geïntimeerde] erop heeft gewezen dat er een bult in de vloer zat en dat hij die niet kosteloos wilde herstellen. Dat herstel viel immers niet onder de opdracht, zo stelde hij. Als Sweelingh, een professioneel opdrachtgever, meende dat dat anders was, had het op haar weg gelegen om dat duidelijk te maken en vervolgens instructies te geven over de mate waarin die bult toch moest worden weggehaald. In aansluiting hierop had zij [geïntimeerde] moeten instrueren over de mate waarin de rest van de vloeren moest worden geëgaliseerd. Immers, bij [geïntimeerde] bestonden kennelijk andere opvattingen over wat er al dan niet onder de opdracht viel en gelet op de omschrijving van de opdracht, het werkplan en het bestek mocht [geïntimeerde] dit zo begrijpen. Dat Sweelingh heeft nagelaten om [geïntimeerde] expliciet op te dragen de ondervloeren te egaliseren moet dan ook voor haar rekening en risico blijven.
5.7.
Volgens Sweelingh is het evident dat je als aannemer de ondervloer egaliseert als je de afwerkvloer moet verzorgen. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, volgt het hof dit standpunt niet, met name niet gelet op de omstandigheden van dit geval. [geïntimeerde] is namelijk ingestapt in een al bestaande bouwsituatie; de vorige aannemer had al het nodige werk gedaan. Het was in die situatie heel goed mogelijk dat de vorige aannemer de ondervloer al had geëgaliseerd of anderszins voorbewerkt, zoals [geïntimeerde] ook stelt. Sweelingh heeft bovendien tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg te kennen gegeven dat zij zelf de vloeren heeft “uit-geleveld”. Gezien deze omstandigheden lag niet alleen niet expliciet, maar ook niet
implicietin de opdracht besloten dat bij het leggen van de vloeren ook het egaliseren van de ondervloeren hoorde; [geïntimeerde] hoefde hierop niet bedacht te zijn.
5.8.
Overigens zijn de bevindingen in het rapport van EP over de oorzaken van het kraken, verzakken, bollen en veren van de vloeren weinig concludent, waar EP steeds rapporteert dat een en ander “waarschijnlijk” aan de ondervloer ligt.
De gelegde afwerkvloeren
5.9.
In het rapport van EP staat verder dat een andere oorzaak van het kraken van de vloer op de begane grond
“waarschijnlijk [is] dat de delen van de lamelparketvloer onvoldoende of niet verlijmd zijn onderling”. Deze conclusie overtuigt niet. [geïntimeerde] heeft bovendien, onbetwist, gesteld dat het parket was uitgerust met een klikverbinding en daarom dus niet verlijmd wordt gelegd. Volgens [geïntimeerde] was er, afgezien van het veren bij het bultje, niets mis met de (afwerk)vloeren toen hij van het werk vertrok. Ook dit is onbetwist gebleven. Sweelingh heeft enkel gesteld dat de vloeren door de ondeugdelijke aanleg zijn gaan werken en dat dit daarom pas later aan het licht is gekomen. [geïntimeerde] heeft dit voldoende gemotiveerd weersproken met zijn onderbouwde stellingen dat de vloerconstructies niet deugden en dat dit de oorzaak kan zijn geweest van het kraken, verzakken, bollen en veren van de vloeren.
5.10.
Het hof constateert verder dat EP niets rapporteert over de kwaliteit van de afwerkvloeren zelf. Sterker, EP adviseert deze vloeren (na egalisatie van de ondervloer) opnieuw aan te brengen. Het standpunt van Sweelingh dat de gelegde vloeren ongeschikt waren (omdat deze te veel zouden werken), vindt dan ook geen steun in het rapport. Het enkele feit dat de door [geïntimeerde] gekochte vloeren goedkoper waren dan de voorbeelden gegeven in de overeenkomst, maakt nog niet dat deze niet aan de overeenkomst beantwoordden.
Ook uit de overgelegde facturen is niet op te maken dat de gelegde afwerkvloeren niet voldeden.
Andere schadeposten
5.11.
Volgens Sweelingh bij haar tweede grief, blijkt uit het rapport van EP dat er nog meer schade is:
i) de achterdeuren zijn krom en sluiten niet goed;
ii) de verwarming staat regelmatig in storing;
iii) er is waarschijnlijk geen lood aangebracht naar het binnenblad van het platte dak;
iv) de douchemengkraan moet worden afgekit;
v) de deuren klemmen, waarschijnlijk doordat de balklaag ter plaatse van de badkamer licht doorbuigt;
vi) muurleuningen van de trap naar de tweede verdieping ontbreken;
vii) de rookgasafvoer moet beter gebeugeld worden;
viii) de gevelbeplating van de dakopbouw is niet ventilerend aangebracht;
ix) verhuis- en verblijfkosten.
Sweelingh stelt dat [geïntimeerde] haar hiervoor € 34.550,- moet vergoeden.
Bij akte vermeerdering van eis heeft Sweelingh gesteld dat de volgende nadere schadeposten zijn opgekomen:
x) schade als gevolg van lekkage door het slecht inbranden van de afvoeren en het plaatsen van een plastic noodslang in plaats van een hemelwaterafvoer;
xi) schade en overlast als gevolg van ondeugdelijke plaatsing van de hemelwaterafvoer van het platte dak van de nieuwe tweede etage.
Met deze schadeposten is een bedrag gemoeid van € 8.077,50.
Ook de kosten van een nader conservatoir beslag à € 1.790,- komen voor rekening van [geïntimeerde] , aldus Sweelingh.
5.12.
[geïntimeerde] heeft zich, primair, op het standpunt gesteld dat Sweelingh onvoldoende aan haar stel- en substantiëringsplicht heeft voldaan, door enkel wat zinsneden en bedragen te citeren uit het rapport van EP. Deze zinsneden en bedragen zeggen niets over aard en omvang van de schade en het causale verband, aldus [geïntimeerde] .
Subsidiair heeft [geïntimeerde] de verschillende gestelde schadeposten betwist.
5.13.
Het primaire standpunt van [geïntimeerde] slaagt niet.
Sweelingh heeft niet enkel wat zinsneden en bedragen geciteerd; zij heeft een rapport laten uitbrengen door een bouwkundig adviesbureau, dat enkele opleveringspunten heeft geconstateerd. Bij de akte vermeerdering van eis heeft Sweelingh een foto, video en facturen overgelegd. Volgens Sweelingh is [geïntimeerde] verantwoordelijk (lees: aansprakelijk) voor de geconstateerde opleveringspunten en schade. Net zoals [geïntimeerde] aansprakelijk is voor diverse andere schadeposten die in eerste aanleg zijn toegewezen.
Hiermee heeft Sweelingh, in beginsel, aan haar stel- en substantiëringsplicht voldaan. Of deze stellingen en de onderbouwing ervan na de inhoudelijke betwisting door [geïntimeerde] nog volstaan, moet worden beoordeeld in het kader van het subsidiaire verweer van [geïntimeerde] . Het hof zal hierbij de volgorde van de gestelde schadeposten aanhouden.
i) De achterdeuren zijn krom en sluiten niet goed en ii) de verwarming staat regelmatig in storing
5.14.
[geïntimeerde] stelt dat Sweelingh in eerste aanleg heeft erkend dat de prijs en kwaliteit van de deuren niet in het bestek stonden opgenomen en dat dus niet kan worden gesteld dat de deuren niet aan de overeenkomst voldeden. Daarnaast stelt [geïntimeerde] dat de deuren al op het werk stonden en al krom waren. Het was Sweelingh, of een derde partij, die deze kozijnen heeft besteld en dus aansprakelijk is voor eventuele gebreken.
5.15.
Volgens [geïntimeerde] is in eerste aanleg nimmer gesteld en onderbouwd dat er een storing in de verwarming is en dat daarom een bypass moet worden aangelegd. Een bypass is niet nodig in deze cv-installatie, omdat er ook radiatoren in het systeem zijn die altijd openstaan en voor doorstroming zorgen. Subsidiair merkt [geïntimeerde] op dat uit de overeenkomst niet blijkt dat hij verantwoordelijk is voor het functioneren van de verwarming en/of dat op grond van de overeenkomst een bypass aangelegd had moeten worden en dat [geïntimeerde] dat heeft nagelaten. De cv werkte prima tijdens de test en dat is Sweelingh ook bekend. Nadat [geïntimeerde] van het werk was vertrokken, heeft Sweelingh een derde partij opdracht gegeven om iets aan de cv-installatie te doen. [geïntimeerde] kan hiervoor niet aansprakelijk worden gehouden, aldus [geïntimeerde] .
5.16.
Sweelingh heeft hier te weinig tegenover gesteld. Deze schadepost is niet toewijsbaar.
iii) Ontbreken van loodaansluitingen
5.17.
[geïntimeerde] stelt dat de loodslabbe op de juiste wijze is aangebracht. De gevel bestaat uit halfsteens metselwerk met daar een ‘klamp’ tegenaan. Dit type gevel moet je één keer per vier jaar impregneren om waterdoorslag te voorkomen, daar helpt lood niet echt bij. [geïntimeerde] betwist dat het rapport een gebrek vaststelt. Een dergelijk gebrek valt alleen waar te nemen als de gevel wordt opengebroken. Het is daarom opvallend dat uit het rapport blijkt dat niet kon worden waargenomen of de loodaansluiting is aangebracht. De rapporteur stelt “waarschijnlijk niet”. Er is dus enkel een ongefundeerde waarschijnlijkheid, zo stelt [geïntimeerde] .
5.18.
Het hof volgt [geïntimeerde] in zijn standpunt dat de conclusie van de rapporteur (ook) op dit punt onvoldoende duidelijk en stellig is. Daarbij komt dat [geïntimeerde] deze conclusie concreet heeft betwist. Deze schadepost komt dus niet voor toewijzing in aanmerking.
iv) Afkitten douchemengkraan
5.19.
[geïntimeerde] stelt zich op het standpunt dat de rozetten van de douchekraan zijn geleverd door Sweelingh. Deze hoefden niet te worden afgekit, omdat ze zijn voorzien van een afdichtrubber, aldus [geïntimeerde] .
5.20.
Sweelingh heeft hier te weinig tegenover gesteld. Deze schadepost is niet toewijsbaar.
v) De deuren klemmen, waarschijnlijk als gevolg van de doorhangende balklaag
5.21.
Het hof volgt [geïntimeerde] in zijn standpunt dat het verstevigen van de constructievloer/balklaag geen onderdeel uitmaakte van zijn opdracht. Voor enig gebrek dat voortvloeit uit werkzaamheden aan de balklaag, kan [geïntimeerde] dan ook niet aansprakelijk worden gehouden.
vi) Ontbrekende muurleuningen
5.22.
Volgens [geïntimeerde] is mondeling met Sweelingh afgesproken geen leuning te plaatsen naar de tweede verdieping, omdat de binnenmuur daar verspringt.
5.23.
Sweelingh heeft hier te weinig tegenover gesteld. Deze schadepost is niet toewijsbaar.
vii) De rookgasafvoer moet beter gebeugeld worden
5.24.
In het rapport van EP staat enkel:
“Aantal beugels bij rookgasafvoer ontbreken en moeten aangebracht worden”. Volgens [geïntimeerde] is de cv volgens de norm geïnstalleerd en behoeft deze geen extra beugels. Sweelingh heeft niet duidelijk gemaakt op welke (contractuele of wettelijke) grond beugels verplicht zouden zijn, aldus [geïntimeerde] .
5.25.
In het licht van de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] heeft Sweelingh ook op dit punt te weinig aangevoerd.
viii) De gevelbeplating van de dakopbouw is niet ventilerend aangebracht
5.26.
[geïntimeerde] stelt zich op het standpunt dat er wel degelijk ventilatie is aangebracht, conform de norm. Het gestelde gebrek is volgens hem slechts een veronderstelling: om te kunnen vaststellen wat de rapporteur heeft vastgesteld, is het noodzakelijk de beplating te verwijderen en dat heeft de rapporteur niet gedaan. Bij gevelbeplating in dit systeem wordt geen gebruik gemaakt van lood, omdat dat niet nodig is. De waterkerende laag bevindt zich achter de ventilatielatten en deze valt over de dakbedekking om de waterdichtheid veilig te stellen. Verder merkt [geïntimeerde] op dat de isolatie die achter de waterkerende laag in de wand zit, onder toezicht van Sweelingh door een derde partij is aangebracht. Deze isolatie voldoet niet aan de norm. Hetzelfde geldt voor de isolatie die op het dak ligt en de bevestiging van de gehele constructie van de opbouw op het bestaande dak. [geïntimeerde] heeft die bouwkundige elementen niet aangebracht en is dan ook niet tekortgeschoten, zo stelt hij.
5.27.
Sweelingh heeft hier te weinig tegenover gesteld. Deze schadepost is niet toewijsbaar.
ix) Verhuis- en verblijfkosten
5.28.
Deze post ligt al voor afwijzing gereed omdat het niet op de weg ligt van een bouwkundig rapporteur om dergelijke kosten te ramen. Sweelingh had deze post moeten onderbouwen middels, bijvoorbeeld, verklaringen en facturen van de nieuwe eigenaren van de woning. Bij de huidige stand van zaken blijkt uit niets dat Sweelingh dergelijke kosten heeft moeten vergoeden aan de eigenaren van de woning en dus schade heeft geleden.
x) Schade als gevolg van lekkage en xi) schade en overlast als gevolg van ondeugdelijke plaatsing van de hemelwaterafvoer van het platte dak van de nieuwe tweede etage
5.29.
Volgens [geïntimeerde] heeft Sweelingh verzuimd aan te geven door wie de hemelwaterafvoer ondeugdelijk is geplaatst en waarom die plaatsing ondeugdelijk is. Opvallend is ook dat dit gebrek niet is opgenomen in het rapport van EP. Het gebrek kan niet aan [geïntimeerde] worden toegeschreven, omdat hij niet aan de dakbedekking en hemelwaterafvoer heeft gewerkt. [geïntimeerde] herkent de genoemde tijdelijk geplaatste hemelwaterafvoer bovendien niet. Hij heeft die niet geplaatst. Het dak van de nieuwe tweede etage was al aangelegd en afgebouwd voordat hij bij de woning aan het werk ging. [geïntimeerde] vindt het merkwaardig dat een lekkage pas vier jaar na het ontstaan van het gebrek wordt ontdekt. Overigens bevindt de zinken hemelwaterafvoer zich aan de aanbouw op de begane grond en heeft deze niets te maken met de opbouw van de tweede verdieping, zo stelt [geïntimeerde] .
5.30.
Sweelingh heeft hier te weinig tegenover gesteld. Deze schadepost is niet toewijsbaar.
Conclusie
5.31.
Ook deze grief slaagt niet. De vorderingen van Sweelingh zijn niet toewijsbaar.
Slotsom, bewijsaanbod en proceskosten
5.32.
De grieven treffen geen doel. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen. Ten dele omdat Sweelingh te weinig heeft gesteld tegenover de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] en verder omdat zij geen bewijs heeft aangeboden van concrete stellingen die, indien bewezen, kunnen leiden tot een andere beslissing.
5.33.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
5.34.
[geïntimeerde] heeft in hoger beroep geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis. Omdat [geïntimeerde] geen incidenteel hoger beroep heeft ingesteld, komt deze vordering niet voor toewijzing in aanmerking.
5.35.
Sweelingh is in het hoger beroep in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep. [geïntimeerde] heeft ook vergoeding van beslagkosten gevorderd. Omdat [geïntimeerde] geen beslag heeft gelegd, is die vordering niet toewijsbaar. Het hof stelt de proceskosten als volgt vast:
- griffierecht € 1.780,-
- salaris advocaat € 3.572,- (tarief € 3.572,-, 1 punt)
Totaal € 5.352,-.

6.Beslissing

Het hof:
6.1.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
6.2.
veroordeelt Sweelingh in de proceskosten in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 5.352,-, te vermeerderen met de wettelijke rente indien deze niet binnen veertien dagen na betekening van dit arrest zijn betaald;
6.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C. Toorman, M.A. Wabeke en I. de Greef en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2024.