ECLI:NL:GHAMS:2024:1321

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
23-001849-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis in zaak van openlijke geweldpleging met schadevergoeding aan benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 12 juni 2023 was gewezen. De verdachte, geboren in 1998, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld voor openlijke geweldpleging. Tijdens de zitting op 30 april 2024 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, evenals de argumenten van de verdachte en zijn raadsvrouw, alsook de advocaat van de benadeelde partij.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter in grote lijnen bevestigd, met uitzondering van de beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij. De benadeelde partij had in eerste aanleg een schadevergoeding van € 3.750,00 gevorderd, maar deze was door de politierechter toegewezen tot € 2.750,00. In hoger beroep heeft de benadeelde partij de vordering opnieuw ingediend, maar deze bijgesteld tot hetzelfde bedrag van € 2.750,00. Het hof heeft vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreekse schade heeft geleden als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte.

Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor het totale bedrag van € 2.750,00, bestaande uit € 250,00 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade. Tevens is de wettelijke rente vanaf bepaalde data opgelegd. Het hof heeft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer opgelegd en de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 37 dagen. Het arrest is uitgesproken in een openbare zitting, waarbij mr. C.J. van der Wilt niet in staat was om het arrest mede te ondertekenen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001849-23
datum uitspraak: 14 mei 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 12 juni 2023 in de strafzaak onder parketnummer 15-327321-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 30 april 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel - in zoverre zal het vonnis worden vernietigd - en met dien verstande dat hetgeen de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep in het kader van de strafmaat naar voren heeft gebracht, het hof niet doet beslissen tot het opleggen van een andere straf dan door de politierechter is opgelegd.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.750,00, bestaande uit € 250,00 aan materiële schade en € 3.500,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 2.750,00, bestaande uit € 250,00 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor aanvankelijk het bedrag van de oorspronkelijke vordering, maar heeft ter terechtzitting in hoger beroep de vordering naar beneden bijgesteld tot een bedrag van € 2.750,00, bestaande uit € 250,00 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij op dezelfde wijze wordt toegewezen als door de politierechter. De raadsvrouw van de verdachte heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof ten aanzien van de vordering.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreekse schade heeft geleden. Zowel de materiële als de immateriële schade is naar het oordeel van het hof voldoende onderbouwd en door de verdediging niet betwist. Dit brengt met zich dat de vordering in het geheel (€ 250,00 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade) zal worden toegewezen
Het hof zal de vordering hoofdelijk toewijzen en vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen data. Daarnaast zal het hof de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel en doet in zoverre opnieuw recht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.750,00 (tweeduizend zevenhonderdvijftig euro) bestaande uit € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.750,00 (tweeduizend zevenhonderdvijftig euro) bestaande uit € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 37 (zevenendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 18 april 2023 en van de immateriële schade op 31 juli 2022.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Vollebregt, mr. M.J.A. Duker en mr. C.J. van der Wilt, in tegenwoordigheid van mr. I.A. de Bruijne, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 mei 2024.
mr. C.J. van der Wilt is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]