ECLI:NL:GHAMS:2024:1268

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 mei 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
23-002803-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvoering van een minderjarige in opdracht van de vader met medeplichtigheid van derden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 juli 2019. De zaak betreft de ontvoering van een tweejarig meisje, [minderjarige], door haar vader, [medeverdachte 1], met medeplichtigheid van de verdachte en andere mededaders. De ontvoering vond plaats in de periode van 29 september 2016 tot en met 18 oktober 2016. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, door observaties uit te voeren en informatie te verstrekken aan de mededaders, een ondersteunende rol heeft gespeeld in de ontvoering. De verdachte werd vrijgesproken van de primair tenlastegelegde feiten, maar de subsidiaire medeplichtigheid aan de ontvoering en onttrekking aan het wettig gezag werd bewezen verklaard. Het hof legde een gevangenisstraf van negen maanden op, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. Daarnaast werden vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waaronder een schadevergoeding voor immateriële schade aan het slachtoffer, [minderjarige]. De zaak benadrukt de ernst van de ontvoering en de impact op het slachtoffer en de betrokken familieleden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002803-19
datum uitspraak: 13 mei 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 juli 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-728003-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,
adres: [adres] .

1.Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9, 11, 16 en 18 april 2024 en 2 mei 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het Openbaar Ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaten-generaal (hierna: de advocaat-generaal) en van hetgeen de verdachte en de raadsman en de advocaat van de benadeelde partijen naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij zich, kort en zakelijk weergegeven, heeft schuldig gemaakt aan:
1.
primair: het medeplegen van de ontvoering van [minderjarige] in de periode van 17 september 2016 tot en met 18 oktober 2016;
subsidiair: de medeplichtigheid aan voornoemde ontvoering in de periode van 29 september 2016 tot en met 18 oktober 2016;
2.
primair: het medeplegen van onttrekking aan het wettig gezag en opzicht van [minderjarige] in de periode van 29 september 2016 tot en met 28 maart 2019;
subsidiair: de medeplichtigheid aan voornoemde onttrekking aan het wettig gezag en opzicht in de periode van 29 september 2016 tot en met 18 oktober 2016.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. Ten aanzien van de pleegperiode van de onder 1 en 2 telkens subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid beschouwt het hof de begindatum van “29 september 2016” als een kennelijke omissie en begrijpt het, gelet op de feitelijke uitwerking van de medeplichtigheidshandelingen in het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair tenlastegelegde alsmede gezien de onder feit 1 primair opgenomen pleegperiode, dat hier telkens “22 september 2016” is bedoeld.
Voorts stelt het hof vast dat onder 2 subsidiair handelingen in de feitelijke omschrijving van het gronddelict zijn beschreven die wijzen op de kennelijke bedoeling van de steller van de tenlastelegging om één van de omstandigheden als bedoeld in artikel 279, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), te weten de toepassing van geweld dan wel de bedreiging daarmee, ten laste te leggen. Deze handelingen zijn ook omschreven onder 2 primair. Tegen deze achtergrond beschouwt het hof het niet opnemen van die strafverzwarende omstandigheden in het kwalificatieve deel van feit 2 subsidiair als een kennelijke omissie.
De verdachte wordt hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof – onder meer – tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

4.Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair en 2 primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

5.Bewijs

5.1
Bewijsuitsluitingsverweer
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de door [verdachte] bij de politie afgelegde verklaring van 22 december 2016 (het vierde politieverhoor) van het bewijs moet worden uitgesloten. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verbalisanten hebben gehandeld in strijd met het pressieverbod. [verdachte] is langdurig, meer dan zes uur, verhoord en het laatste deel van het verhoor is onder hoge druk en geforceerd tot stand gekomen. [verdachte] was vermoeid en heeft pijnstillers moeten slikken om door te kunnen gaan. De verbalisanten waren hiervan op de hoogte maar vonden het bezwaarlijk het verhoor te staken. Daarnaast is [verdachte] constant in sturende vragen van de verbalisanten gevoed met informatie, conclusies en aannames.
De verhorende verbalisanten waren ingevolge de artikelen 152 jo 153 Sv verplicht ten spoedigste een ambtsedig proces-verbaal van verhoor op te maken. Hieraan is niet voldaan. Weliswaar is het proces-verbaal ondertekend en gedateerd op de dag van het verhoor, maar die handtekening kan pas veel later zijn gezet, nu de uitwerking lange tijd later is voltooid.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van strijd met het pressieverbod. [verdachte] is het hele verhoor bijgestaan door een raadsman, er is een pauze ingelast en [verdachte] heeft zelf aangegeven te willen doorgaan met het verhoor.
Het beroep op een onherstelbaar vormverzuim wegens het ontbreken van de mogelijkheid het proces-verbaal te controleren en te ondertekenen dient te falen, nu de verdediging niet heeft gevraagd om die mogelijkheid.
Het oordeel van het hof
Op 22 december 2017 is [verdachte] , in het bijzijn van zijn raadsman, door de politie verhoord. Het verhoor is aangevangen om 16.10 uur en geëindigd om 21.43 uur. Het verhoor is auditief opgenomen en later door een schrijftolk verbatim uitgewerkt.
Het verhoor is, nadat de verbalisanten [verdachte] hadden geconfronteerd met het document genaamd Barney, om 18.15 uur onderbroken voor overleg met zijn raadsman. Na hervatting van het verhoor om 18.45 uur heeft de raadsman medegedeeld dat [verdachte] ontzettende hoofdpijn had en dat [verdachte] er de voorkeur aan gaf die dag geen verdere verklaring meer af te leggen. Vervolgens heeft [verdachte] , in overleg met zijn raadsman, mede in het licht van het feit dat de officier van justitie die dag een beslissing zou moeten nemen over een eventuele voorgeleiding van [verdachte] aan de rechter-commissaris, besloten ‘na een aspirientje en een pauze van een uurtje’ weer verder te gaan met het verhoor. Het verhoor is vervolgens om 18.54 uur nogmaals onderbroken en om 19.50 uur, wederom in het bijzijn van de raadsman, hervat.
Naar het oordeel van het hof levert deze gang van zaken geen schending van het pressieverbod op. [verdachte] heeft aangegeven dat hij zich niet lekker voelde en heeft vervolgens, na overleg met zijn raadsman, zelf besloten verder te willen gaan met het verhoor. Uit de weergave van de voortgang van het verhoor is niet gebleken dat [verdachte] niet (meer) in staat was om te worden verhoord.
Ten aanzien van het standpunt van de raadsman dat het pressieverbod is geschonden op de grond dat [verdachte] door de verbalisanten is gevoed en de vraagstelling sturend is geweest, wordt als volgt overwogen. Vooropgesteld zij dat een zekere mate van druk inherent is aan een verhoorsituatie. De vraag die beantwoord moet worden is of de pressie ongeoorloofde vormen heeft aangenomen. In dit verband is van belang dat uit het verbatim uitgewerkte verhoor blijkt dat de verbalisanten [verdachte] hebben geconfronteerd met de bevindingen uit het politieonderzoek, dat dit op kritische en op enkele momenten volhardende wijze is geschied, dat [verdachte] steeds de gelegenheid heeft gehad hierop te reageren en dat [verdachte] het telkens heeft aangegeven als iets hem niet duidelijk was. Van enige ontoelaatbare sturing door de verbalisanten is niet gebleken. Het verweer faalt.
Het hof heeft tevens kennisgenomen van het standpunt van de raadsman dat niet ten spoedigste ambtsedig proces-verbaal is opgemaakt. Het hof leest hierin geen verweer. Voor zover de raadsman zonder nadere aanduiding van de in casu aan te leggen maatstaf en het in verband daarmee niet te aanvaarden verzuim, heeft beoogd een 359a Sv-verweer te voeren, voldoet deze opmerking niet aan de eisen die aan een dergelijk verweer worden gesteld. Het standpunt blijft daarom buiten bespreking.
5.2
Feiten en omstandigheden
Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
[minderjarige] (hierna: [minderjarige] ) is op [geboortedatum minderjarige] 2014 geboren in Amsterdam. Zij is de dochter van [medeverdachte 1] en [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] . [minderjarige] heeft de Nederlandse nationaliteit. [minderjarige] verbleef sinds 7 december 2014 bij haar moeder in Nederland, tot zij op 29 september 2016 vanuit Amsterdam – via Duitsland – door [medeverdachte 1] is meegenomen naar India. Op 29 september 2016 hadden beide ouders het wettig gezag over [minderjarige] .
De voorbereiding van de ontvoering
Enige tijd vóór de daadwerkelijke ontvoering heeft [medeverdachte 1] contact opgenomen met [medeverdachte 2] . [medeverdachte 1] had lokale ondersteuning nodig om hem te helpen bij de ontvoering van zijn dochter [minderjarige] en kwam daarvoor bij [medeverdachte 2] uit. [medeverdachte 2] heeft [veroordeelde mededader/getuige] hierover gebeld. [medeverdachte 2] heeft een startpakket met informatie ontvangen en heeft dat doorgestuurd naar [veroordeelde mededader/getuige] . Dit startpakket bestond onder andere uit eerdere observatieverslagen met daarbij foto’s van [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] en een begroting voor de kosten van de ontvoering. Dit document was genaamd ‘Stellar’ en is met betrokkenheid van [medeverdachte 3] opgesteld op 16 september 2016. [veroordeelde mededader/getuige] heeft deze begroting verder aangepast en heeft ‘Stellar2’ en ‘Stellar3’ op respectievelijk 16 en 20 september 2016 opgemaakt.
Kort voor 17 september 2016 vond een Skypegesprek plaats tussen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [veroordeelde mededader/getuige] .
Op 17 september 2016 vond een Skypegesprek plaats tussen [veroordeelde mededader/getuige] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] . Op basis van dit gesprek heeft [medeverdachte 2] contact gezocht met [verdachte] en hem een observatieopdracht gegeven.
Op 20 september 2016 vond in de woning van [medeverdachte 2] in Duitsland een ontmoeting plaats tussen [medeverdachte 2] , [veroordeelde mededader/getuige] en [verdachte] . [medeverdachte 2] had hen uitgenodigd. [medeverdachte 2] heeft tijdens deze bijeenkomst de observatieopdracht aan [verdachte] uitgelegd. [verdachte] zou zo snel mogelijk naar de hen bekende adressen van [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] in [plaatsnaam 1] en Amsterdam gaan om te observeren. Er is specifiek besproken, waar [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] zich ‘s ochtends mee bezig hield.
Op 22 september 2016 heeft [medeverdachte 4] de WhatsAppgroep ‘Barney’ aangemaakt. De andere deelnemers van de groep waren [medeverdachte 2] en [verdachte] . Op dezelfde dag stuurde [medeverdachte 2] in de Whatsappgroep: “Vrijdag 30 september moet [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] voor de rechter verschijnen in A’dam, dat geeft ons waarschijnlijk een opportunity, tijd en plaats moet ik nog uitzoeken”. [verdachte] reageerde hierop met de tekst “Oké”.
Op 23 september 2016 heeft [veroordeelde mededader/getuige] een plan van aanpak, getiteld ‘concept operatie Barney’, geschreven, en verstuurd aan [medeverdachte 2] . In het document staat als missie: “
Het is onze missie om 2 locaties van de familie vast te stellen en de beste tijd en plaats uit te zoeken teneinde [minderjarige] met haar vader te herenigen.”.
Op 24 september 2016 was er een bijeenkomst in de woning van [medeverdachte 2] in [plaatsnaam 3] , Duitsland. Hierbij waren [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] aanwezig. [medeverdachte 4] kwam er af en toe bij. [medeverdachte 4] had samenvattingen gemaakt van voorafgaande observaties. Tijdens deze bijeenkomst is het document ‘concept operatie Barney’ besproken. Er werden papieren exemplaren van dit document verstrekt aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] . Er werd gesproken over locaties, wat er geobserveerd moest worden en wat het juiste moment zou zijn voor de ontvoering. Dit zou zijn als oma alleen thuis was met [minderjarige] . In Duitsland heeft [veroordeelde mededader/getuige] een envelop met geld gekregen van [medeverdachte 2] , die dat geld had ontvangen van [medeverdachte 1] .
Op 24 september 2016 deelde [medeverdachte 2] in de WhatsAppgroep ‘Barney’ de telefoonnummers van [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] , [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] (de tante van [minderjarige] ), [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] (de oma van [minderjarige] ) en [oom minderjarige] (de oom van [minderjarige] ).
Op 27 september 2016 heeft [veroordeelde mededader/getuige] vier telefoons gekocht en deze contant betaald. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hadden bedacht dat het niet handig was om eigen telefoons te gebruiken. Door niet te traceren te zijn zou tijd worden gewonnen tussen het moment van de ontvoering en het moment dat [medeverdachte 1] in het vliegtuig naar India zou stappen.
In de middag hebben [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [verdachte] en [veroordeelde mededader/getuige] elkaar ontmoet in [plaatsnaam 2] op het kantoor van [verdachte] . Zij hebben besproken dat de observatie geïntensiveerd moest worden.
In de avond zijn [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [veroordeelde mededader/getuige] samen geweest in restaurant De Witte Bergen in Eemnes. [medeverdachte 2] had het initiatief genomen om [medeverdachte 1] te zien. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] kwamen later aan. Er is toen besproken dat [medeverdachte 3] [medeverdachte 5] had ingehuurd en dat hij werd ingevlogen om oma rustig te houden. [medeverdachte 5] zou [veroordeelde mededader/getuige] en [medeverdachte 6] assisteren. [medeverdachte 3] wilde lange tie-wraps hebben. [medeverdachte 2] heeft toen de informatie die uit de observaties van [verdachte] kwam, teruggekoppeld aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] .
Op 28 september 2016 vond een bijeenkomst plaats in het Hilton-hotel te Schiphol. [veroordeelde mededader/getuige] kreeg bericht van [medeverdachte 2] dat er een ontmoeting moest plaatsvinden op Schiphol. [veroordeelde mededader/getuige] heeft onder de naam ‘Barney’, de codenaam van het project die alle betrokkenen kenden, een vergaderruimte gehuurd in het Hilton-hotel. [veroordeelde mededader/getuige] heeft de huur van de ruimte contant betaald met het geld dat hij eerder van [medeverdachte 2] had ontvangen. Bij de bijeenkomst waren [veroordeelde mededader/getuige] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] aanwezig. Tijdens de bijeenkomst is besproken dat het weghalen van [minderjarige] bij voorkeur moest plaatsvinden vóór de zitting die op 30 september 2016 gepland stond. [medeverdachte 3] had [veroordeelde mededader/getuige] verzocht een flip-over te huren. [medeverdachte 1] heeft op de flip-over een schets gemaakt van de straat waar oma woonde. [medeverdachte 3] heeft [medeverdachte 5] bijgepraat, die net was ingevlogen. [veroordeelde mededader/getuige] heeft daar gesproken over wat hij had gezien, wie er zou rijden en wat het plan was voor de dag erna. Tijdens deze bijeenkomst vroeg [medeverdachte 3] of er machinepistolen (‘MP5’s’) nodig waren. Daarnaast is besproken dat [medeverdachte 4] [medeverdachte 6] na de overdracht weg zou brengen. De bijeenkomst in het Hilton-hotel op Schiphol heeft ongeveer drie uur geduurd. De betrokkenen hebben in totaal bijna twee uren gezamenlijk in de vergaderruimte doorgebracht.
Na de bijeenkomst is [veroordeelde mededader/getuige] met [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] naar de locatie in Amsterdam gegaan waar de ontvoering zou plaatsvinden. [veroordeelde mededader/getuige] heeft aan [medeverdachte 5] getoond waar de fiets voor zijn vlucht klaar stond. [veroordeelde mededader/getuige] heeft [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] rondgereden en hen vervolgens afgezet bij het Centraal Station in Amsterdam.
[medeverdachte 1] heeft diezelfde dag een Renault Espace en een Volkswagen Golf gehuurd op Schiphol.
Op 29 september 2016 zijn [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] op station Diemen-Zuid afgezet door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] . [veroordeelde mededader/getuige] heeft [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] daar opgehaald. [veroordeelde mededader/getuige] heeft op het station tie-wraps aan [medeverdachte 5] gegeven. [medeverdachte 1] is in de Golf bij [medeverdachte 3] gestapt, waarna zij samen naar Hilversum zijn gereden. In eerste instantie was besproken dat [medeverdachte 1] zelf mee zou gaan om [minderjarige] te ontvoeren, maar uiteindelijk ging [medeverdachte 1] naar het ophaalpunt en ging [medeverdachte 6] mee om [minderjarige] mee te nemen. [veroordeelde mededader/getuige] is met [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] in de Renault gestapt. [verdachte] heeft om 08:00 uur waargenomen dat [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] met haar oudste dochter richting [plaatsnaam 1] vertrok en heeft toen aan [medeverdachte 2] doorgegeven dat [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] was vertrokken. [veroordeelde mededader/getuige] heeft met [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] rondgereden, totdat zij de ‘go’ kregen dat [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] was vertrokken. Op de telefoon van [medeverdachte 5] is een bericht van 08:05 uur aangetroffen dat luidt: “Do it…”. Na ontvangst van dat bericht is [veroordeelde mededader/getuige] de [plaats ontvoering] te Amsterdam op gereden. [veroordeelde mededader/getuige] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] zijn uitgestapt en [veroordeelde mededader/getuige] heeft even na acht uur ’s ochtends aangebeld op het adres van de oma van [minderjarige] , alwaar [minderjarige] op dat moment verbleef, te weten de [plaats ontvoering] in Amsterdam.
De ontvoering
De oma van [minderjarige] heeft de deur geopend en [veroordeelde mededader/getuige] deed zich voor als iemand van de Sociale Dienst. [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] stonden een stukje verderop te wachten. Na het openen van de deur heeft [veroordeelde mededader/getuige] [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] gewenkt dat zij ook konden komen. [veroordeelde mededader/getuige] vroeg of de moeder van [minderjarige] thuis was, waarop de oma ontkennend heeft geantwoord. [veroordeelde mededader/getuige] zei dat hem ter ore is gekomen dat er iemand tegen haar zin wordt vastgehouden in de woning en is de woning binnen gelopen. Hij werd gevolgd door [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] . In de woning waren op dat moment [minderjarige] , oma, [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] (hierna: [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] ) en [getuige 1] aanwezig. [medeverdachte 5] toonde een document van een Sharia-rechtbank in Mumbai, waarvan hij zei dat dit van de rechtbank was en zei dat zij [minderjarige] kwamen halen. [medeverdachte 6] heeft [minderjarige] opgepakt en is naar de auto gelopen. Ook [veroordeelde mededader/getuige] liep naar buiten. [veroordeelde mededader/getuige] en [medeverdachte 6] zijn met [minderjarige] in de Renault gestapt en weggereden. [medeverdachte 5] raakte in een worsteling met oma en [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] en probeerde hen een kamer in te duwen. Toen [medeverdachte 5] probeerde te ontkomen hebben zij hem tegengehouden. [medeverdachte 5] had tie-wraps en een taser bij zich en heeft, tijdens zijn poging om te vluchten, onder meer [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] tegen haar hoofd geslagen met de taser. [medeverdachte 5] werd ter plaatse aangehouden.
Na de ontvoering
[veroordeelde mededader/getuige] is vervolgens met [medeverdachte 6] en [minderjarige] in de Renault Espace naar de parkeerplaats van restaurant De Witte Bergen in Eemnes gereden. Daar stonden [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] naast de gehuurde Volkswagen Golf te wachten. [medeverdachte 4] zat daar ter plaatse in haar Fiat Punto. [medeverdachte 6] is bij [medeverdachte 4] ingestapt. [medeverdachte 1] is met [minderjarige] in de Golf gestapt, met als bestuurder [medeverdachte 2] . Ook [medeverdachte 3] is in de Golf gestapt. [medeverdachte 2] is met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [minderjarige] weggereden en korte tijd later reed [medeverdachte 4] met [medeverdachte 6] weg. Beide auto’s zijn naar de woning van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] in Duitsland gereden. [veroordeelde mededader/getuige] heeft de Renault Espace teruggebracht naar de verhuurder en heeft de navigatie van die auto gewist. Hij heeft zijn werktelefoon bij de overdracht ingeleverd bij [medeverdachte 3] .
[medeverdachte 1] is met [minderjarige] naar Mumbai, India, gegaan. Op 16 oktober 2016 stuurt [medeverdachte 3] een bericht naar [medeverdachte 2] . Het bericht luidt: “Barney is now in cave homeland”. Tot op heden verblijft [minderjarige] in India.
5.3
Bewijsmotivering
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof overeenkomstig het vonnis de telkens subsidiair tenlastegelegde feiten bewezen zal verklaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van [verdachte] heeft vrijspraak bepleit. Hij heeft hiertoe onder meer aangevoerd dat [verdachte] , die een privaat recherchebureau had, was benaderd door [medeverdachte 2] om observaties op [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] , de moeder van [minderjarige] uit te voeren. Hij moest in de aanloop naar een rechtszaak die op 30 september 2016 zou plaatsvinden, in de gaten houden of moeder en kind niet elders zouden gaan verblijven. [verdachte] is op geen enkel moment op de hoogte geweest van de plannen van de medeverdachten om [minderjarige] uit de woning te halen en over te brengen naar India. Bij [verdachte] ontbreekt derhalve het opzet, ook in voorwaardelijke zin.
Het oordeel van het hof
In aanvulling op de onder 5.2 opgenomen feiten en omstandigheden, die aan de inhoud van de bewijsmiddelen worden ontleend, stelt het hof, deels in aanvulling, deels bij wijze van herhaling, in verband met en in antwoord op de gevoerde verweren in het bijzonder ten aanzien van de rol en betrokkenheid van [verdachte] het volgende vast.
Op 17 september 2016 heeft [medeverdachte 2] contact gezocht met [verdachte] . [medeverdachte 2] heeft [verdachte] gevraagd of hij observaties voor hem wilde uitvoeren. Op 20 september 2016 is [verdachte] bij [medeverdachte 2] thuis in Duitsland geweest. Hier is verder gesproken over de observaties.
Op 21 september 2016 heeft [medeverdachte 2] drie e-mailberichten aan [verdachte] gestuurd met daarin links naar Facebook-profielen en een Linkedin-profiel van [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] en haar broer.
Op 22 september 2016 is [verdachte] begonnen met de observaties.
Op 22 september 2016 wordt er in de WhatsApp-groep met de naam “Barney” door [medeverdachte 2] het volgende bericht gestuurd: “ Vrijdag 30 september moet [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] voor de rechter verschijnen in A’dam, dat geeft ons waarschijnlijk een opportunity, tijd en plaats moet ik nog uitzoeken.”.
[verdachte] reageert hierop met “Oké”.
Op 23 september 2016 heeft [verdachte] wederom observaties uitgevoerd.
Op 24 september 2016 heeft [medeverdachte 2] een e-mailbericht aan [verdachte] gestuurd met als bijlage een document met de naam “Barney”. Dit document is in het Engelse opgesteld en betreft een draaiboek voor de ontvoering van [minderjarige] . Op pagina 3, bovenaan, staat vermeld:
“Mission: it is our mission to observe the 2 locations of the family and pick the best time and place to reunite [minderjarige] with her father.”.Onderaan pagina 5 van dit document staat een opsomming van mogelijke scenario’s.
Op 26 en 27 september 2016 heeft [verdachte] observaties uitgevoerd.
Op 27 september 2016, aan het einde van de middag heeft [verdachte] een afspraak met [medeverdachte 2] op het kantoor van [verdachte] in [plaatsnaam 2] om de observatie-opdracht te bespreken. Tijdens deze bespreking heeft [medeverdachte 2] aangegeven dat hij wil dat de observaties worden geïntensiveerd in de aanloop naar de rechtszaak op vrijdag 30 september 2016. Omdat [verdachte] naar een congres in Essen moet, wordt vervolgens afgesproken dat [verdachte] op donderdagochtend 29 september 2016 gaat kijken en dat hij daarna naar Essen zal afreizen.
Op 29 september 2016 heeft [verdachte] een observatie uitgevoerd. Hij ziet dat de moeder rond 08.00 uur met de auto met haar oudste dochter vanuit Amsterdam naar [plaatsnaam 1] vertrekt. Hij geeft de moeder “een staartje” en koppelt dit vervolgens telefonisch terug aan [medeverdachte 2] . [verdachte] is hierna naar Essen gereden.
Kort na deze telefonische terugkoppeling wordt de “go” gegeven voor het uit de woning halen van [minderjarige] .
[verdachte] ontvangt kort na het laatste telefonische contact met [medeverdachte 2] op 29 september 2016 van [medeverdachte 2] een app met de tekst: “We have her”.
De verklaringen van [verdachte]
heeft verklaard dat hij van [medeverdachte 2] een observatieopdracht kreeg die inhield dat hij voor de vader in de gaten moest houden of moeder en kind niet van verblijfplaats zouden gaan veranderen. Er liep een rechtszaak tussen de vader en de moeder en de vader was bang dat de moeder met het kindje een andere verblijfsplaats zou zoeken. Afgesproken is dat hij ’s ochtends en ’s avonds zou kijken waar moeder en kind waren. Hij kreeg vervolgens twee adressen, in Amsterdam waar de moeder woonde en in [plaatsnaam 1] , van de broer van de moeder. Het was namelijk niet zeker of ze in Amsterdam of in [plaatsnaam 1] verbleef.
[verdachte] heeft, nadat hij was geconfronteerd met de bevindingen van de politie dat [medeverdachte 2] het document ‘Barney’ per e-mailbericht aan hem had toegezonden, verklaard dat hij het document op zaterdag de 24e (het hof begrijpt: 24 september 2016) toegezonden heeft gekregen. Het document was in het Engels. Hij verklaart dat hij na ongeveer 2 pagina’s is gestopt met lezen, onder andere omdat het niet meer relevant was voor zijn opdracht. Als hem gevraagd wordt of hij de missie heeft gelezen, antwoordt hij “ja”. Later in het verhoor verklaart hij dat hij het document deels heeft gelezen. Op een gegeven moment ging het over allerlei scenario’s waar hij niet bij betrokken was. Toen heeft hij het niet meer letterlijk doorgelezen. [verdachte] heeft in dit verhoor ook verklaard dat hij in zekere zin op de hoogte was van wat de bedoeling was. Het kindje zou terug naar India gaan. Tot zover de verdachte.
Op grond van het bovenstaande stelt het hof vast dat [verdachte] wist wat het doel was van het plan Barney, te weten het herenigen van de vader met [minderjarige] , en daarmee van de door hem uitgevoerde observaties. Hij was immers in het bezit van het document Barney en hij heeft verklaard dat hij de hierin opgenomen missie, het herenigen van vader met [minderjarige] , heeft gelezen. Dit komt ook overeen met zijn verklaring dat hij dit document tot aan de daarin opgenomen mogelijke scenario’s heeft gelezen. Het hof stelt vast dat die beschreven zijn vanaf pagina 5 van dat plan. Hij wist ook dat er nog juridische procedures tussen vader en moeder liepen.
Het hof kent in het verband van de waardering van de hiervoor besproken feiten en omstandigheden betekenis toe aan het feit dat [verdachte] , kort nadat aan hem de observatie-opdracht was verstrekt, van [medeverdachte 2] een app heeft ontvangen waarin wordt gesproken over een ‘
opportunity’ en aan het feit dat [verdachte] kort na de ontvoering van [minderjarige] van [medeverdachte 2] de mededeling ontving dat ze haar (het hof begrijpt [minderjarige] ) “hebben”. Deze laatste mededeling is, in het licht van de verklaring van [verdachte] dat hij op die dag alleen moest kijken of moeder en kind niet van verblijfplaats zouden veranderen, niet te plaatsen. Immers, niet valt in te zien dat dit een voor [verdachte] zinvolle mededeling zou zijn geweest als hij niet op de hoogte was geweest van hetgeen op 29 september 2016 moest gebeuren.
Over de app van [medeverdachte 2] over de “
opportunity” heeft [verdachte] verklaard dat bedoeld kan zijn te duiden op een mogelijkheid om de verblijfplaats van de moeder te achterhalen. Dit is tegen de achtergrond van zijn verklaring dat hij bij de eerste ontmoeting met [medeverdachte 2] al twee adressen had gekregen waar de moeder zou verblijven en dat [verdachte] zich hierover ook zelf niet met zekerheid uit, weinig aannemelijk. Het hof legt deze woorden van [verdachte] zo uit dat het pogingen zijn geweest om zijn verantwoordelijkheid niet onder ogen te zien. Dat blijkt ook uit het volgende. Aan het eind van zijn laatste verhoor bij de politie, op 22 december 2016, is aan [verdachte] voorgelegd dat de verhorende ambtenaren er aan hadden moeten “trekken”. Daarop was het antwoord van [verdachte] : “Op de ene of andere manier houd je nog een soort van gevoel dat je misschien nog er met minder schade vanaf kan komen.” Voorts is [verdachte] in een eerder stadium, te weten op 1 november 2016, door de politie gehoord. Toen heeft hij weinig verklaard over zijn betrokkenheid en bovendien andersluidend dan tijdens de verhoren van 20 tot en met 22 december 2016.
De bewijsmiddelen houden onder meer in dat [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] het gezag had over [minderjarige] en dat mede op grond daarvan het wegvoeren van [minderjarige] naar India onrechtmatig was. Ter beoordeling staat in het licht van voorgaande overwegingen of [verdachte] bij zijn handelingen hierop mede het opzet heeft gehad. Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend. [verdachte] wist dat [minderjarige] door meer dan één persoon zou worden opgehaald en dat de vader van [minderjarige] in juridische procedures was verwikkeld met de moeder. In het kader van die procedures zou het op enigerlei wijze, zo had [verdachte] begrepen, bijdragen aan de positie van de vader als hij het kind bij zich zou hebben. De vader moest zijn recht nog “halen”.
Onder deze omstandigheden staat buiten redelijke twijfel dat [verdachte] willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de gedragingen van de plegers van de feiten wederrechtelijk zouden zijn. Het hof concludeert dan ook dat [verdachte] , door onder de gegeven omstandigheden te handelen zoals hij heeft gedaan, zich heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [minderjarige] van haar vrijheid zou worden beroofd en zou worden onttrokken aan het gezag. Het hof acht hiermee bewezen dat [verdachte] voorwaardelijk opzet heeft gehad op de gronddelicten, te weten de onttrekking aan het gezag en de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [minderjarige] .
De handelingen van [verdachte] hadden een ondersteunend karakter. Met de advocaat-generaal is het hof daarom van oordeel dat deze medeplichtigheid opleveren. De feiten 1 subsidiair en 2 subsidiair acht het hof bewezen.
Het hof acht niet bewezen dat [verdachte] (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de bij beide feiten bewezenverklaarde geweldshandelingen, zoals gepleegd door [medeverdachte 5] . Op de voet van het bepaalde in artikel 49 lid 4 Sr zal dit bij het bepalen van de strafmaat worden betrokken.

6.Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
subsidiair
[veroordeelde mededader/getuige] en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6] in de periode van 29 september 2016 tot en met 18 oktober 2016 in Nederland en in Duitsland, tezamen en in vereniging, opzettelijk [minderjarige] geboren te Amsterdam op [geboortedatum minderjarige] 2014, wederrechtelijk van de vrijheid hebben beroofd en beroofd gehouden, immers hebben zij met dat opzet
  • zich met een stroomstootwapen (taser) en tie-wraps, naar de woning begeven alwaar [minderjarige] en [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] en [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] zich bevonden en
  • zich toegang verschaft tot de woning en
  • gedreigd met voornoemd stroomstootwapen door dit stroomstootwapen in de richting te houden van [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] en
  • [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] geslagen met die taser en
  • dat stroomstootwapen tegen het lichaam van die [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] gehouden en
  • [minderjarige] meegenomen uit de woning en
  • dat stroomstootwapen tegen het lichaam van [getuige 2] gehouden en
  • [minderjarige] in de auto geplaatst en
  • [minderjarige] naar de woning van [medeverdachte 2] overgebracht
tot en bij het plegen van welk misdrijf de verdachte in de periode van 22 september 2016 tot en met 29 september 2016 in Nederland, opzettelijk gelegenheid en inlichtingen heeft verschaft en opzettelijk behulpzaam is geweest door
  • observaties uit te voeren in de directe omgeving van [minderjarige] en haar moeder [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] en
  • verslagen van voornoemde observaties te verstrekken en
  • deel te nemen en aanwezig te zijn bij meerdere ontmoetingen met medeverdachten, waarbij informatie is gegeven en verstrekt over [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] en [minderjarige] en [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] en [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] en
  • op 29 september 2016 in de ochtend concrete informatie over de bewegingen van [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] door te geven aan medeverdachten.
2.
subsidiair
[veroordeelde mededader/getuige] en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] en andere mededaders in de periode van 29 september 2016 tot en met 18 oktober 2016 in Nederland en in Duitsland, tezamen en in vereniging, opzettelijk een minderjarige (beneden de twaalf jaar oud), te weten [minderjarige] geboren te Amsterdam op [geboortedatum minderjarige] 2014, hebben onttrokken aan het wettig over haar gesteld gezag, te weten [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] (de moeder) en aan het opzicht van degene die dit bevoegde gezag over haar uitoefende, en hebben zij daarbij geweld en bedreiging met geweld gebezigd, immers hebben die [veroordeelde mededader/getuige] en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] en andere mededaders met dat opzet
  • zich toegang verschaft tot de woning waar die [minderjarige] verbleef en
  • gedreigd met een stroomstootwapen (taser) door dat stroomstootwapen in de richting te houden van [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] en
  • [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] geslagen met dat stroomstootwapen en
  • dat stroomstootwapen tegen het lichaam van die [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] gehouden en
  • dat stroomstootwapen tegen het lichaam van [getuige 2] gehouden en
  • met de minderjarige de woning verlaten;
tot en bij het plegen van welk misdrijf de verdachte in de periode van 22 september 2016 tot en met 29 september 2016 in Nederland, opzettelijk gelegenheid en inlichtingen heeft verschaft en opzettelijk behulpzaam is geweest door
  • observaties uit te voeren bij de woning van [minderjarige] en haar moeder [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] en
  • weergaven van voornoemde observaties aan zijn mededaders te verstrekken.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen in
bijlage IIzijn vervat.

7.Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
medeplichtigheid aan medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden en
medeplichtigheid aan medeplegen van opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag en opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefent, terwijl geweld is gebezigd en de minderjarige beneden de twaalf jaren oud is.

8.Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezenverklaarde uitsluit.
9.
Oplegging van straf
Inleidend
De advocaat-generaal heeft, uitgaand van een bewezenverklaring van het onder beide feiten subsidiair tenlastegelegde en rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting, een gevangenisstraf geëist voor de duur van 18 maanden. Namens de verdachte is betoogd dat, in het geval van bewezenverklaring, een andere straf dan wel straffen dienen te worden opgelegd, zowel in soort, zwaarte als modaliteit.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
De verdachte is als medeplichtige strafbaar betrokken geweest bij de ontvoering van [minderjarige] op 29 september 2016. Deze ontvoering heeft plaatsgevonden in opdracht van en in samenwerking met haar vader [medeverdachte 1] , met wie de verdachte geen rechtstreeks contact heeft gehad en van wie hij geen directe opdrachten heeft ontvangen. [minderjarige] is opgehaald uit de woning waar zij met haar moeder verbleef en overgebracht naar India waar zij tot op de dag van vandaag verblijft. [minderjarige] was ten tijde van de overbrenging ongeveer tweeënhalf jaar oud. Sindsdien heeft [minderjarige] slechts een enkele keer via Skype met haar moeder gesproken.
Zoals uit de bewijsvoering blijkt heeft het hof onder meer vastgesteld dat de verdachte wist dat [minderjarige] , uit de woning zou worden opgehaald en zou worden overgebracht naar India. Dit laatste, voorzienbare, verstrekkende gevolg betrekt het hof in de overwegingen ten aanzien van de op te leggen straf.
De gevolgen voor [minderjarige]
is als gevolg van de ontvoering en van de abrupte wijze waarop deze is uitgevoerd geheel onverwachts uit haar vertrouwde omgeving weggerukt. Die omgeving bestond uit personen, aan wie [minderjarige] , naar mag worden aangenomen, gehecht was en die haar dagelijks verzorgden. Het lijdt geen enkele twijfel dat deze gebeurtenis, als gevolg waarvan elk betekenisvol contact met haar moeder en overige dierbaren in Nederland onmogelijk is gemaakt, zeer ingrijpend is geweest voor [minderjarige] . Ook kan zonder terughoudendheid worden aangenomen dat deze ontwikkeling haar beleving van veiligheid en geborgenheid in nadelige zin moet hebben beïnvloed. Ook de Raad voor de Kinderbescherming heeft, blijkens één van de bijlagen bij de vordering benadeelde partij van [minderjarige] , op basis van een onderzoek in 2018 en wetenschappelijke inzichten over veilige hechting, zijn zorgen geuit over de emotionele ontwikkeling en mentale gezondheid van [minderjarige] .
Gevolgen voor de familie
Voor de personen die na de ontvoering zijn achtergebleven zijn de gevolgen ook zeer ingrijpend. [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] , de moeder van [minderjarige] , moet al bijna acht jaar verder leven met dit enorme verlies. Zij heeft tijdens haar slachtofferverklaring ter terechtzitting van het hof verteld hoezeer zij ernaar verlangt om haar dochter zelfs maar even te zien op een beeldscherm. Zij strijdt onvermoeibaar voor een hereniging met haar dochter. Daar komt bij dat zij op geen enkele wijze invulling kan geven aan haar rol als (sinds 2019 enig) gezaghebbend ouder. Ook voor de andere familieleden, in het bijzonder de oma en tante van [minderjarige] , is het gemis groot. Zij waren op dagelijkse basis betrokken bij de verzorging en opvoeding van de peuter. Het is volstrekt invoelbaar dat het verdriet van de familie groot is.
De uitvoering als project
De verdachte heeft bij de ontvoering in ondersteunende zin samengewerkt met een groep personen. Hij heeft observaties verricht waardoor in beeld diende te worden gebracht wat de bewegingen van moeder en kind en van de andere huisgenoten waren. Ook heeft hij op een cruciaal moment het signaal gegeven dat moeder zonder [minderjarige] van huis was vertrokken waardoor de condities voor uitvoering van de ontvoering gunstig waren. De in de uitvoering betrokken personen werden samengebracht in een specifiek voor dit doel in het leven geroepen projectorganisatie, opgezet op basis van kennis van en inzichten in projectmanagement. Of het nu ging om de onderlinge rolverdeling bij de voorbereiding en uitvoering, de inzet en de aanschaf van hulp- en vervoermiddelen of communicatie en uitwisseling van informatie, aan alles was gedacht. Een aantal deelnemers, onder wie de verdachte zelf, had zelfs een politiële en/of militaire achtergrond. De verdachte heeft de projectopzet in de fase waarin hij de opdracht voor de observaties kreeg onder ogen gekregen en, naar het hof aanneemt, daarvan de reikwijdte onderkend. In elk geval had de verdachte kennis genomen van de missie en deze begrepen. De verdachte heeft op een aantal momenten activiteiten verricht die het mede mogelijk maakten om de vader van [minderjarige] in zijn misdadig plan te laten slagen.
Bij de ontvoering is op de locatie waar [minderjarige] werd opgehaald misleiding toegepast om de woning te betreden en is gebruik gemaakt van geweld. Dit laatste maakte deel uit van de plannen, in die zin dat enige geweldshandelingen op voorhand mogelijk en toelaatbaar waren geacht. Zoals reeds overwogen gaat het hof er van uit dat de verdachte geen opzet op het toegepaste geweld heeft gehad.
Dit planmatige en projectmatige karakter draagt naast de eerder genoemde feiten en omstandigheden aanzienlijk bij aan de ernst en de strafwaardigheid van de feiten: de ontvoering van een weerloze peuter, steriel opgezet en uitgevoerd als een project met een duidelijke missie, waarin door een internationaal gezelschap van maar liefst acht personen met elk hun specialisme, taak en/of verantwoordelijkheid in meer of mindere mate op professionele wijze werd samengewerkt.
Dit alles maakt de bewezenverklaarde feiten tot een kinderontvoering van de buitencategorie. De reactie van de strafrechter zal met dat karakter overeen dienen te stemmen.
Samenloop
Uit de kwalificatiebeslissing is reeds gebleken dat het hof de advocaat-generaal niet volgt in haar standpunt dat de bewezenverklaarde feiten een voortgezette handeling vormen. Voorts lijkt de advocaat-generaal er rekening mee te hebben gehouden dat eendaadse samenloop van de feiten 1 en 2 meer voor de hand ligt dan meerdaadse samenloop. Het hof is van oordeel dat de twee bewezenverklaarde feiten zich tot elkaar verhouden als een eendaadse samenloop, omdat ze gezien het onderliggend feitencomplex en de pleegperiode samenvallen.
Slotsom
Het hof stelt vast dat de verdachte geen strafblad heeft. Dat betekent dat in zoverre geen sprake is van feiten en omstandigheden die in het nadeel van de verdachte dienen te worden uitgelegd of toegepast.
De verdachte heeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep er blijk van gegeven de ernst van de ontvoering en van de ontwrichtende gevolgen ervan in te zien. Als enige van de zes verdachten was hij aanwezig toen de slachtoffers gebruik maakten van hun spreekrecht. Dat siert hem. Tegelijkertijd moet ook worden vastgesteld dat de verdachte terughoudend is gebleven bij het erkennen van zijn rol en verantwoordelijkheid, die het hof blijkens de bewijsvoering heeft vastgesteld. In die zin heeft zich het patroon in zijn verklaringen, zoals dat zich tijdens de politieverhoren al manifesteerde, tijdens de berechting in hoger beroep voortgezet.
De raadsman heeft verzocht om oplegging van een taakstraf in plaats van een vrijheidsstraf. Daarin gaat het hof niet mee. De bewezenverklaarde feiten zijn gelet op hetgeen hiervoor is overwogen daarvoor te ernstig. Wel houdt het hof rekening met het ontbrekende opzet op het geweld en met de faciliterende rol van de verdachte.
Al het voorgaande in ogenschouw nemend, is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden bij wijze van uitgangspunt passend en geboden is.
Redelijke termijn
Ter terechtzitting in hoger beroep is de vraag aan de orde gesteld of de redelijke termijn van berechting is overschreden. Daaromtrent wordt als volgt overwogen. De op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is in eerste aanleg aangevangen op 20 december 2016, de dag waarop de verdachte werd aangehouden en in verzekering gesteld. De verdachte is weliswaar op 1 november 2016 ook gehoord als verdachte maar toen zijn er geen dwangmiddelen toegepast. Het vonnis is gewezen op 11 juli 2019. De redelijke termijn is, gelet op de maatstaf van twee jaren, in eerste aanleg met ongeveer zeven maanden overschreden.
De verdachte heeft hoger beroep doen instellen op 19 juli 2019. Het hof wijst arrest op 13 mei 2024. Dat betekent dat 58 maanden zijn verstreken sinds de aanvang van de appelfase. Dit betekent dat, getoetst aan de maatstaf van twee jaren, de overschrijding van de redelijke termijn van berechting in hoger beroep bijna drie jaren bedraagt. In de overschrijding, zoals die zich heeft voorgedaan in de beide fasen van het geding, vindt het hof aanleiding om de op te leggen gevangenisstraf te verminderen met drie maanden. Aan de verdachte zal worden opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest.

10.Vorderingen van de benadeelde partijen

Vorderingen
Als benadeelde partijen hebben zich gevoegd [minderjarige] , [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] (moeder van [minderjarige] ), [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] (oma van [minderjarige] ) en [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] (tante van [minderjarige] ).
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen toegewezen dienen te worden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de vorderingen af te wijzen in verband met de door hem bepleite vrijspraak, dan wel die vorderingen af te wijzen omdat de schade van de benadeelde partijen inmiddels volledig is voldaan. Subsidiair heeft hij verzocht de benadeelde partij [minderjarige] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, nu die vordering zich in verband met de gecompliceerdheid daarvan niet voor behandeling in het strafgeding leent. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat er geen sprake is van schade die in een zodanig nauw verband met de medeplichtigheid staat, dat die schade redelijkerwijs moet worden aangemerkt als rechtstreeks aan de benadeelde partij toegebracht. De schade is derhalve niet in gelijke mate toe te rekenen aan een medeplichtige.
Het oordeel van het hof
10.1
Vordering van benadeelde partij [minderjarige]
heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.000,00 aan immateriële schade. Tevens is verzocht om toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Ten aanzien van deze gevorderde immateriële schade overweegt het hof dat het, nu bij de benadeelde partij geen sprake is van lichamelijk letsel of schade in de eer en goede naam, de vraag is of de benadeelde partij ‘op andere wijze’ in de persoon is aangetast als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Daarvan is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht (HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376 en HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793).
In de onderhavige zaak is ten aanzien van de verdachte bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de medeplichtigheid aan het medeplegen van de ontvoering en de medeplichtigheid aan het medeplegen van het onttrekken aan het wettig gezag van de destijds tweejarige [minderjarige] door haar uit het huis van haar oma weg te halen en naar India te brengen. Gelet op het voorgaande en zoals ook tot uitdrukking gebracht in de strafmotivering is naar het oordeel van het hof sprake van een normschending die naar haar aard en ernst meebrengt dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen voor [minderjarige] zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ kan worden aangenomen. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op het gevorderde bedrag, te weten
€ 5.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente. Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
De stelling van de raadsman dat de bijdrage van een medeplichtige aan de bewezenverklaarde feiten geen grondslag kan vormen voor vergoeding van schade die door een strafbaar feit is veroorzaakt, dan wel dat die schade niet in gelijke mate als aan een (mede)pleger is toe te rekenen aan een medeplichtige, vindt geen steun in het recht zodat een verweer tot afwijzing dan wel matiging van de vordering op die grond, voor zover door de verdediging al beoogd, wordt verworpen.
Hoofdelijkheid
De benadeelde partij heeft verzocht de hoofdelijkheidsclausule toe te passen. Het hof zal dit toewijzen en bepalen dat de verdachte hoofdelijk is verbonden met zijn mededaders.
BEM-clausule
Het hof zal tevens bepalen dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding aan [minderjarige] zal worden gestort op een ten behoeve van [minderjarige] (geboren op [geboortedatum minderjarige] 2014) te openen rekening met een zogenoemde ‘BEM-clausule’, ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige en haar wettelijke vertegenwoordiger kunnen aldus slechts met toestemming van de kantonrechter over het vermogen van de minderjarige beschikken tot zij achttien jaar is.
Het hof bepaalt tevens dat de advocaat van de benadeelde partij uiterlijk binnen 3 maanden na het onherroepelijk worden van het arrest het Openbaar Ministerie op de hoogte stelt welke rekening voor de benadeelde partij is geopend.
10.2
Vordering van benadeelde partijen [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] en [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2]
[oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen, met daarbij de wettelijke rente. [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] heeft haar vordering in hoger beroep gehandhaafd.
[tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.500,00 immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen, met daarbij de wettelijke rente. [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] heeft haar vordering in hoger beroep gehandhaafd.
De vorderingen van [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] en [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] zijn door de rechtbank bij vonnis van 11 juli 2019 in de zaak van de medeverdachte [veroordeelde mededader/getuige] geheel toegewezen. Dit vonnis is onherroepelijk. Blijkens gegevens van het CJIB heeft [veroordeelde mededader/getuige] aan [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] een bedrag van € 1.000,00 aan schadevergoeding en een bedrag van
€ 67,95 aan wettelijke rente betaald. Uit gegevens van het CJIB blijkt voorts dat [veroordeelde mededader/getuige] aan
[tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] een bedrag van € 1.500,00 aan schadevergoeding en een bedrag van € 101,93 aan wettelijke rente heeft betaald.
Het hof stelt vast dat er door deze betalingen thans geen schade meer is zodat de vorderingen in de onderhavige zaak dienen te worden afgewezen.
Gelet op bovenstaande ziet het hof geen grond voor het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.
10.3
Vordering van benadeelde partij [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1]
heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt aan materiële schade € 1.518,63, aan immateriële schade € 5.000,00 en aan proceskosten
€ 5.340,94. Deze vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen, met daarbij de wettelijke rente. [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] heeft haar vordering in hoger beroep gehandhaafd.
Materiële en immateriële schade
De vordering is door de rechtbank bij vonnis van 11 juli 2019 in de zaak van de medeverdachte [veroordeelde mededader/getuige] geheel toegewezen. Dit vonnis is onherroepelijk. Blijkens gegevens van het CJIB heeft [veroordeelde mededader/getuige] aan
[moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] een bedrag van € 6.518,13 (€ 1.518,63 + € 5.000,00) aan schadevergoeding en een bedrag van € 474,99 aan wettelijke rente betaald.
Het hof stelt vast dat er door deze betalingen geen schade meer is zodat de gevorderde vergoeding van materiële en immateriële schade in de onderhavige zaak dient te worden afgewezen.
Proceskosten
Ten aanzien van de gevorderde vergoeding van proceskosten overweegt het hof als volgt. [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] heeft € 5.340,94 aan proceskosten genoemd. Anders dan de rechtbank overweegt het hof ten aanzien van de proceskosten dat redelijke uitleg van artikel 532 Sv meebrengt dat bij de begroting daarvan dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. Daarin wordt bij de vordering als hier aan de orde doorgaans het 'Liquidatietarief Kanton’ gehanteerd. Het hof ziet geen aanleiding daarvan in deze zaak af te wijken. Het hof begroot, met inachtneming hiervan en gelet op de afwijzende beslissing in hoger beroep, de kosten rechtsbijstand, uitsluitend voor zover in eerste aanleg gemaakt, op
€ 900,00. [verdachte] zal in zoverre in de proceskosten worden veroordeeld.
Schadevergoedingsmaatregel voor een hoger bedrag?
In hoger beroep heeft [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] tevens de wens uitgesproken dat het hof bij het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel aansluiting zal zoeken bij het bedrag dat ter compensatie van de immateriële schade is gevorderd in de zaak tegen [medeverdachte 1] , te weten € 15.000,00, in afwijking van de gevorderde schadevergoeding van € 5.000,00. De advocaat van de benadeelde partij heeft daartoe aangevoerd dat dit bedrag de aard, ernst en de omvang van de door haar geleden schade reflecteert. De Hoge Raad heeft eerder al beslist dat een rechter bij wege van schadevergoedingsmaatregel een betalingsverplichting kan opleggen voor een bedrag dat hoger is dan het bedrag dat door de benadeelde partij is gevorderd, aldus de advocaat.
De advocaat-generaal heeft overeenkomstig deze wens gevorderd dat een schadevergoedingsmaatregel voor een bedrag van € 15.000,00 zal worden opgelegd.
De verdediging heeft verzocht deze vordering af te wijzen.
Het hof stelt voorop dat een vordering tot schadevergoeding van een benadeelde partij niet kan worden verhoogd in de hoger beroepsfase. Ingevolge het derde lid van artikel 421 Sv kan de benadeelde partij zich in hoger beroep voegen binnen de grenzen van haar eerste vordering, voor zover die vordering door de rechtbank niet is toegewezen. Volgens vaste jurisprudentie moet de in deze wetsbepaling opgenomen beperking zo worden uitgelegd dat de benadeelde partij in hoger beroep niet alsnog schadeposten mag opvoeren die in eerste aanleg niet zijn opgevoerd, en evenmin het bedrag van de in eerste aanleg wel opgevoerde schadeposten mag verhogen (vgl. HR 17 februari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD0945 en HR 26 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP1279).
De strafrechter kan ambtshalve, los van een door de benadeelde partij ingestelde vordering, de in artikel 36f, eerste lid, Sr bedoelde schadevergoedingsmaatregel opleggen indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht (vgl. HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793). De advocaat van de benadeelde partij heeft een aantal rechterlijke uitspraken genoemd waarin in hoger beroep op deze voet is gekomen tot de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel die de hoogte van de vordering van de benadeelde partij oversteeg.
Naar het oordeel van het hof noopt het hierboven omschreven verbod tot verhoging van de vordering van de benadeelde partij in hoger beroep, tot zeer terughoudende toepassing van de mogelijkheid om in hoger beroep over te gaan tot oplegging van een schadevergoedingsmaatregel die de hoogte van de initiële vordering van de benadeelde partij overstijgt. Indien daartoe te lichtvaardig zou worden overgegaan, zou dit kunnen leiden tot omzeiling van het verbod tot verhoging daarvan. Dit impliceert dat de mogelijkheid tot oplegging van een schadevergoedingsmaatregel in hoger beroep, die de hoogte van de vordering van de benadeelde partij in eerste aanleg overstijgt, dient te worden voorbehouden aan zeer uitzonderlijke gevallen. Daarbij kan gedacht worden aan de gevallen waarin sprake is van schade die in eerste aanleg in het geheel niet was te voorzien. In het onderhavige geval is zo’n uitzonderlijk geval niet aan de orde. De gevorderde, naar boven bijgestelde, schadevergoedingsmaatregel ziet immers op schade die in eerste aanleg reeds bestond en op dezelfde gronden door de benadeelde partij toen reeds was geraamd en een op basis daarvan initieel gevorderde vergoeding van die (immateriële) schade. Het hof zal daarom niet overgaan tot oplegging van de gevorderde schadevergoedingsmaatregel voor een hoger bedrag. Dit leidt tevens tot de slotsom dat, voor zover het gaat om door [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] geleden schade, er in het geheel geen schadevergoedingsmaatregel zal worden opgelegd.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 48, 49, 55, 279 en 282 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing ten aanzien van de vordering tot gevangenneming

De advocaat-generaal heeft de gevangenneming van de verdachte gevorderd.
De raadsman heeft het hof verzocht de vordering van de advocaat-generaal niet toe te wijzen.
Het hof overweegt als volgt.
Hoewel aan de verdachte een gevangenisstraf van aanzienlijke duur zal worden opgelegd, zal het hof de vordering van de advocaat-generaal afwijzen. Het hof acht geen termen, en ook overigens geen opportuniteit, aanwezig voor de gevangenneming van de verdachte.

13.BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [minderjarige]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [minderjarige] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s), hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [minderjarige] , ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.000,00 (vijfduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 60 (zestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 29 september 2016.
Bepaalt dat als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van de benadeelde partij [minderjarige] (geboren op [geboortedatum minderjarige] 2014 te Amsterdam) te openen rekening met een BEM-clausule (nader op te geven door de advocaat van de benadeelde partij zoals in het arrest bepaald).
Vordering van de benadeelde partij [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] tot schadevergoeding af.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] tot schadevergoeding af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
900,00 (negenhonderd euro).
Vordering van de benadeelde partij [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] tot schadevergoeding af.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Wijst af de vordering tot gevangenneming.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.M. Steinhaus, mr. S.M.M. Bordenga en mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Jansen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 mei 2024.
Bijlage I: De tekst van de tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 17 september 2016 tot en met 18 oktober 2016 in Amsterdam en/of Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of elders in Nederland en/of in Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk één minderjarige (beneden de twaalf jaar oud), te weten [minderjarige] geboren te Amsterdam op [geboortedatum minderjarige] 2014, wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet
  • zich met een stroomstootwapen (taser) en/of een of meerdere tie wrap(s), naar de/een woning begeven alwaar [minderjarige] en/of [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] en/of [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] zich bevond(en) en/of
  • zich (vervolgens) toegang verschaft tot de woning en/of
  • [minderjarige] uit de armen van [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] getrokken en/of gehaald en/of
  • (vervolgens) gedreigd met voornoemd stroomstootwapen (taser) door dit stroomstootwapen (taser
  • (vervolgens) [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] en/of [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] vastgepakt en/of geslagen (met die taser) en/of bedreigd en/of
  • dat stroomstootwapen (taser) tegen het lichaam van die [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] gehouden en/of
  • (vervolgens) toen en daar voornoemde [minderjarige] meegenomen uit de woning en/of
  • dat stroomstootwapen (taser) tegen het lichaam van [getuige 2] gehouden en/of
  • (vervolgens) voornoemde [minderjarige] in de auto geplaatst en/of
  • (vervolgens) voornoemde [minderjarige] naar de woning van [medeverdachte 2] , althans naar een andere locatie (in het buitenland) overgebracht
Subsidiair:
[veroordeelde mededader/getuige] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 6] en/of een of meer andere(n) op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 17 september 2016 tot en met 18 oktober 2016 in Amsterdam en/of Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of elders in Nederland en/of in Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk één minderjarige (beneden de twaalf jaar oud), te weten [minderjarige] geboren te Amsterdam op [geboortedatum minderjarige] 2014, wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft/hebben hij/zij en/of een of meer andere mededader(s) met dat opzet
  • zich met een stroomstootwapen (taser) en/of een of meerdere tie wrap(s), naar de/een woning begeven alwaar [minderjarige] en/of [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] en/of [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] zich bevond(en) en/of
  • zich (vervolgens) toegang verschaft tot de woning en/of
  • [minderjarige] uit de armen van [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] getrokken en/of gehaald en/of
  • (vervolgens) gedreigd met voornoemd stroomstootwapen (taser) door dit stroomstootwapen (taser
  • (vervolgens) [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] en/of [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] vastgepakt en/of geslagen (met die taser) en/of bedreigd en/of
  • dat stroomstootwapen (taser) tegen het lichaam van die [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] gehouden en/of
  • (vervolgens) toen en daar voornoemde [minderjarige] meegenomen uit de woning en/of
  • dat stroomstootwapen (taser) tegen het lichaam van [getuige 2] gehouden en/of
  • (vervolgens) voornoemde [minderjarige] in de auto geplaatst en/of
  • (vervolgens) voornoemde [minderjarige] naar de woning van [medeverdachte 2] , althans naar een andere locatie (in het buitenland) overgebracht
  • (dagelijks) (telefonisch) contact met [medeverdachte 1] onderhouden/gehad, zijnde de vader van [minderjarige] ;
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf de verdachte tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 29 september 2016 tot en met 18 oktober 2016 in Amsterdam en/of Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of elders in Nederland en/of in Duitsland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen
  • een of meerdere observatie(s) heeft uitgevoerd bij de woning en/of school, althans in de directe omgeving, van [minderjarige] en/of haar moeder [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] en/of
  • een of meerdere schriftelijke verslag(en) van voornoemde observatie(s) aan zijn mededader(s) heeft verstrekt en/of
  • deel te nemen en/of aanwezig te zijn bij een of meerdere ontmoetingen/besprekingen met een of meer medeverdachten, waarbij informatie is gegeven en/of verkregen en/of verstrekt over [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] en/of [minderjarige] en/of [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] en/of [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] en/of
  • op 29 september 2016 (in de ochtend) (concrete) informatie over de bewegingen van [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] door te geven aan medeverdachte(n) en/of
  • op 29 september 2016 (in de ochtend) een sms-bericht heeft gestuurd aan [medeverdachte 2] teneinde het sein ‘go’ te geven.
2.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 29 september 2016 tot en met 28 maart 2019 in Amsterdam en/of elders in Nederland en/of in Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een minderjarige die de leeftijd van 12 jaren nog niet heeft bereikt, te weten [minderjarige] geboren te Amsterdam op [geboortedatum minderjarige] 2014, heeft/hebben onttrokken aan het wettig over voornoemde minderjarige gestelde gezag of aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over voornoemde minderjarige uitoefende, te weten [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] (de moeder), immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (in strijd met de afspraken en/of zonder medeweten en/of toestemming van [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] ), toen en daar, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen die minderjarige meegenomen naar Duitsland en/of India (en aldus voornoemde minderjarige buiten het bereik en/of de invloedssfeer van die [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] gebracht en/of gehouden en heeft/hebben hij/zij daarbij geweld en/of bedreiging met geweld gebezigd, immers heeft/hebben hij/zij, verdachte en/of zijn mededader(s):
- zich toegang verschaft tot de woning waar die [minderjarige] verbleef en/of
- [minderjarige] uit de armen van [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] getrokken en/of gehaald en/of
- ( vervolgens) heeft/hebben gedreigd met een stroomstootwapen (taser) door dat stroomstootwapen (taser) in de richting te houden van [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] en/of [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] en/of
- ( vervolgens) [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] en/of [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] vastgepakt en/of geslagen (met dat stroomstootwapen) en/of
- dat stroomstootwapen (taser) tegen het lichaam van die [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] gehouden en/of
- dat stroomstootwapen (taser) tegen het lichaam van [getuige 2] gehouden en/of
- met de minderjarige de woning verlaten;
Subsidiair:
[veroordeelde mededader/getuige] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 2] en/of een of meer andere mededader(s) op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 29 september 2016 tot en met 28 maart 2019 in Amsterdam en/of elders in Nederland en/of in Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een minderjarige (beneden de twaalf jaar oud), te weten [minderjarige] geboren te Amsterdam op [geboortedatum minderjarige] 2014, te onttrekken aan het wettig over haar gesteld gezag, te weten [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] (de moeder) en/of aan het opzicht van degene, die dit bevoegde gezag over haar uitoefende, immers heeft/hebben die [veroordeelde mededader/getuige] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 2] en/of een of meer andere mededader(s) met dat opzet
- zich toegang verschaft tot de woning waar die [minderjarige] verbleef en/of
- [minderjarige] uit de armen van [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] getrokken en/of gehaald en/of
- ( vervolgens) heeft/hebben gedreigd met een stroomstootwapen (taser) door dat stroomstootwapen (taser) in de richting te houden van [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] en/of [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] en/of
- ( vervolgens) [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] en/of [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] vastgepakt en/of geslagen (met dat stroomstootwapen) en/of
- dat stroomstootwapen (taser) tegen het lichaam van die [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] gehouden en/of
- dat stroomstootwapen (taser) tegen het lichaam van [getuige 2] gehouden en/of
- met de minderjarige de woning verlaten;
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf de verdachte tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 29 september 2016 tot en met 18 oktober 2016 in Amsterdam en/of Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of elders in Nederland en/of in Duitsland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door tezamen met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen
  • een observatie(s) uit te voeren bij de woning van [minderjarige] en/of haar moeder [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] en/of
  • schriftelijke weergaven van voornoemde observatie(s) aan zijn mededader(s) te verstrekken en/of
  • een draaiboek met een gedetailleerd stappenplan van (één van) zijn mededader(s) te hebben ontvangen.

Bijlage II: De bewijsmiddelen

[...]