ECLI:NL:GHAMS:2024:1265

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 mei 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
23-002858-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvoering van een minderjarige in opdracht van de vader met internationale implicaties

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 juli 2019. De zaak betreft de ontvoering van een tweejarig meisje door haar vader, waarbij de verdachte betrokken was. De ontvoering vond plaats in 2016 en leidde tot de onttrekking van het meisje aan het wettig gezag van haar moeder. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen het meisje heeft ontvoerd en dat er geweld is gebruikt. De verdediging voerde aan dat het proces niet eerlijk was, omdat getuigen niet konden worden gehoord. Het hof oordeelde echter dat er geen sprake was van een oneerlijk proces. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarbij rekening werd gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. Daarnaast werden vorderingen van benadeelde partijen behandeld, waarbij de schadevergoeding voor het meisje werd toegewezen, maar andere vorderingen werden afgewezen omdat de schade al was vergoed. De zaak benadrukt de ernst van kinderontvoering en de gevolgen voor de betrokkenen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002858-19
datum uitspraak: 13 mei 2024
TEGENSPRAAK (artikel 279 Sv)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 juli 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-730062-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
adres: [adres] .

1.Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9, 11, 16 en 18 april 2024 en 2 mei 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaten-generaal (hierna: de advocaat-generaal) en van hetgeen de raadsman en de advocaat van de benadeelde partijen naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij zich, kort en zakelijk weergegeven, heeft schuldig gemaakt aan:
1.
het medeplegen van de ontvoering van [minderjarige] in de periode van 17 september 2016 tot en met 18 oktober 2016;
2.
het medeplegen van onttrekking aan het wettig gezag en opzicht van [minderjarige] in de periode van 29 september 2016 tot en met 28 maart 2019.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

3.Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof – onder meer – tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

4.Verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

Standpunt van de verdediging
Namens de verdachte is bij pleidooi betoogd dat er geen sprake is geweest van een eerlijk proces doordat [medeverdachte 1] niet als getuige kon worden gehoord. De raadsman heeft zijn pleitnota ter zitting mondeling aangevuld met het standpunt dat dit ook geldt voor het niet kunnen horen van [medeverdachte 2] als getuige. Het Openbaar Ministerie zou daarom niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. De raadsman heeft mondeling en in afwijking van zijn pleitnota de als subsidiaire consequentie vermelde strafvermindering niet gehandhaafd.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat geconcludeerd kan worden dat de getuigen niet binnen een aanvaardbare termijn gehoord kunnen worden, gelet op alles wat er in eerste aanleg en in hoger beroep is gedaan om deze getuigen te horen. Er heeft compensatie plaatsgevonden, waardoor de procedure in zijn geheel fair te noemen is.
Het oordeel van het hof
Het hof overweegt dat de door de verdediging naar voren gebrachte omstandigheid naar haar aard niet kan leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging. Niet valt in te zien hoe de gang van zaken bij de, met name door de rechter- en raadsheer-commissaris verrichte pogingen om de getuigen te vinden, de bevoegdheid van de officier van justitie om tot vervolging over te gaan kan aantasten. Evenmin is betoogd dat de niet-ontvankelijkverklaring dient te worden uitgesproken als sanctie in antwoord op verzuimen die zouden zijn begaan onder verantwoordelijkheid van of door het Openbaar Ministerie. Het verweer wordt reeds op grond van het voorgaande verworpen.
Wel dient het hof te toetsen of de procedure als geheel eerlijk is geweest waarbij de inhoud van de in de strafzaak te geven beslissingen (in het bijzonder ten aanzien van het bewijs) dient te worden beoordeeld tegen de achtergrond van de gevolgde procedure. Daarbij gaat het om de mogelijk ondervonden belemmeringen in de uitoefening van het ondervragingsrecht, waar de verdediging het oog op heeft gehad bij het voeren van dit verweer. Het hof zal het verweer daarom elders in dit arrest, op de daartoe geëigende plaats, bespreken.

5.Bewijs

5.1
Feiten en omstandigheden
Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
[minderjarige] (hierna: [minderjarige] ) is op [geboortedatum minderjarige] 2014 geboren in Amsterdam. Zij is de dochter van [medeverdachte 1] en [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] . [minderjarige] heeft de Nederlandse nationaliteit. [minderjarige] verbleef sinds 7 december 2014 bij haar moeder in Nederland, tot zij op 29 september 2016 vanuit Amsterdam – via Duitsland – door [medeverdachte 1] is meegenomen naar India. Op 29 september 2016 hadden beide ouders het wettig gezag over [minderjarige] .
De voorbereiding van de ontvoering
Enige tijd vóór de daadwerkelijke ontvoering heeft [medeverdachte 1] contact opgenomen met [medeverdachte 3] . [medeverdachte 1] had lokale ondersteuning nodig om hem te helpen bij de ontvoering van zijn dochter [minderjarige] en kwam daarvoor bij [medeverdachte 3] uit. [medeverdachte 3] heeft [veroordeelde mededader/getuige] hierover gebeld. [medeverdachte 3] heeft een startpakket met informatie ontvangen en heeft dat doorgestuurd naar [veroordeelde mededader/getuige] . Dit startpakket bestond onder andere uit eerdere observatieverslagen met daarbij foto’s van [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] en een begroting voor de kosten van de ontvoering. Dit document was genaamd ‘Stellar’ en is met betrokkenheid van [medeverdachte 2] opgesteld op 16 september 2016. [veroordeelde mededader/getuige] heeft deze begroting verder aangepast en heeft ‘Stellar2’ en ‘Stellar3’ op respectievelijk 16 en 20 september 2016 opgemaakt.
Kort voor 17 september 2016 vond een Skypegesprek plaats tussen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [veroordeelde mededader/getuige] .
Op 17 september 2016 vond een Skypegesprek plaats tussen [veroordeelde mededader/getuige] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Op basis van dit gesprek heeft [medeverdachte 3] contact gezocht met [medeverdachte 5] en hem een observatieopdracht gegeven.
Op 20 september 2016 vond in de woning van [medeverdachte 3] in Duitsland een ontmoeting plaats tussen [medeverdachte 3] , [veroordeelde mededader/getuige] en [medeverdachte 5] . [medeverdachte 3] had hen uitgenodigd. [medeverdachte 3] heeft tijdens deze bijeenkomst de observatieopdracht aan [medeverdachte 5] uitgelegd. [medeverdachte 5] zou zo snel mogelijk naar de hen bekende adressen van [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] in [plaatsnaam] en Amsterdam gaan om te observeren. Er is specifiek besproken, waar [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] zich ‘s ochtends mee bezig hield.
Op 22 september 2016 heeft [medeverdachte 6] de WhatsAppgroep ‘Barney’ aangemaakt. De andere deelnemers van de groep waren [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] . Op dezelfde dag stuurde [medeverdachte 3] in de Whatsappgroep: “Vrijdag 30 september moet [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] voor de rechter verschijnen in A’dam, dat geeft ons waarschijnlijk een opportunity, tijd en plaats moet ik nog uitzoeken”. [medeverdachte 5] reageerde hierop met de tekst “Oké”.
Op 23 september 2016 heeft [veroordeelde mededader/getuige] een plan van aanpak, getiteld ‘concept operatie Barney’, geschreven, en verstuurd aan [medeverdachte 3] . In het document staat als missie: “
Het is onze missie om 2 locaties van de familie vast te stellen en de beste tijd en plaats uit te zoeken teneinde [minderjarige] met haar vader te herenigen.”.
Op 24 september 2016 was er een bijeenkomst in de woning van [medeverdachte 3] in [plaatsnaam 3] , Duitsland. Hierbij waren [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] aanwezig. [medeverdachte 6] kwam er af en toe bij. [medeverdachte 6] had samenvattingen gemaakt van voorafgaande observaties. Tijdens deze bijeenkomst is het document ‘concept operatie Barney’ besproken. Er werden papieren exemplaren van dit document verstrekt aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Er werd gesproken over locaties, wat er geobserveerd moest worden en wat het juiste moment zou zijn voor de ontvoering. Dit zou zijn als oma alleen thuis was met [minderjarige] . In Duitsland heeft [veroordeelde mededader/getuige] een envelop met geld gekregen van [medeverdachte 3] , die dat geld had ontvangen van [medeverdachte 1] .
Op 24 september 2016 deelde [medeverdachte 3] in de WhatsAppgroep ‘Barney’ de telefoonnummers van [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] , [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] (de tante van [minderjarige] ), [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] (de oma van [minderjarige] ) en [oom] (de oom van [minderjarige] ).
Op 27 september 2016 heeft [veroordeelde mededader/getuige] vier telefoons gekocht en deze contant betaald. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] hadden bedacht dat het niet handig was om eigen telefoons te gebruiken. Door niet te traceren te zijn zou tijd worden gewonnen tussen het moment van de ontvoering en het moment dat [medeverdachte 1] in het vliegtuig naar India zou stappen.
In de middag hebben [medeverdachte 3] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 5] en [veroordeelde mededader/getuige] elkaar ontmoet in [plaatsnaam 4] op het kantoor van [medeverdachte 5] . Zij hebben besproken dat de observatie geïntensiveerd moest worden.
In de avond zijn [medeverdachte 3] , [medeverdachte 6] en [veroordeelde mededader/getuige] samen geweest in restaurant De Witte Bergen in Eemnes. [medeverdachte 3] had het initiatief genomen om [medeverdachte 1] te zien. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] kwamen later aan. Er is toen besproken dat [medeverdachte 2] [verdachte] had ingehuurd en dat hij werd ingevlogen om oma rustig te houden. [verdachte] zou [veroordeelde mededader/getuige] en [medeverdachte 7] assisteren. [medeverdachte 2] wilde lange tie-wraps hebben. [medeverdachte 3] heeft toen de informatie die uit de observaties van [medeverdachte 5] kwam, teruggekoppeld aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
Op 28 september 2016 vond een bijeenkomst plaats in het Hilton-hotel te Schiphol. [veroordeelde mededader/getuige] kreeg bericht van [medeverdachte 3] dat er een ontmoeting moest plaatsvinden op Schiphol. [veroordeelde mededader/getuige] heeft onder de naam ‘Barney’, de codenaam van het project die alle betrokkenen kenden, een vergaderruimte gehuurd in het Hilton-hotel. [veroordeelde mededader/getuige] heeft de huur van de ruimte contant betaald met het geld dat hij eerder van [medeverdachte 3] had ontvangen. Bij de bijeenkomst waren [veroordeelde mededader/getuige] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 7] aanwezig. Tijdens de bijeenkomst is besproken dat het weghalen van [minderjarige] bij voorkeur moest plaatsvinden vóór de zitting die op 30 september 2016 gepland stond. [medeverdachte 2] had [veroordeelde mededader/getuige] verzocht een flip-over te huren. [medeverdachte 1] heeft op de flip-over een schets gemaakt van de straat waar oma woonde. [medeverdachte 2] heeft [verdachte] bijgepraat, die net was ingevlogen. [veroordeelde mededader/getuige] heeft daar gesproken over wat hij had gezien, wie er zou rijden en wat het plan was voor de dag erna. Tijdens deze bijeenkomst vroeg [medeverdachte 2] of er machinepistolen (‘MP5’s’) nodig waren. Daarnaast is besproken dat [medeverdachte 6] [medeverdachte 7] na de overdracht weg zou brengen. De bijeenkomst in het Hilton-hotel op Schiphol heeft ongeveer drie uur geduurd. De betrokkenen hebben in totaal bijna twee uren gezamenlijk in de vergaderruimte doorgebracht.
Na de bijeenkomst is [veroordeelde mededader/getuige] met [verdachte] en [medeverdachte 7] naar de locatie in Amsterdam gegaan waar de ontvoering zou plaatsvinden. [veroordeelde mededader/getuige] heeft aan [verdachte] getoond waar de fiets voor zijn vlucht klaar stond. [veroordeelde mededader/getuige] heeft [verdachte] en [medeverdachte 7] rondgereden en hen vervolgens afgezet bij het Centraal Station in Amsterdam.
[medeverdachte 1] heeft diezelfde dag een Renault Espace en een Volkswagen Golf gehuurd op Schiphol.
Op 29 september 2016 zijn [verdachte] en [medeverdachte 7] op station Diemen-Zuid afgezet door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . [veroordeelde mededader/getuige] heeft [verdachte] en [medeverdachte 7] daar opgehaald. [veroordeelde mededader/getuige] heeft op het station tie-wraps aan [verdachte] gegeven. [medeverdachte 1] is in de Golf bij [medeverdachte 2] gestapt, waarna zij samen naar Hilversum zijn gereden. In eerste instantie was besproken dat [medeverdachte 1] zelf mee zou gaan om [minderjarige] te ontvoeren, maar uiteindelijk ging [medeverdachte 1] naar het ophaalpunt en ging [medeverdachte 7] mee om [minderjarige] mee te nemen. [veroordeelde mededader/getuige] is met [verdachte] en [medeverdachte 7] in de Renault gestapt. [medeverdachte 5] heeft om 08:00 uur waargenomen dat [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] met haar oudste dochter richting [plaatsnaam] vertrok en heeft toen aan [medeverdachte 3] doorgegeven dat [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] was vertrokken. [veroordeelde mededader/getuige] heeft met [verdachte] en [medeverdachte 7] rondgereden, totdat zij de ‘go’ kregen dat [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] was vertrokken. Op de telefoon van [verdachte] is een bericht van 08:05 uur aangetroffen dat luidt: “Do it…”. Na ontvangst van dat bericht is [veroordeelde mededader/getuige] de [plaats ontvoering] te Amsterdam op gereden. [veroordeelde mededader/getuige] , [verdachte] en [medeverdachte 7] zijn uitgestapt en [veroordeelde mededader/getuige] heeft even na acht uur ’s ochtends aangebeld op het adres van de oma van [minderjarige] , alwaar [minderjarige] op dat moment verbleef, te weten de [plaats ontvoering] in Amsterdam.
De ontvoering
De oma van [minderjarige] heeft de deur geopend en [veroordeelde mededader/getuige] deed zich voor als iemand van de Sociale Dienst. [verdachte] en [medeverdachte 7] stonden een stukje verderop te wachten. Na het openen van de deur heeft [veroordeelde mededader/getuige] [verdachte] en [medeverdachte 7] gewenkt dat zij ook konden komen. [veroordeelde mededader/getuige] vroeg of de moeder van [minderjarige] thuis was, waarop de oma ontkennend heeft geantwoord. [veroordeelde mededader/getuige] zei dat hem ter ore is gekomen dat er iemand tegen haar zin wordt vastgehouden in de woning en is de woning binnen gelopen. Hij werd gevolgd door [verdachte] en [medeverdachte 7] . In de woning waren op dat moment [minderjarige] , oma, [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] (hierna: [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] ) en [getuige 1] aanwezig. [verdachte] toonde een document van een Sharia-rechtbank in Mumbai, waarvan hij zei dat dit van de rechtbank was en zei dat zij [minderjarige] kwamen halen. [medeverdachte 7] heeft [minderjarige] opgepakt en is naar de auto gelopen. Ook [veroordeelde mededader/getuige] liep naar buiten. [veroordeelde mededader/getuige] en [medeverdachte 7] zijn met [minderjarige] in de Renault gestapt en weggereden. [verdachte] raakte in een worsteling met oma en [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] en probeerde hen een kamer in te duwen. Toen [verdachte] probeerde te ontkomen hebben zij hem tegengehouden. [verdachte] had tie-wraps en een taser bij zich en heeft, tijdens zijn poging om te vluchten, onder meer [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] tegen haar hoofd geslagen met de taser. [verdachte] werd ter plaatse aangehouden.
Na de ontvoering
[veroordeelde mededader/getuige] is vervolgens met [medeverdachte 7] en [minderjarige] in de Renault Espace naar de parkeerplaats van restaurant De Witte Bergen in Eemnes gereden. Daar stonden [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naast de gehuurde Volkswagen Golf te wachten. [medeverdachte 6] zat daar ter plaatse in haar Fiat Punto. [medeverdachte 7] is bij [medeverdachte 6] ingestapt. [medeverdachte 1] is met [minderjarige] in de Golf gestapt, met als bestuurder [medeverdachte 3] . Ook [medeverdachte 2] is in de Golf gestapt. [medeverdachte 3] is met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [minderjarige] weggereden en korte tijd later reed [medeverdachte 6] met [medeverdachte 7] weg. Beide auto’s zijn naar de woning van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 6] in Duitsland gereden. [veroordeelde mededader/getuige] heeft de Renault Espace teruggebracht naar de verhuurder en heeft de navigatie van die auto gewist. Hij heeft zijn werktelefoon bij de overdracht ingeleverd bij [medeverdachte 2] .
[medeverdachte 1] is met [minderjarige] naar Mumbai, India, gegaan. Op 16 oktober 2016 stuurt [medeverdachte 2] een bericht naar [medeverdachte 3] . Het bericht luidt: “Barney is now in cave homeland”. Tot op heden verblijft [minderjarige] in India.
5.2
Bespreking van de verweren
5.2.1
Betrouwbaarheidsverweer verklaringen [medeverdachte 3]
De verdediging heeft aangevoerd dat de verklaringen van [medeverdachte 3] onbetrouwbaar zijn en daarom niet bruikbaar zijn voor het bewijs. Dit verweer behoeft geen bespreking, nu het hof de verklaringen van [medeverdachte 3] niet voor het bewijs zal bezigen.
5.2.2
Opzet
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en het onder 2 tenlastegelegde medeplegen van het onttrekken van een minderjarige aan het wettig gezag met geweld. Volgens de advocaat-generaal wist [verdachte] dat [minderjarige] zou worden meegenomen, hetgeen onder meer blijkt uit zijn aanwezigheid bij de meeting op Schiphol, de verklaring van [veroordeelde mededader/getuige] en zijn aanwezigheid in de woning tijdens het meenemen van [minderjarige] .
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] integraal dient te worden vrijgesproken. Daartoe is gesteld dat er geen (betrouwbaar) bewijsmiddel voorhanden is waaruit blijkt dat [verdachte] wist dat [minderjarige] zou worden meegenomen. Het (voorwaardelijk) opzet op de tenlastegelegde feiten kan niet worden vastgesteld. [verdachte] zou enkel een civielrechtelijk document uitreiken in Nederland.
Het oordeel van het hof
Zoals hiervoor omschreven onder “feiten en omstandigheden” volgt uit de bewijsmiddelen dat [medeverdachte 2] [verdachte] had ingehuurd om “oma rustig te houden” bij de uitvoering van plan Barney, te weten de ontvoering van [minderjarige] en dat [verdachte] bij de Schiphol-meeting was, waar het weghalen van [minderjarige] gedurende een aantal uren door alle deelnemers in gezamenlijkheid besproken is. Uit die bewijsmiddelen volgt ook dat [veroordeelde mededader/getuige] met [verdachte] en [medeverdachte 7] een dag voor de ontvoering een voorverkenning heeft gehouden op het adres waar [minderjarige] verbleef en dat [verdachte] daar toen de plaats is aangewezen waar zijn vluchtfiets klaar stond. Ook volgt hieruit dat [verdachte] op de dag van de ontvoering een wezenlijke rol heeft vervuld bij die ontvoering. Hij was immers degene die oma in bedwang moest houden op het moment dat [minderjarige] werd weggehaald. Teneinde mogelijk te maken dat [veroordeelde mededader/getuige] en [medeverdachte 7] ongehinderd met [minderjarige] konden ontkomen, heeft [verdachte] geweld aangewend, onder meer door gebruikmaking van een taser jegens (onder meer) de ook in die woning aanwezige tante van [minderjarige] . In dit geweld was al voorzien in plan-Barney en de daarmee gemoeide kosten waren begroot in het document Stellar. Reeds op grond van dit alles volgt dat [verdachte] opzettelijk bewust en nauw heeft samengewerkt met zijn mededaders teneinde de wederrechtelijke vrijheidsberoving en het onttrekken aan het wettig gezag van [minderjarige] uit te voeren. Het verweer van de verdediging, dat [verdachte] geen wetenschap had van het plan gericht op het weghalen en overbrengen van [minderjarige] , en dus geen opzet zou hebben gehad op de tenlastegelegde gedragingen, wordt daarmee verworpen. De verklaring van [verdachte] dat hij enkel in Nederland was om een civielrechtelijk document uit te reiken wordt, gelet op het voorgaande, als ongeloofwaardig terzijde geschoven. De daarop gebaseerde verweren vinden hun weerlegging in de inhoud van de bewijsmiddelen en in hetgeen daarover in het voorgaande nader is overwogen. De verweren omtrent het bewijs worden daarom verworpen.

6.Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 29 september 2016 in Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [minderjarige] geboren te Amsterdam op [geboortedatum minderjarige] 2014, wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededaders met dat opzet
  • zich met een stroomstootwapen (taser) en tie-wraps, naar de woning begeven waar [minderjarige] en [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] en [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] zich bevonden en
  • zich toegang verschaft tot de woning en
  • gedreigd met voornoemd stroomstootwapen door dit stroomstootwapen in de richting te houden van [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] en
  • [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] geslagen met die taser en
  • dat stroomstootwapen tegen het lichaam van die [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] gehouden en
  • [minderjarige] meegenomen uit de woning en
  • dat stroomstootwapen tegen het lichaam van [getuige 2] gehouden en
  • [minderjarige] in de auto geplaatst;
2.
hij op 29 september 2016 in Nederland en in Duitsland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een minderjarige die de leeftijd van 12 jaren nog niet heeft bereikt, te weten [minderjarige] geboren te Amsterdam op [geboortedatum minderjarige] 2014, heeft onttrokken aan het wettig over voornoemde minderjarige gestelde gezag en aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over voornoemde minderjarige uitoefende, te weten [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] (de moeder), immers hebben verdachte en zijn mededaders zonder medeweten en toestemming van [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] , tezamen en in vereniging die minderjarige meegenomen naar Duitsland en aldus voornoemde minderjarige buiten het bereik en de invloedssfeer van die [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] gebracht en hebben zij daarbij geweld en bedreiging met geweld gebezigd, immers hebben zij:
  • zich de toegang verschaft tot de woning waar die [minderjarige] verbleef en
  • [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] geslagen met dat stroomstootwapen en
  • dat stroomstootwapen tegen het lichaam van [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] gehouden en
  • dat stroomstootwapen tegen het lichaam van [getuige 2] gehouden en
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen in
bijlage IIzijn vervat.

7.Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en
medeplegen van opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag en opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefent, terwijl geweld is gebezigd en de minderjarige beneden de twaalf jaren oud is.

8.Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

9.Eerlijk proces

De raadsman heeft betoogd dat medeverdachte [medeverdachte 1] een zogeheten “key witness” is. Hij moet worden gezien als de initiator van de gepleegde feiten en hij zou de verklaring van de verdachte, die in de kern inhoudt dat de tenlastelegging op onderdelen wordt betwist, kunnen bevestigen. [medeverdachte 1] is echter nooit gehoord, noch is de verdediging in de gelegenheid geweest hem te ondervragen. Daarnaast heeft ook de mogelijkheid ontbroken om de medeverdachte [medeverdachte 2] te ondervragen. Ook hij zou de verklaring van de verdachte op één of meer onderdelen hebben kunnen bevestigen, maar het accent voor de verdediging ligt, zo begrijpt het hof het pleidooi, vooral op [medeverdachte 1] .
Het hof is verzocht om deze situatie te beoordelen in het licht van de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) over het ondervragingsrecht. Daarbij is met name verwezen naar het beoordelingskader zoals ontwikkeld in de uitspraak van het EHRM in de zaak Schatschaschwili tegen Duitsland (EHRM 15 december 2015, nr. 9154/10).
Met de verdediging stelt het hof vast dat het genoemde beoordelingskader betrekking heeft op het recht op ondervraging van getuigen die een belastende verklaring hebben afgelegd en op de processuele voorwaarden waaronder zo’n verklaring mag worden gebruikt voor het bewijs, als de verdediging geen behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad de getuige in enig stadium van het geding te (doen) ondervragen. Daarvan is in deze zaak geen sprake. Immers, [medeverdachte 1] heeft in het geheel geen verklaring afgelegd, terwijl [medeverdachte 2] geen belastende verklaring heeft afgelegd over de verdachte. Overigens blijkt uit de bewijsvoering dat de getuige [veroordeelde mededader/getuige] wel verklaringen heeft afgelegd die voor de verdachte belastend zijn en die voor het bewijs worden gebruikt. Hij kon ter terechtzitting in hoger beroep wel behoorlijk en effectief worden ondervraagd door de verdediging.
Als overwogen verwacht de verdediging, naar het hof begrijpt, van de getuigen die, ondanks toewijzende beslissingen op verzoeken daartoe in eerste en tweede aanleg, niet konden worden ondervraagd, een ontlastende verklaring dan wel is hun verhoor met het oog op het verkrijgen van zo’n verklaring verzocht. Reeds daarom kan het bedoelde beoordelingskader niet worden toegepast bij de toetsing van de door de verdediging opgeworpen kwestie.
Niettemin zal het hof in het hiernavolgende de 6 EVRM-kwestie beoordelen omdat gegeven het gevoerde verweer die eindbeoordeling dient plaats te vinden, ondanks dat de gevraagde sanctionering, zoals reeds bleek bij de bespreking daarvan, geen passende kan zijn.
In de onderhavige strafzaak gaat het om (potentieel) ontlastende getuigen ten aanzien van wie, in termen van het EHRM, de verwachting bestaat dat zij de positie van de verdediging kunnen versterken of de uitkomst van de strafzaak in het voordeel van de verdachte kunnen beïnvloeden. Het beoordelingskader voor beantwoording van de vraag of de belemmeringen voor uitoefening van het ondervragingsrecht de “overall fairness” van het proces hebben aangetast luidt sinds de uitspraak van het EHRM in de zaak van Murtazaliyeva tegen Rusland (EHRM 18 december 2018, nr. 36658/05, waarin de zogeheten Perna-toets werd gewijzigd en aangevuld naar een drie-stappen-toets) als volgt.
Ten eerste moet worden beoordeeld of het verzoek om een getuige à décharge te horen voldoende is gemotiveerd door de verdediging en of de eventuele verklaring relevant is voor de beoordeling van de tenlastelegging. Ten tweede dient de rechter de relevantie van de getuigenis voldoende te hebben onderzocht en voldoende redenen te hebben opgegeven voor de beslissing om de getuige niet voor ondervraging op te roepen. Ten derde moet worden beoordeeld of de beslissing van de rechter om een getuige à décharge niet te horen de “overall fairness” van de procedure niet heeft aangetast. Die laatste stap heeft, zo kan worden afgeleid uit de rechtspraak van het Straatsburgse hof, niet alleen een procedureel karakter maar is ook materieel van aard, in die zin dat ook de inhoud van de eindbeslissing en de gronden waarop deze berust in de beoordeling kunnen worden betrokken.
In dit verband wordt als volgt overwogen. De raadsman heeft vrij spoedig na aanvang van het opsporingsonderzoek voor het eerst om een verhoor van [medeverdachte 1] als getuige gevraagd. Telkens is bij de onderbouwing gewezen op het belang van [medeverdachte 1] als getuige die een ander, voor de verdachte ontlastend, licht op de onderlinge verhoudingen en op de door hen gedeelde informatie, zou kunnen werpen. De relevantie van een verhoor van [medeverdachte 1] als getuige is van meet af aan door de rechter in beide feitelijke instanties aangenomen. Het hof heeft op 9 april 2024 het herhaalde verzoek om [medeverdachte 1] te horen afgewezen op de grond dat niet valt te verwachten dat [medeverdachte 1] binnen aanvaardbare termijn zal kunnen worden gehoord, onder verwijzing naar de sinds 2017 verrichte inspanningen en het uitgebleven resultaat.
Wat die inspanningen betreft stelt het hof het volgende vast. Op 23 februari 2017, ongeveer vijf maanden na de pleegdatum van de bewezenverklaarde feiten heeft de rechter-commissaris op verzoek van de verdediging beslist dat [medeverdachte 1] als getuige diende te worden gehoord. Op 1 februari 2018 heeft hij een rechtshulpverzoek naar India, waar [medeverdachte 1] woont, doen uitgaan. In de tussenliggende periode heeft de rechter-commissaris meermalen vruchteloos geïnformeerd bij de advocaat van [medeverdachte 1] naar diens bereidheid om vragen te antwoorden. Ook heeft de rechter-commissaris diverse malen in contact gestaan met AIRS voor overleg over de slagingskansen van een rechtshulpverzoek. Daarop was op 24 september 2018 nog geen bericht van de Indiase autoriteiten ontvangen. Op 22 oktober 2018 heeft de rechtbank de inhoudelijke behandeling van de zaak niet afgerond om verdere ontwikkelingen nog af te wachten. Nadien heeft de rechter-commissaris nog enkele malen bij AIRS geïnformeerd. Het enige document dat daarna is ontvangen is een “note verbale” van 8 februari 2019, afkomstig van de Indiase autoriteiten. In mei 2019 heeft de rechtbank de inhoudelijke behandeling van de strafzaak afgerond omdat niet kon worden verwacht dat [medeverdachte 1] binnen aanvaardbare termijn zou kunnen worden gehoord. Overwogen is daarbij onder meer dat Nederland geen rechtshulpverdrag heeft met India en dat ervaringen met rechtshulp met dit land zeer beperkt zijn. De rechter-commissaris heeft telkens gewezen op de precaire diplomatieke relatie met India en toegelicht dat hij daarom behoedzaam heeft geopereerd.
In hoger beroep heeft het hof na een verzoek van de verdediging op 29 maart 2021 beslist dat [medeverdachte 1] als getuige diende te worden gehoord. Begin april 2022 is een rechtshulpverzoek aan de Indiase autoriteiten aangeboden. Dit bleef zonder resultaat tot het moment waarop de raadsheer-commissaris daarover laatstelijk rapporteerde, te weten op 29 januari 2024. Uit mededelingen van AIRS aan de raadsheer-commissaris moet worden afgeleid dat India rechtshulpverzoeken zelden uitvoert en dat meermalen rappelleren contraproductief werkt. AIRS heeft tijdens elk overleg met de Indiase autoriteiten de kwestie- [medeverdachte 1] onder de aandacht gebracht.
Dit overzicht laat zien dat in eerste aanleg bijna anderhalf jaar en in appel bijna twee jaar zonder enig tastbaar resultaat is gewacht op een reactie op een rechtshulpverzoek aan India om [medeverdachte 1] te mogen horen. Het eerste jaar in eerste aanleg heeft de rechter-commissaris voorts besteed aan voorbereidingen die gelet op de omstandigheden van belang waren. Deze gang van zaken biedt weinig aanknopingspunten om aan te nemen dat de kans op medewerking van Indiase zijde aanwezig is. Gelet op de overige belangen (die van slachtoffers en benadeelde partijen en het maatschappelijk belang dat aan de strafzaak een einde komt) is langer wachten niet verantwoord.
In de sleutel van de gestelde verdragsschending heeft de verdediging ook gewezen op de onmogelijkheid om de medeverdachte [medeverdachte 2] als getuige te ondervragen. De medeverdachte [medeverdachte 2] is eerder gehoord door de politie waarbij hij over zijn mogelijke betrokkenheid bij de feiten heeft verklaard. Samengevat komt dat erop neer dat hij heeft verklaard dat hij slechts in Nederland was voor een project voor ProRail met [medeverdachte 3] en dat hij de contactgegevens van [verdachte] aan deze [medeverdachte 3] heeft gegeven. In zoverre is bekend hoe zijn verklaring, indien nader bevraagd, waarschijnlijk in grote lijnen zou hebben geluid. Op significante en relevante onderdelen heeft deze medeverdachte anders verklaard dan de verdachte zelf, die immers in grote lijnen heeft gezegd dat [medeverdachte 2] hem had benaderd om naar Nederland te komen, dat [medeverdachte 2] een soort leider was en dat hij, de verdachte, in de woning aanwezig is geweest, zij het om op verzoek van [medeverdachte 2] een rechterlijk bevel uit te reiken aan oma. Daarom valt zonder nadere toelichting niet in te zien hoe [medeverdachte 2] als getuige substantieel kan bijdragen aan bevestiging van de verklaring van de verdachte.
Het hof stelt verder vast dat de bewezenverklaring onder meer steunt op de verklaringen van de verdachte zelf, de verklaringen van de getuigen [veroordeelde mededader/getuige] , [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] , [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] en [getuige 2] die de verdediging allemaal heeft kunnen ondervragen, en processen-verbaal van bevindingen, waaronder van observaties.
Tegen deze achtergrond leidt de beslissing van het hof van 9 april 2024 tot afwijzing van het verzoek tot hernieuwde oproeping van [medeverdachte 1] als getuige niet tot een situatie waarin niet langer sprake is geweest van een eerlijk proces. Datzelfde geldt voor de omstandigheid dat [medeverdachte 2] niet is ondervraagd door de verdediging.

10.Oplegging van straf

Inleidend
De advocaat-generaal heeft, uitgaand van een bewezenverklaring van beide feiten en rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting, een gevangenisstraf geëist voor de duur van 54 maanden. Namens de verdachte is betoogd dat, in het geval van bewezenverklaring, een aanzienlijk lagere straf dient te worden opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
De verdachte is als medepleger strafbaar betrokken geweest bij de ontvoering van [minderjarige] op 29 september 2016, in opdracht van en in samenwerking met haar vader [medeverdachte 1] . Zij is opgehaald uit de woning waar zij met haar moeder verbleef en overgebracht naar India waar zij tot op de dag van vandaag verblijft. [minderjarige] was ten tijde van de overbrenging ongeveer tweeënhalf jaar oud. Sindsdien heeft [minderjarige] slechts een enkele keer via Skype met haar moeder gesproken.
Zoals uit de bewijsvoering blijkt heeft het hof onder meer vastgesteld dat de verdachte wist dat [minderjarige] , zo nodig met toepassing van enig geweld, uit de woning zou worden opgehaald en overgebracht naar India. Dit laatste, voorzienbare, verstrekkende gevolg betrekt het hof in de overwegingen ten aanzien van de op te leggen straf.
De gevolgen voor [minderjarige]
is als gevolg van de ontvoering en van de abrupte wijze waarop deze is uitgevoerd geheel onverwachts uit haar vertrouwde omgeving weggerukt. Die omgeving bestond uit personen, aan wie [minderjarige] , naar mag worden aangenomen, gehecht was en die haar dagelijks verzorgden. Het lijdt geen enkele twijfel dat deze gebeurtenis, als gevolg waarvan elk betekenisvol contact met haar moeder en overige dierbaren in Nederland onmogelijk is gemaakt, zeer ingrijpend is geweest voor [minderjarige] . Ook kan zonder terughoudendheid worden aangenomen dat deze ontwikkeling haar beleving van veiligheid en geborgenheid in nadelige zin moet hebben beïnvloed. Ook de Raad voor de Kinderbescherming heeft, blijkens één van de bijlagen bij de vordering benadeelde partij van [minderjarige] , op basis van een onderzoek in 2018 en wetenschappelijke inzichten over veilige hechting, zijn zorgen geuit over de emotionele ontwikkeling en mentale gezondheid van [minderjarige] .
Gevolgen voor de familie
Voor de personen die na de ontvoering zijn achtergebleven zijn de gevolgen ook zeer ingrijpend. [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] , de moeder van [minderjarige] , moet al bijna acht jaar verder leven met dit enorme verlies. Zij heeft tijdens haar slachtofferverklaring ter terechtzitting van het hof verteld hoezeer zij ernaar verlangt om haar dochter zelfs maar even te zien op een beeldscherm. Zij strijdt onvermoeibaar voor een hereniging met haar dochter. Daar komt bij dat zij op geen enkele wijze invulling kan geven aan haar rol als (sinds 2019 enig) gezaghebbend ouder. Ook voor de andere familieleden, in het bijzonder de oma en tante van [minderjarige] , is het gemis groot. Zij waren op dagelijkse basis betrokken bij de verzorging en opvoeding van de peuter. Het is volstrekt invoelbaar dat het verdriet van de familie groot is.
De uitvoering als project
De verdachte heeft bij de ontvoering samengewerkt met een groep personen. Zelf is hij op een laat moment bij de voorbereiding betrokken geraakt en heeft hij samen met enkele mededaders [minderjarige] uit de woning waar zij verbleef gehaald waarna zij naar Duitsland is overgebracht en vervolgens door haar vader naar India is meegenomen. In die organisatie heeft de verdachte een uitvoerende rol gehad. De betrokkenen werden samengebracht in een specifiek voor dit doel in het leven geroepen projectorganisatie, opgezet op basis van kennis van en inzichten in projectmanagement. De verdachte heeft kennis gekregen van de projectopzet op 28 september 2016, de dag voor de ontvoering tijdens een uitgebreid, hieraan gewijd overleg. Of het nu ging om de onderlinge rolverdeling bij de voorbereiding en uitvoering, de inzet en de aanschaf van hulp- en vervoermiddelen of communicatie en uitwisseling van informatie, aan alles was gedacht. Een aantal deelnemers, onder wie de verdachte zelf, had zelfs een politiële en/of militaire achtergrond. Van deze kennis en kunde is door de verdachte en zijn mededaders gebruik gemaakt, om de vader van [minderjarige] in zijn misdadige plan te laten slagen.
Bij de ontvoering is op de locatie waar [minderjarige] werd opgehaald misleiding toegepast om de woning te betreden en is door de verdachte gebruik gemaakt van geweld. Dit laatste maakte deel uit van de plannen, in die zin dat enige geweldshandelingen op voorhand mogelijk en toelaatbaar waren geacht. Met het oog daarop was de verdachte als “deurstopper”, toegevoegd aan de organisatie.
Dit planmatige en projectmatige karakter draagt naast de eerder genoemde feiten en omstandigheden aanzienlijk bij aan de ernst en de strafwaardigheid van de feiten: de ontvoering van een weerloze peuter, steriel opgezet en uitgevoerd als een project met een duidelijke missie, waarin door een internationaal gezelschap van maar liefst acht personen met elk hun specialisme, taak en/of verantwoordelijkheid in meer of mindere mate op professionele wijze werd samengewerkt.
Dit alles maakt de bewezenverklaarde feiten tot een kinderontvoering van de buitencategorie. De reactie van de strafrechter zal met dat karakter overeen dienen te stemmen.
Samenloop
Uit de kwalificatiebeslissing is reeds gebleken dat het hof de advocaat-generaal niet volgt in haar standpunt dat de bewezenverklaarde feiten een voortgezette handeling vormen. Voorts lijkt de advocaat-generaal er rekening mee te hebben gehouden dat eendaadse samenloop van de feiten 1 en 2 meer voor de hand ligt dan meerdaadse samenloop. De raadsman heeft betoogd dat er sprake is van eendaadse samenloop. Het hof is van oordeel dat de twee bewezenverklaarde feiten zich tot elkaar verhouden als een eendaadse samenloop, omdat ze gezien het onderliggend feitencomplex en de pleegdatum samenvallen.
Slotsom
Het hof stelt vast dat de verdachte in Nederland geen strafblad heeft. Dat betekent dat in zoverre geen sprake is van feiten en omstandigheden die in het nadeel van de verdachte dienen te worden uitgelegd of toegepast.
De verdachte heeft tijdens de verhoren bij de politie, zo heeft het hof vastgesteld bij de bewijsvoering, verklaard dat hij voor een ander doel dan de ontvoering van [minderjarige] in Nederland was en zijn betrokkenheid bij de ontvoering ontkend. Met deze onwaarachtige verklaring heeft de verdachte geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor de feiten en de ingrijpende gevolgen ervan. Dit rekent het hof de verdachte aan.
De verdachte is in een laat stadium betrokken geraakt bij de voorbereiding en uitvoering van de ontvoering. Dat brengt met zich dat het hof de strafwaardigheid van zijn betrokkenheid, die blijkens de bewezenverklaring alleen op de pleegdatum 29 september 2016 is gebleken, enigszins anders waardeert dan die van de medeverdachten die langere tijd bij de voorbereiding en ook bij het vervolg betrokken zijn geweest.
Al het voorgaande in ogenschouw nemend, is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden bij wijze van uitgangspunt passend en geboden is.
Redelijke termijn
Ter terechtzitting in hoger beroep is de vraag aan de orde gesteld of de redelijke termijn van berechting is overschreden. Daaromtrent wordt als volgt overwogen. De op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is in eerste aanleg aangevangen op 29 september 2016, de dag waarop de verdachte werd aangehouden. Het vonnis is gewezen op 11 juli 2019. Omdat de verdachte toen reeds geruime tijd op vrije voeten was, is de toepasselijke maatstaf twee jaren. De redelijke termijn is daarom in eerste aanleg met iets minder dan tien maanden overschreden.
De verdachte heeft hoger beroep doen instellen op 25 juli 2019. Het hof wijst arrest op 13 mei 2024. Dat betekent dat 58 maanden zijn verstreken sinds de aanvang van de appelfase. Dit betekent dat, getoetst aan de maatstaf van twee jaren, de overschrijding van de redelijke termijn van berechting in hoger beroep bijna drie jaren bedraagt. In de overschrijding, zoals die zich heeft voorgedaan in de beide fasen van het geding, vindt het hof aanleiding om de op te leggen gevangenisstraf te verminderen met zes maanden. Aan de verdachte zal worden opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest.

11.Vorderingen van de benadeelde partijen

Vorderingen
Als benadeelde partijen hebben zich gevoegd [minderjarige] , [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] , [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] en [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] .
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen toegewezen dienen te worden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in verband met de door hem bepleite vrijspraak primair verzocht de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen. Subsidiair stelt hij zich op het standpunt dat de vorderingen moeten worden afgewezen omdat de schade reeds is vergoed. Tenslotte heeft de raadsman standpunten ingenomen ten aanzien van de hoogte van de vorderingen.
Het oordeel van het hof
11.1
Vordering van benadeelde partij [minderjarige]
heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.000,00 aan immateriële schade. Tevens is verzocht om toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade overweegt het hof dat het, nu bij de benadeelde partij geen sprake is van lichamelijk letsel of schade in de eer en goede naam, de vraag is of de benadeelde partij ‘op andere wijze’ in de persoon is aangetast als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Daarvan is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht (HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376 en HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793).
In de onderhavige zaak is ten aanzien van de verdachte bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de ontvoering en onttrekking aan het wettig gezag van de destijds tweejarige [minderjarige] door haar uit het huis van haar oma weg te halen en naar India te brengen. Gelet op het voorgaande en zoals ook tot uitdrukking gebracht in de strafmotivering is naar het oordeel van het hof sprake van een normschending die naar haar aard en ernst meebrengt dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen voor [minderjarige] zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ kan worden aangenomen. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op het gevorderde bedrag, te weten
€ 5.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente. Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Hoofdelijkheid
De benadeelde partij heeft verzocht de hoofdelijkheidsclausule toe te passen. Het hof zal dit toewijzen en bepalen dat de verdachte hoofdelijk is verbonden met zijn mededaders.
BEM-clausule
Het hof zal tevens bepalen dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding aan [minderjarige] zal worden gestort op een ten behoeve van [minderjarige] (geboren op [geboortedatum minderjarige] 2014) te openen rekening met een zogenoemde ‘BEM-clausule’, ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige en haar wettelijke vertegenwoordiger kunnen aldus slechts met toestemming van de kantonrechter over het vermogen van de minderjarige beschikken tot zij achttien jaar is.
Het hof bepaalt tevens dat de advocaat van de benadeelde partij uiterlijk binnen 3 maanden na het onherroepelijk worden van het arrest het Openbaar Ministerie op de hoogte stelt welke rekening voor de benadeelde partij is geopend.
11.2
Vordering van benadeelde partijen [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] en [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2]
[oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen, met daarbij de wettelijke rente. [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] heeft haar vordering in hoger beroep gehandhaafd.
[tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.500,00 immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen, met daarbij de wettelijke rente. [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] heeft haar vordering in hoger beroep gehandhaafd.
De vorderingen van [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] en [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] zijn door de rechtbank bij vonnis van 11 juli 2019 in de zaak van de [veroordeelde mededader/getuige] geheel toegewezen. Dit vonnis is onherroepelijk. Blijkens gegevens van het CJIB heeft [veroordeelde mededader/getuige] aan [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] een bedrag van € 1.000,00 aan schadevergoeding en een bedrag van
€ 67,95 aan wettelijke rente betaald. Uit gegevens van het CJIB blijkt voorts dat [veroordeelde mededader/getuige] aan
[tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] een bedrag van € 1.500,00 aan schadevergoeding en een bedrag van € 101,93 aan wettelijke rente heeft betaald.
Het hof stelt vast dat er door deze betalingen thans geen schade meer is zodat de vorderingen in de onderhavige zaak dienen te worden afgewezen.
Gelet op bovenstaande ziet het hof geen grond voor het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.
11.3
Vordering van benadeelde partij [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1]
heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt aan materiële schade € 1.518,63, aan immateriële schade € 5.000,00 en aan proceskosten
€ 5.340,94. Deze vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen, met daarbij de wettelijke rente. [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] heeft haar vordering in hoger beroep gehandhaafd.
Materiële en immateriële schade
De vordering is door de rechtbank bij vonnis van 11 juli 2019 in de zaak van de medeverdachte [veroordeelde mededader/getuige] geheel toegewezen. Dit vonnis is onherroepelijk. Blijkens gegevens van het CJIB heeft [veroordeelde mededader/getuige] aan
[moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] een bedrag van € 6.518,13 (€ 1.518,63 + € 5.000,00) aan schadevergoeding en een bedrag van € 474,99 aan wettelijke rente betaald.
Het hof stelt vast dat er door deze betalingen geen schade meer is zodat de gevorderde vergoeding van materiële en immateriële schade in de onderhavige zaak dient te worden afgewezen.
Proceskosten
Ten aanzien van de gevorderde vergoeding van proceskosten overweegt het hof als volgt. [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] heeft € 5.340,94 aan proceskosten genoemd. Anders dan de rechtbank overweegt het hof ten aanzien van de proceskosten dat redelijke uitleg van artikel 532 Sv meebrengt dat bij de begroting daarvan dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. Daarin wordt bij de vordering als hier aan de orde doorgaans het 'Liquidatietarief Kanton’ gehanteerd. Het hof ziet geen aanleiding daarvan in deze zaak af te wijken. Het hof begroot, met inachtneming hiervan en gelet op de afwijzende beslissing in hoger beroep, de kosten rechtsbijstand, uitsluitend voor zover in eerste aanleg gemaakt, op
€ 900,00. [verdachte] zal in zoverre in de proceskosten worden veroordeeld.
Schadevergoedingsmaatregel voor een hoger bedrag?
In hoger beroep heeft [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] tevens de wens uitgesproken dat het hof bij het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel aansluiting zal zoeken bij het bedrag dat ter compensatie van de immateriële schade is gevorderd in de zaak tegen [medeverdachte 1] , te weten € 15.000,00, in afwijking van de gevorderde schadevergoeding van € 5.000,00. De advocaat van de benadeelde partij heeft daartoe aangevoerd dat dit bedrag de aard, ernst en de omvang van de door haar geleden schade reflecteert. De Hoge Raad heeft eerder al beslist dat een rechter bij wege van schadevergoedingsmaatregel een betalingsverplichting kan opleggen voor een bedrag dat hoger is dan het bedrag dat door de benadeelde partij is gevorderd, aldus de advocaat.
De advocaat-generaal heeft overeenkomstig deze wens gevorderd dat een schadevergoedingsmaatregel voor een bedrag van € 15.000,00 zal worden opgelegd.
De verdediging heeft verzocht deze vordering af te wijzen.
Het hof stelt voorop dat een vordering tot schadevergoeding van een benadeelde partij niet kan worden verhoogd in de hoger beroepsfase. Ingevolge het derde lid van artikel 421 Sv kan de benadeelde partij zich in hoger beroep voegen binnen de grenzen van haar eerste vordering, voor zover die vordering door de rechtbank niet is toegewezen. Volgens vaste jurisprudentie moet de in deze wetsbepaling opgenomen beperking zo worden uitgelegd dat de benadeelde partij in hoger beroep niet alsnog schadeposten mag opvoeren die in eerste aanleg niet zijn opgevoerd, en evenmin het bedrag van de in eerste aanleg wel opgevoerde schadeposten mag verhogen (vgl. HR 17 februari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD0945 en HR 26 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP1279).
De strafrechter kan ambtshalve, los van een door de benadeelde partij ingestelde vordering, de in artikel 36f, eerste lid, Sr bedoelde schadevergoedingsmaatregel opleggen indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht (vgl. HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793). De advocaat van de benadeelde partij heeft een aantal rechterlijke uitspraken genoemd waarin in hoger beroep op deze voet is gekomen tot de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel die de hoogte van de vordering van de benadeelde partij oversteeg.
Naar het oordeel van het hof noopt het hierboven omschreven verbod tot verhoging van de vordering van de benadeelde partij in hoger beroep, tot zeer terughoudende toepassing van de mogelijkheid om in hoger beroep over te gaan tot oplegging van een schadevergoedingsmaatregel die de hoogte van de initiële vordering van de benadeelde partij overstijgt. Indien daartoe te lichtvaardig zou worden overgegaan, zou dit kunnen leiden tot omzeiling van het verbod tot verhoging daarvan. Dit impliceert dat de mogelijkheid tot oplegging van een schadevergoedingsmaatregel in hoger beroep, die de hoogte van de vordering van de benadeelde partij in eerste aanleg overstijgt, dient te worden voorbehouden aan zeer uitzonderlijke gevallen. Daarbij kan gedacht worden aan de gevallen waarin sprake is van schade die in eerste aanleg in het geheel niet was te voorzien. In het onderhavige geval is zo’n uitzonderlijk geval niet aan de orde. De gevorderde, naar boven bijgestelde, schadevergoedingsmaatregel ziet immers op schade die in eerste aanleg reeds bestond en op dezelfde gronden door de benadeelde partij toen reeds was geraamd en een op basis daarvan initieel gevorderde vergoeding van die (immateriële) schade. Het hof zal daarom niet overgaan tot oplegging van de gevorderde schadevergoedingsmaatregel voor een hoger bedrag. Dit leidt tevens tot de slotsom dat, voor zover het gaat om door [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] geleden schade, er in het geheel geen schadevergoedingsmaatregel zal worden opgelegd.

12.Beslag

In beslag genomen goederen
De volgende voorwerpen zijn in beslag genomen en nog niet teruggegeven:
2 STK tie-wrap
1 STK handschoen
1 STK vliegticket
1 STK papier
5. 1 1 STK pas Hyatt place, hotel sleutelkaart
5. 1 1 STK geld euro 1794,25
5. 1 1 STK zaktelefoon kleur wit Huawei
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het papier (4) zal worden teruggegeven aan de verdachte en de overige inbeslaggenomen voorwerpen (1, 2, 3, 5, 6 en 7) zullen worden verbeurd verklaard.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich voor wat betreft de inbeslaggenomen voorwerpen gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat de handschoen (2), de vliegticket (3) en het papier (4) dienen te worden teruggegeven aan de verdachte en dat de hotel sleutelkaart (5) dient te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
De overige goederen, te weten de tie-wraps (1), het geldbedrag van € 1.794,25 (6) en de zaktelefoon (7) dienen te worden verbeurd verklaard.
De tie-wraps en de zaktelefoon zijn aangetroffen in de fouillering (rugtas) van [verdachte] . Voor wat betreft de tie-wraps overweegt het hof dat het aan de uitvoering van de bewezenverklaarde feiten ten grondslag liggende plan “Barney” voorzag in het gebruik van tie-wraps, terwijl [veroordeelde mededader/getuige] heeft verklaard dat hij op verzoek van [medeverdachte 2] tie-wraps aan [verdachte] heeft gegeven om oma de handen bij elkaar te binden, mocht oma “woest” worden.
Ook de telefoon is [verdachte] ter hand gesteld ten behoeve van de feiten. Deze telefoon was voorgeprogrammeerd met de nummers 1, 2 en 4. Deze nummers waren gekoppeld aan mobiele nummers van medeverdachten in deze zaak en werden, evenals de telefoon die [verdachte] kreeg, enkel gebruikt in relatie tot het plegen van de bewezenverklaarde feiten, zoals blijkt uit de verklaringen van [veroordeelde mededader/getuige] ten overstaan van de politie.
Door de overhandiging van deze tie-wraps en mobiele telefoon aan [verdachte] zijn deze goederen aan [verdachte] gaan toebehoren op een wijze als bedoeld in artikel 33a, lid 1, Sr. Daarnaast waren deze goederen tot het begaan van de bewezenverklaarde feiten bestemd.
Ten aanzien van het geldbedrag overweegt het hof dat ook dit is aangetroffen in de fouillering van [verdachte] . Blijkens de verklaring van [veroordeelde mededader/getuige] bij de politie is er in het Hiltonhotel contant geld aan [verdachte] gegeven. Dit geldbedrag betrof de vergoeding voor [verdachte] en voor zijn reiskosten. Ook andere deelnemers aan de feiten zijn betaald voor hun bijdrage aan het plegen van de bewezenverklaarde feiten. [verdachte] is de dag voordat hij met dit geld is aangehouden vanuit Colombia, via het Verenigd Koninkrijk, Nederland in gereisd. Algemeen bekend is dat de euro in Colombia en het Verenigd Koninkrijk geen gangbaar betaalmiddel is. Voorts heeft [verdachte] geen aannemelijke verklaring gegeven over de wijze waarop hij in het bezit was gekomen van dit geldbedrag in euro’s, voordat hij naar Nederland kwam dan wel in de relatief korte periode dat hij hier was. Op grond van dit alles concludeert het hof dat dit geld derhalve in zijn bezit is gekomen als betaling voor zijn bijdrage aan de bewezenverklaarde feiten. Het geldbedrag behoorde hem aldus toe en was door middel van het strafbare feit verkregen.

13.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 47, 55, 279 en 282 van het Wetboek van Strafrecht.

14.Beslissing ten aanzien van de vordering tot gevangenneming

De advocaat-generaal heeft de gevangenneming van de verdachte gevorderd.
De raadsman heeft gesteld dat de vordering van de advocaat-generaal moet worden afgewezen.
Het hof overweegt als volgt.
Hoewel aan de verdachte een gevangenisstraf van aanzienlijke duur zal worden opgelegd en de verdachte gedurende langere termijn in het buitenland verblijft, zal het hof de vordering tot gevangenneming van de verdachte afwijzen. In deze fase van de procedure kan het verblijf in het buitenland onvoldoende gewicht in de schaal leggen om de vordering van de advocaat-generaal toe te wijzen. Het hof acht geen termen, en ook overigens geen opportuniteit, aanwezig voor de gevangenneming van de verdachte.

15.BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
 2 2 STK tie-wrap;
 2 1 STK geld euro 1794.25;
 2 1 STK zaktelefoon kleur wit HUAWEI.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 1 STK handschoen;
  • 1 STK vliegticket;
  • 1 STK papier.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1 STK pas Hyatt place, hotel sleutelkaart.
Vordering van de benadeelde partij [minderjarige]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [minderjarige] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s), hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [minderjarige] , ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.000,00 (vijfduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 60 (zestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 29 september 2016.
Bepaalt dat als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van de benadeelde partij [minderjarige] (geboren op [geboortedatum minderjarige] 2014 te Amsterdam) te openen rekening met een BEM-clausule (nader op te geven door de advocaat van de benadeelde partij zoals in het arrest bepaald).
Vordering van de benadeelde partij [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] tot schadevergoeding af.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] tot schadevergoeding af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
900,00 (negenhonderd euro).
Vordering van de benadeelde partij [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] tot schadevergoeding af.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Wijst af de vordering tot gevangenneming.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.M. Steinhaus, mr. S.M.M. Bordenga en mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Jansen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 mei 2024.
Bijlage I: De tekst van de tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 17 september 2016 tot en met 18 oktober 2016 in Amsterdam en/of Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of elders in Nederland en/of in Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk één minderjarige (beneden de twaalf jaar oud), te weten [minderjarige] geboren te Amsterdam op [geboortedatum minderjarige] 2014, wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet
  • zich met een stroomstootwapen (taser) en/of een of meerdere tie wrap(s), naar de/een woning begeven alwaar [minderjarige] en/of [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] en/of [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] zich bevond(en) en/of
  • zich (vervolgens) toegang verschaft tot de woning en/of
  • [minderjarige] uit de armen van [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] getrokken en/of gehaald en/of
  • (vervolgens) gedreigd met voornoemd stroomstootwapen (taser) door dit stroomstootwapen (taser
  • (vervolgens) [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] en/of [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] vastgepakt en/of geslagen (met die taser) en/of bedreigd en/of
  • dat stroomstootwapen (taser) tegen het lichaam van die [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] gehouden en/of
  • (vervolgens) toen en daar voornoemde [minderjarige] meegenomen uit de woning en/of
  • dat stroomstootwapen (taser) tegen het lichaam van [getuige 2] gehouden en/of
  • (vervolgens) voornoemde [minderjarige] in de auto geplaatst en/of
  • (vervolgens) voornoemde [minderjarige] naar de woning van [medeverdachte 3] , althans naar een andere locatie (in het buitenland) overgebracht
2.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 29 september 2016 tot en met 28 maart 2019 in Amsterdam en/of elders in Nederland en/of in Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een minderjarige die de leeftijd van 12 jaren nog niet heeft bereikt, te weten [minderjarige] geboren te Amsterdam op [geboortedatum minderjarige] 2014, heeft/hebben onttrokken aan het wettig over voornoemde minderjarige gestelde gezag of aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over voornoemde minderjarige uitoefende, te weten [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] (de moeder), immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (in strijd met de afspraken en/of zonder medeweten en/of toestemming van [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] ), toen en daar, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen die minderjarige meegenomen naar Duitsland en/of India (en aldus voornoemde minderjarige buiten het bereik en/of de invloedssfeer van die [moeder minderjarige, tevens benadeelde partij 1] gebracht en/of gehouden en heeft/hebben hij/zij daarbij geweld en/of bedreiging met geweld gebezigd, immers heeft/hebben hij/zij, verdachte en/of zijn mededader(s):
- zich toegang verschaft tot de woning waar die [minderjarige] verbleef en/of
- [minderjarige] uit de armen van [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] getrokken en/of gehaald en/of
- ( vervolgens) heeft/hebben gedreigd met een stroomstootwapen (taser) door dat stroomstootwapen (taser) in de richting te houden van [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] en/of [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] en/of
- ( vervolgens) [oma minderjarige, tevens benadeelde partij 3] en/of [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] vastgepakt en/of geslagen (met dat stroomstootwapen) en/of
- dat stroomstootwapen (taser) tegen het lichaam van die [tante minderjarige, tevens benadeelde partij 2] gehouden en/of
- dat stroomstootwapen (taser) tegen het lichaam van [getuige 2] gehouden en/of
- met de minderjarige de woning verlaten.
Bijlage II: De bewijsmiddelen
[...]