ECLI:NL:GHAMS:2024:126

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
19 januari 2024
Zaaknummer
000636-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding kosten rechtsbijstand en schadevergoeding in strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 27 december 2022. Het hoger beroep is ingesteld door de appellant, die verzocht om vergoeding van kosten van rechtsbijstand en schadevergoeding in verband met een strafzaak. De appellant heeft een aantal bedragen opgegeven, waaronder € 340,00 voor rechtsbijstand in de verzoekschriftprocedure, € 480,00 voor schade door de ondergane verzekering, € 15.000,00 voor immateriële schade door vervolging, en € 10.164,00 voor rechtsbijstand in de strafzaak. Het hof heeft de verzoeken beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de rechtbank het verzoek tot vergoeding van € 390,00 heeft toegewezen, maar dat de overige verzoeken niet konden worden toegewezen. Het hof heeft geoordeeld dat de schadevergoeding voor psychische schade niet kan worden toegewezen, omdat deze niet voortkomt uit de inverzekeringstelling. Ook de kosten voor rechtsbijstand in de discussie met de officier van justitie over de sepotcode zijn afgewezen. Het hof heeft echter wel gronden van billijkheid gevonden voor de toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de verzoekschriftprocedure en heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd. Uiteindelijk heeft het hof de appellant een totale vergoeding van € 9.033,00 toegekend, bestaande uit € 390,00 op basis van artikel 533 Sv en € 8.643,00 op basis van artikel 530 Sv. De beschikking is ondertekend door de jongste raadsheer en griffier en is uitgesproken tijdens de openbare zitting.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 000636-23 (530 Sv) en 000637-23 (533 Sv)
parketnummer in eerste aanleg: 15-311330-20
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Noord-Holland van 27 december 2022 op het verzoekschrift op de voet van artikel 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1979,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. J.W. Verhoef,
[adres01] .

1.Procesverloop

Het hoger beroep is op 24 januari 2023 ingesteld door verzoeker (hierna appellant).
Op 24 november heeft de advocaat-generaal haar standpunt kenbaar gemaakt.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 28 november 2023 de advocaat-generaal, appellant en de advocaat van appellant ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord.

2.Inhoud van het verzoek

Het verzoek strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering in de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 480,00;
immateriële schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van -het hof begrijpt en kort gezegd- de vervolging van verdachte ten bedrage van € 15.000,00;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 10.164,00;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure in eerste aanleg ten bedrage van € 680,00.
In hoger beroep is tevens verzocht om een vergoeding van kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de onderhavige verzoekschriftprocedure in hoger beroep ten bedrage van € 340,00.

3.Beoordeling

Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
Ad a.
De rechtbank heeft het verzoek toegewezen tot een bedrag van € 390,00.
De advocaat van appellant heeft verzocht om het forfaitaire dagvergoeding voor vrijheidsbeneming in een politiecel alsmede het forfaitaire dagvergoeding voor ondergane beperkingen. Het hof is van oordeel dat kan worden volstaan met een forfaitaire dagvergoeding voor vrijheidsbeneming in een politiecel zoals door de rechtbank is gedaan, nu schade in verband met ondergane beperkingen in deze vergoeding is begrepen.
Het hof zal het hoger beroep in zoverre afwijzen.
Ad b.
Appellant heeft verzocht om vergoeding van psychische schade door hem geleden als gevolg van de strafvervolging. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat slechts indien die schade is ontstaan als gevolg van ondergane inverzekeringstelling, klinische observatie of voorlopige hechtenis in artikel 533 Sv een grondslag gevonden kan worden voor toekenning van een vergoeding. Dat de gestelde schade het gevolg is van de ondergane inverzekeringstelling volgt echter niet uit de stellingen van appellant. Ook geen ander strafvorderlijk artikel geeft in de onderhavige procedure grondslag voor een schadevergoeding als verzocht.
Het hof zal het beroep in zoverre afwijzen.
Ad c.
De rechtbank heeft het verzoek gematigd toegewezen. Onder meer zijn afgewezen de kosten voor rechtsbijstand gemaakt in de discussie met de officier van justitie over de gehanteerde sepotcode.
Onder de kosten van een raadsman als bedoeld in artikel 530 lid 2 Sv zijn te verstaan de kosten van een raadsman die in rechtstreeks verband staan met een strafzaak tegen een gewezen verdachte (Hoge Raad
20 mei1986, ECLI:NL:HR:1986:AC9355). Naar het oordeel van het hof moeten daaronder tevens worden begrepen de kosten gemaakt voor rechtsbijstand in een discussie met de officier van justitie over de in casu gehanteerde sepotcode.
Wat betreft de hoogte van de toe te kennen vergoeding is de rechter niet gebonden aan de door de raadslieden opgestelde declaraties, ook niet indien deze zijn voorzien van een gedetailleerde urenspecificatie. De in de jurisprudentie daarvoor gebezigde formulering dat dergelijke declaraties niet meer zijn dan een uitgangspunt, brengt tot uitdrukking dat de rechter de ruimte heeft daarvan – in matigende zin – af te wijken indien en voor zover daarvoor gronden van billijkheid aanwezig zijn. De schadevergoedingsrechter dient, gezien het recht op vrije advocatenkeuze, terughoudend te zijn bij de toetsing van tussen de cliënt en de raadslieden gemaakte afspraken. Een en ander heeft tot een min of meer bestendige lijn in de jurisprudentie van de gerechtshoven geleid, die erop neer komt dat van de declaraties van de betrokken rechtsbijstandverleners kan worden afgeweken indien deze, bij voorbeeld wat betreft het aantal ingeschakelde rechtsbijstandverleners, de hoeveelheid in rekening gebrachte uren of de gehanteerde uurtarieven, alle omstandigheden en belangen in aanmerking genomen, ‘in het oog springend bovenmatig’ zijn (gerechtshof Leeuwarden 3 februari 2010, ECLI:NL:GHLEE:2010: BL8539; gerechtshof Amsterdam 28 mei 2014, ECLI:NLGHAMS:2014:2466).
In het onderhavige geval blijkt uit de urenspecificatie dat de raadsman in de discussie omtrent de gebruikte sepotcode 8 uren heeft gedeclareerd voor dossierstudie. Het hof is van oordeel dat dit aantal uren in het oog springend bovenmatig is en op de noodzaak hiertoe geen enkele nadere toelichting is gegeven. Gelet op het voorgaande zal het hof de toewijzing van het verzoek matigen met 7 uren.
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toewijzing van de kosten van rechtsbijstand in de strafzaak tot een bedrag van (€ 10.164 minus 7 uren a €300 en 21 % btw) € 7.623,00.
Ad d en aanvullend verzoek
Ingevolge het bepaalde in artikel 534, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure ten bedrage van € 1.020,00.
Gelet op het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen en opnieuw recht doen.

4.Beslissing

Het hof:
Vernietigt de beschikking waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Kent op de voet van artikel 533 Sv ten laste van de Staat aan appellant een vergoeding toe van € 390,00 (driehonderdzestig euro).
Kent op de voet van artikel 530 Sv uit ’s Rijks kas aan appellant een vergoeding toe van € 8.643,00 (achtduizend zeshonderddrieënveertig euro).
Wijst het meer of anders verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellant.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. A.R.O. Mooy, F.A. Hartsuiker en P.F.E. Geerlings, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de jongste raadsheer en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 9 januari 2024.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 9.033,00 (negenduizend drieëndertig euro) op bankrekeningnummer [iban_nummer01] t.n.v. Stichting Beheer Derdengelden mr. J.W Verhoef o.v.v. [ovv01] .
Amsterdam, 9 januari 2024,
mr. P.F.E. Geerlings, jongste raadsheer.