ECLI:NL:GHAMS:2024:1171
Gerechtshof Amsterdam
- Tussenuitspraak
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van de bewindvoerder in hoger beroep en de rol van de onderbewindgestelde
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 april 2024 een tussenarrest gewezen in een hoger beroep dat is ingesteld door de bewindvoerder van een onderbewindgestelde, [X.]. De bewindvoerder heeft zich verbonden tot nakoming van de verbintenissen uit een huurovereenkomst, maar het hof moest zich de vraag stellen of de bewindvoerder ontvankelijk is in het hoger beroep of dat alleen [X.] zelf bevoegd is om hoger beroep in te stellen. Het hof oordeelt dat de bewindvoerder niet-ontvankelijk is omdat [X.] zelf als procespartij moet optreden. De bewindvoerder heeft echter de mogelijkheid om alsnog een akte in te dienen waarin [X.] instemt met de verschijning van de bewindvoerder in de procedure.
Het hof heeft in het tussenarrest overwogen dat het bewind op zichzelf de bevoegdheid van de rechthebbende om zelfstandig in rechte op te treden niet aantast, tenzij er een beperking voortvloeit uit het bewind. De bewindvoerder heeft aangevoerd dat zij bevoegd is om in hoger beroep te procederen, maar het hof concludeert dat [X.] enkel hoofdelijk verbonden is tot nakoming van de verbintenissen uit de huurovereenkomst en dat dit medeschuldenaarschap niet onder de werking van de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek valt. Hierdoor is de overeenkomst rechtsgeldig en moet [X.] zelf als procespartij optreden.
Het hof verwijst de zaak naar de rol voor het nemen van een akte door de bewindvoerder, waarbij [X.] kan instemmen met de verschijning van de bewindvoerder. De beslissing houdt iedere verdere beslissing aan, en de zaak wordt op 28 mei 2024 opnieuw behandeld.