Uitspraak
Procesgang
Onderzoek van de zaak
Vonnis waarvan beroep
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
nihil, gelet op de in de strafzaak bepleite (integrale) vrijspraak.
Gerechtshof Amsterdam
In deze ontnemingszaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 23 september 2022. Het openbaar ministerie had gevorderd dat de betrokkene een geldbedrag van € 45.344,49 aan de Staat zou betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, dat was vastgesteld op € 50.344,49. De betrokkene was eerder veroordeeld voor het opzettelijk vervoeren en aanwezig hebben van cocaïne. Echter, in het hoger beroep is de betrokkene vrijgesproken van de tenlasteleggingen in de strafzaak, wat leidde tot de vraag of het openbaar ministerie nog ontvankelijk was in zijn vordering tot ontneming.
Tijdens de zitting op 22 maart 2024 heeft de advocaat-generaal de vordering tot ontneming herhaald, maar de raadsman van de betrokkene heeft betoogd dat de vordering niet meer kon worden toegewezen gezien de vrijspraak. Het hof heeft in zijn overwegingen de vrijspraak van de betrokkene in de strafzaak als cruciaal beschouwd. Aangezien de basis voor de ontnemingsvordering is komen te vervallen door de vrijspraak, heeft het hof geoordeeld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in zijn vordering.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan door de vordering van het openbaar ministerie af te wijzen. Dit arrest is uitgesproken in een openbare terechtzitting en is ondertekend door de aanwezige rechters, met uitzondering van mr. M.F.J.M. de Werd, die buiten staat was om te ondertekenen.