ECLI:NL:GHAMS:2024:1149

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 april 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
23-002781-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na vrijspraak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een vordering van het openbaar ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, die was ingesteld tegen de betrokkene, die eerder was veroordeeld voor het medeplegen van het telen van hennep en diefstal van elektriciteit. De politierechter had de betrokkene in een eerdere uitspraak verplicht tot betaling van een bedrag van € 25.767,87 aan de Staat ter ontneming van dit voordeel.

De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van de politierechter. Tijdens de zitting in hoger beroep op 22 maart 2024 heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de betrokkene en zijn raadsman. Het hof heeft geoordeeld dat de betrokkene integraal is vrijgesproken van de tenlastelegging in de strafzaak, wat betekent dat de basis voor de ontnemingsvordering is komen te vervallen.

Het hof heeft daarom het vonnis waarvan beroep vernietigd en het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit arrest is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het gerechtshof en is ondertekend door de rechters, met uitzondering van mr. M.F.J.M. de Werd, die buiten staat was om te ondertekenen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002781-22 (ontneming)
datum uitspraak: 5 april 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 11 oktober 2022 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met parketnummer 13-023058-20 tegen de betrokkene
[verdachten],
geboren te [geboorteplaats 1] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1985,
adres: [adres].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 51.535,74.
De betrokkene is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 19 augustus 2020 veroordeeld ter zake van – kort gezegd – het medeplegen van het telen van een grote hoeveelheid hennep en het medeplegen van diefstal van elektriciteit.
Voorts heeft de politierechter in de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 11 oktober 2022 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 25.767,87 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
De betrokkene is bij arrest van dit hof van heden integraal vrijgesproken van het tenlastegelegde.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
22 maart 2024.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de betrokkene en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel wordt afgewezen.
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden afgewezen, gelet op de in de strafzaak bepleite (integrale) vrijspraak.
Nu de verdachte in de strafzaak bij arrest van heden (parketnummer 23-001806-22) in hoger beroep is vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd in de aan de ontnemingsvordering ten grondslag liggende strafzaak, zal het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in zijn vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel worden verklaard.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijkin de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. B.A.A. Postma, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. H.A. Stalenhoef, in tegenwoordigheid van
mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
5 april 2024.
mr. M.F.J.M. de Werd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.