ECLI:NL:GHAMS:2024:1149
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na vrijspraak
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een vordering van het openbaar ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, die was ingesteld tegen de betrokkene, die eerder was veroordeeld voor het medeplegen van het telen van hennep en diefstal van elektriciteit. De politierechter had de betrokkene in een eerdere uitspraak verplicht tot betaling van een bedrag van € 25.767,87 aan de Staat ter ontneming van dit voordeel.
De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van de politierechter. Tijdens de zitting in hoger beroep op 22 maart 2024 heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de betrokkene en zijn raadsman. Het hof heeft geoordeeld dat de betrokkene integraal is vrijgesproken van de tenlastelegging in de strafzaak, wat betekent dat de basis voor de ontnemingsvordering is komen te vervallen.
Het hof heeft daarom het vonnis waarvan beroep vernietigd en het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit arrest is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het gerechtshof en is ondertekend door de rechters, met uitzondering van mr. M.F.J.M. de Werd, die buiten staat was om te ondertekenen.