Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
Artikel 26:
3.Beoordeling
eerste griefkomt [appellant] op tegen de afwijzing van zijn vordering tot vermindering van de huurprijs over 2021. Ter nadere onderbouwing van die vordering heeft [appellant] diverse stukken overgelegd, te weten het jaarrapport van zijn onderneming over 2021, een overzicht van de door hem in 2021 aan Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) ontvangen bedragen, de door hem ingediende aanvragen voor de TVL en de beslissingen daarop, een bankuitdraai van de huurlasten in 2019 tot en met 2021 en een door hemzelf gemaakt overzicht van zijn omzet in die jaren. Daarnaast heeft hij een door hemzelf gemaakte berekening overgelegd, die uitkomt op een huurprijsvermindering over 2021 van € 2.943,00.
tweede griefkomt [appellant] op tegen de overweging van de kantonrechter dat partijen het erover eens zijn dat de bovenwoning een afhankelijke woning is in de zin van artikel 7:290 lid 3 BW, zodat het bedrijfsruimteregime van toepassing is op het volledige gehuurde. [appellant] stelt dat partijen het daarover niet eens zijn, omdat de bovenwoning volgens hem een zelfstandige woonruimte is en daarop dus het woonruimteregime van toepassing is. Dit volgt uit het feit dat de bovenwoning een eigen opgang en huisnummer heeft en zelfvoorzienend is (bijvoorbeeld doordat de woning beschikt over een eigen cv-ketel). Ook kan de woning zonder overwegende praktische bezwaren door een ander dan de uitbater van het café worden gebruikt, zoals hier ook het geval is, aangezien alleen [appellant] het café uitbaat en dit niet geldt voor zijn echtgenote, dochter en kleinkind, die met [appellant] in de bovenwoning wonen, aldus steeds [appellant] .
Het klopt dat het gaat om een afhankelijke woning”. Die verklaring komt overeen met het standpunt van [geïntimeerde] dat de bovenwoning een afhankelijke woning is. Tegen die achtergrond heeft de kantonrechter terecht geconcludeerd dat partijen het daar over eens zijn. Voor zover het [appellant] al vrij staat om op dit punt zijn standpunt nog te wijzigen, is onvoldoende komen vast te staan dat de bovenwoning moet worden gekwalificeerd als een zelfstandige woning. Dit oordeel berust op het volgende.
het bovengelegen appartement” is van onvoldoende gewicht om de bovenwoning als zelfstandige woonruimte aan te merken.
het eerste deel van de derde griefkomt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat artikel 26 van de huurovereenkomst tussen partijen van toepassing is. [appellant] betoogt dat op de bovenwoning de wettelijke bepalingen voor huur van woonruimte van toepassing zijn, dat artikel 26 onredelijk bezwarend is en daarnaast niet strookt met het bepaalde in artikel 31 en tot slot dat toepassing van artikel 26 naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
het tweede deel van de derde griefkomt [appellant] op tegen een deel van de beslissingen die zien op het herstel van de door [appellant] gestelde gebreken. Dit doet hij mede aan de hand van de lijst met herstelposten, zoals opgenomen in nadien gewijzigde vordering 2 onder i tot en met xxii. Het hof zal deze herstelposten hierna achtereenvolgens bespreken.
alledoor schimmel aangetaste gipsplaten in het gehuurde. Hij heeft echter niet gegriefd tegen het oordeel van de kantonrechter dat zijn vordering ten aanzien van de gipsplaat op de bovenverdieping onvoldoende is onderbouwd, zodat de afwijzende beslissing van de kantonrechter ten aanzien van die gipsplaat in hoger beroep vaststaat. Ten aanzien van de overige gipsplaten in het gehuurde, waarover in eerste aanleg dus nog niet is beslist, heeft hij zijn vordering niet onderbouwd. Deze vordering wordt daarom afgewezen.
lijkente liggen. Als hersteladvies is opgenomen dat met een watertest kan worden nagegaan of de dakgoot een correcte capaciteit heeft. Dat betekent dat het rapport dus geen uitsluitsel geeft over de vraag of de dakgoot aan de linkerzijde en het platte dak onvoldoende op afschot liggen, maar dat daarin slechts wordt gesignaleerd dat, afhankelijk van de uitkomsten van een nog uit te voeren watertest, herstel van de dakgoot onder omstandigheden noodzakelijk kan zijn. Gelet op die uitkomst had het op de weg van [appellant] gelegen om die test te laten uitvoeren, om daarmee zijn vordering te onderbouwen. Dat heeft hij echter niet gedaan. Bij die stand van zaken heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd dat de dakgoot aan de linkerzijde niet op afschot ligt en dat ook het afschot van het platte dak niet correct is. Ten aanzien van de overige dakgoten heeft [appellant] zijn vordering evenmin onderbouwd. Deze vordering zal worden afgewezen.
vierde griefkomt [appellant] op tegen de afwijzende beslissing op de door hem gevorderde dwangsom en tegen de overweging dat [geïntimeerde] niet wordt veroordeeld tot herstel binnen een bepaalde termijn, maar uitsluitend tot het geven van een opdracht daartoe aan een aannemer binnen twee weken na betekening van het vonnis.
vijfde griefkomt [appellant] op tegen het oordeel dat de gebreken die door [geïntimeerde] moeten worden hersteld niet een huurprijsvermindering rechtvaardigen. Hij stelt daartoe dat de door hem benoemde gebreken hem ernstig schaden in zijn huurgenot en dat een huurprijsvermindering van 80% daaraan evenredig is.
incidentele griefkomt [geïntimeerde] op tegen dit oordeel. Zij legt daaraan ten grondslag dat zij [appellant] meermaals heeft gewezen op zijn verantwoordelijkheid om in het gehuurde werkzaamheden te verrichten, maar dat [appellant] iedere verantwoordelijkheid telkens ten onrechte van de hand heeft gewezen. Ook verwijst zij naar de e-mails van [bedrijf 4] van 25 augustus 2022 en van [bedrijf 7] van 27 augustus 2022, waarin is opgemerkt dat een loshangende lamp voor een gevaarlijke situatie zorgde en dat [appellant] in het gehuurde een puinhoop laat ontstaan. [geïntimeerde] leidt daaruit af dat [appellant] handelt in strijd met het goed huurderschap.