ECLI:NL:GHAMS:2024:1139

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 februari 2024
Publicatiedatum
29 april 2024
Zaaknummer
200.320.018/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens onvoldoende onderbouwing van grieven

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij de appellante, een B.V., niet-ontvankelijk is verklaard in haar hoger beroep. De appellante had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 16 augustus 2022 was gewezen. De kantonrechter had de vordering van de appellante afgewezen, omdat zij niet had voldaan aan de precontractuele informatieplichten jegens de consument, de geïntimeerde. De appellante had een auto verhuurd aan de geïntimeerde, maar had geen bewijsstukken overgelegd die aantoonden dat zij aan haar informatieverplichtingen had voldaan. In hoger beroep heeft de appellante een memorie van grieven ingediend, maar het hof oordeelde dat zij niet voldoende had onderbouwd op welke gronden de appelrechter anders zou moeten beslissen dan de kantonrechter. Het enkel overleggen van producties zonder toelichting op de relevantie daarvan was onvoldoende. Het hof concludeerde dat de grief niet behoorlijk in het geding was gebracht, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van de appellante in haar hoger beroep. Hierdoor werd de inhoudelijke beoordeling van de vermeerderde eis niet aan de orde gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.320.018/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 8896918 CV EXPL 20-21320
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 13 februari 2024
inzake
[appellante] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
advocaat: mr. H. den Besten te Almere,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
niet verschenen.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 15 november 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), van 16 augustus 2022, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellante] als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.
[geïntimeerde] is in hoger beroep niet verschenen. Tegen hem is ter rolle van 17 januari 2023 verstek verleend.
[appellante] heeft een memorie van grieven tevens inhoudende vermeerdering van eis, met producties, ingediend.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en [geïntimeerde] - uitvoerbaar bij voorraad - zal veroordelen tot betaling van € 7.211,66, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 9 maart 2023 tot de dag van algehele voldoening, en voorts tot betaling van € 627,13 ter zake van vervallen wettelijke rente tot 9 maart 2023 en € 685,34 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 20 november 2020, alles met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, met nakosten.
Ten slotte heeft [appellante] arrest gevraagd.

2.Beoordeling

2.1.
Bij dagvaarding van 20 november 2020 heeft [appellante] gevorderd dat de kantonrechter [geïntimeerde] veroordeelt tot betaling van € 7.858,19 met nevenvorderingen. Voornoemd bedrag is blijkens de dagvaarding opgebouwd uit de som van € 7.211,66 (hoofdsom), € 275,07 (wettelijke rente berekend tot 11 november 2020), en
€ 685,34 (buitengerechtelijke kosten), verminderd met een bedrag € 313,88 dat reeds door [geïntimeerde] is voldaan. [appellante] legde aan de vordering ten grondslag dat zij aan [geïntimeerde] een auto heeft verhuurd en dat [geïntimeerde] in gebreke is gebleven met de (volledige) betaling van de overeengekomen huurprijs. Nadat [geïntimeerde] niet was verschenen in de procedure en tegen hem verstek was verleend, heeft de kantonrechter de vordering van [appellante] afgewezen en daartoe het volgende overwogen. [appellante] is een handelaar en [geïntimeerde] een consument zodat de tussen hen gesloten overeenkomst is onderworpen aan de bepalingen van de artikelen 6:230m lid 1 en 6:230v van het Burgerlijk Wetboek (BW). Daarin is voorgeschreven dat de handelaar een aantal precontractuele informatieplichten moet naleven jegens de consument. [appellante] heeft geen bewijsstukken overgelegd die zien op de precontractuele fase zoals bijvoorbeeld schermafdrukken van het bestelproces waardoor niet kan worden getoetst of [appellante] jegens [geïntimeerde] aan haar informatieverplichtingen heeft voldaan, waaronder de verplichting van artikel 6:230v lid 3 BW waarin is bepaald dat het elektronische bestelproces zo moet zijn ingericht dat de consument een aanbod pas kan aanvaarden als hem op niet voor misverstand vatbare wijze duidelijk is gemaakt dat zijn bestelling een betalingsverplichting inhoudt. De enkele verwijzing van [appellante] naar de overeenkomst en de algemene bepalingen, is daartoe onvoldoende omdat daarin uitsluitend de contractuele informatie staat terwijl ook moet worden getoetst welke precontractuele informatie aan [geïntimeerde] is verstrekt, aldus steeds de kantonrechter.
2.2
Tegen de afwijzing van haar vordering en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellante] op met één grief. Deze grief die onder randnummer 16 van de memorie van grieven is vermeld, luidt als volgt, voor zover van belang:
“Algemene Grief:
16. Ten onrechte heeft de kantonrechter de vordering van [appellante] met een vonnis afgedaan waarbij de vordering is afgewezen zonder [appellante] in de gelegenheid te stellen het “bestelproces” te overleggen bij de dagvaarding “oude stijl”.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
2.3
Het hof stelt voorop dat als grieven worden aangemerkt alle gronden die een appellant aanvoert ten betoge dat de bestreden uitspraak behoort te worden vernietigd, waarbij de eis geldt dat die gronden behoorlijk in het geding naar voren zijn gebracht, zodat zij voor de rechter en de wederpartij voldoende kenbaar zijn. Dat brengt met zich dat uit de memorie van grieven moet blijken welke bezwaren [appellante] heeft tegen het bestreden vonnis, met welke onderdelen daarvan zij zich niet kan verenigen en op welke gronden het hof daaromtrent anders zou moeten beslissen dan de kantonrechter. [appellante] bestrijdt niet het oordeel van de kantonrechter dat de tussen partijen gesloten overeenkomst een overeenkomst op afstand is en dat het bepaalde in de artikelen 6:230m lid 1 en 6:230v lid 3 BW van toepassing is. [appellante] beklaagt zich weliswaar erover dat de kantonrechter haar niet in de gelegenheid heeft gesteld het ‘bestelproces’ te overleggen, maar (ook) in hoger beroep stelt zij niet dat zij aan de precontractuele informatieplichten jegens [geïntimeerde] heeft voldaan. Aldus heeft [appellante] niet voldaan aan het hiervoor genoemde vereiste dat zij dient aan te geven op welke gronden de appelrechter anders dient te beslissen dan de kantonrechter. Het enkel overleggen van producties, al dan niet betrekking hebbend op het bestelproces, zonder dat daarnaar wordt verwezen en zonder toe te lichten wat de relevantie van die producties is, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Evenmin is voldoende hetgeen onder randnummer 14 van de memorie van grieven is vermeld, te weten dat [appellante]
“wenst dat de gehele vordering thans met alle stukken waaronder het bestelproces opnieuw wordt bekeken”nu, zoals hiervoor vermeld, [appellante] niet stelt dat, en op welke wijze, zij aan de precontractuele informatieplichten jegens [geïntimeerde] heeft voldaan.
2.4
Het voorgaande leidt ertoe dat de grief van [appellante] niet behoorlijk in het geding is gebracht en dat [appellante] daarom niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar hoger beroep. Dit brengt met zich dat aan een beoordeling van de - in hoger beroep vermeerderde - eis niet wordt toegekomen, nog daargelaten dat de eisvermeerdering ingevolge het bepaalde in artikel 130 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is uitgesloten aangezien niet is gebleken dat deze eisvermeerdering aan [geïntimeerde] is betekend.

3.Beslissing

Het hof:
verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in haar hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L.D. Akkaya, I.A. Haanappel-van der Burg en
N. Kampert en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2024.