In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij de appellante, een B.V., niet-ontvankelijk is verklaard in haar hoger beroep. De appellante had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 16 augustus 2022 was gewezen. De kantonrechter had de vordering van de appellante afgewezen, omdat zij niet had voldaan aan de precontractuele informatieplichten jegens de consument, de geïntimeerde. De appellante had een auto verhuurd aan de geïntimeerde, maar had geen bewijsstukken overgelegd die aantoonden dat zij aan haar informatieverplichtingen had voldaan. In hoger beroep heeft de appellante een memorie van grieven ingediend, maar het hof oordeelde dat zij niet voldoende had onderbouwd op welke gronden de appelrechter anders zou moeten beslissen dan de kantonrechter. Het enkel overleggen van producties zonder toelichting op de relevantie daarvan was onvoldoende. Het hof concludeerde dat de grief niet behoorlijk in het geding was gebracht, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van de appellante in haar hoger beroep. Hierdoor werd de inhoudelijke beoordeling van de vermeerderde eis niet aan de orde gesteld.